ECLI:NL:RBNNE:2014:5139

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
18.670371-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 oktober 2014 een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 15 oktober 2014, omdat de veroordeelde zich niet zou hebben gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden. De veroordeelde was eerder op 10 januari 2013 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen met een proeftijd van 2 jaar, welke proeftijd nog niet was geëindigd.

De rechter-commissaris overwoog dat de aanhouding van de veroordeelde op 15 oktober 2014 onrechtmatig was, omdat de politie de woning zonder toestemming had betreden. De rechter-commissaris stelde vast dat de bevoegdheden van de politie, zoals vastgelegd in de artikelen 55 en 55a van het Wetboek van Strafvordering, niet van toepassing waren in het geval van artikel 14fa van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel regelt de aanhouding ter voorgeleiding aan de rechter-commissaris en laat geen ruimte voor de toepassing van de genoemde strafvorderlijke bevoegdheden.

De rechter-commissaris concludeerde dat de vordering van de officier van justitie om de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf te gelasten, niet kon worden toegewezen. De beslissing om de vordering af te wijzen was gebaseerd op de schending van de grondrechten van de veroordeelde, met name het recht op privacy en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechter-commissaris benadrukte dat de wetgeving rondom de aanhouding en de toepassing van dwangmiddelen strikt moet worden geïnterpreteerd om inbreuken op deze rechten te voorkomen. De afwijzing van de vordering werd dan ook als noodzakelijk beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Kabinet RC
Locatie Groningen
RC-nr. : 12/427
Parketnr. : 18/670371-12
AFWIJZING VORDERING VOORLOPIGE TENUITVOERLEGGING (art. 14 fa lid 5 Sr)
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, gezien de vordering van de officier van justitie van 15 oktober 2014, strekkende tot het verlenen van een bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van een door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen bij vonnis van 10 januari 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen jegens:

[verdachte]

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum]
zonder vaste woon- of verblijfplaats
verblijvende in [verblijfplaats].

Procedure

Bij onherroepelijk vonnis van 10 januari 2013 is veroordeelde door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen met een proeftijd van 2 jaar, welke proeftijd nog niet is geëindigd. Aan veroordeelde zijn naast algemene ook bijzondere voorwaarden opgelegd.
De officier van justitie heeft op 15 oktober 2014 een vordering voorlopige tenuitvoerlegging ingediend omdat de officier van justitie meent dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan één of meer van de in het vonnis van 10 januari 2013 genoemde bijzondere voorwaarden.
Naast de vordering heeft de officier van justitie een rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland overgelegd d.d. 7 oktober 2014.
De officier van justitie heeft in de vordering aangegeven de voortduring van de aanhouding noodzakelijk te achten, nu de kans op recidive hoog wordt geacht.

Overwegingen

Met betrekking tot de aanhouding van veroordeelde overweegt de rechter-commissaris als volgt.
Veroordeelde is na een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie op de voet van art. 14fa lid 1 Sr op 15 oktober 2014 om 11.50 uur aangehouden. Niet is gebleken dat deze aanhouding is verricht nadat veroordeelde uit andere hoofde – strafvorderlijk of anderszins - is aangehouden. Uit het proces-verbaal van aanhouding, dat is opgemaakt op 15 oktober 2014, blijkt dat de verbalisanten veroordeelde in de woning c.q. het kamerverhuurbedrijf van [persoon] hebben aangetroffen. De gang van zaken is blijkens het proces-verbaal van aanhouding als volgt geweest. De verbalisanten vragen aan die [persoon] of veroordeelde zich in die woning bevindt. [persoon] antwoordt daarop dat veroordeelde in die woning verblijft, doch er op het moment niet is. De agenten nemen waar dat, nadat zij aan die [persoon]vragen of veroordeelde zich in zijn pand bevindt, die [persoon]de voordeur half dicht doet. Verbalisanten horen vervolgens dat die [persoon]met een vrouw spreekt. Dan betreedt een van de agenten de woning c.q. het kamerverhuurbedrijf zonder toestemming van de bewoner. Diezelfde verbalisant loopt vervolgens het kamertje binnen. Hij ziet dat zich in dat kamertje een kleine badkamer bevindt. Achter het gesloten en niet doorzichtige douchegordijn treft de agent veroordeelde aan, echter niet dan nadat hij dat gordijn geopend heeft. Veroordeelde is vervolgens aangehouden.
Tot het dossier behoort een door een hulpofficier van justitie d.d. 15 oktober 2014 ondertekende machtiging tot binnentreden als bedoeld in art. 2 en 3 Algemene Wet op het Binnentreden. De machtiging geldt voor het [adres 1] te [plaats]. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de agenten om 15 oktober 2014 om 11.15 uur zich bij het door de Reclassering opgegeven adres, zijnde [adres 2] te [plaats] hebben gemeld, alwaar veroordeelde niet werd aangetroffen. Direct daarop, zo volgt uit voormeld proces-verbaal, zijn de agenten naar het [adres 3][plaats] gegaan, alwaar zij kennelijk om 11.30 uur zijn gearriveerd. Uit het proces-verbaal kan niet blijken dat de politie aan de bewoner een machtiging tot binnentreden heeft getoond. Evenmin blijkt voldoende dat dit tot de mogelijkheden had gehoord. Uit de machtiging blijkt niet op welk tijdstip deze is opgemaakt. Nu de rechter-commissaris niet uitsluit dat de machtiging is opgemaakt, nadat de woning zonder toestemming is betreden, is die betreding naar het oordeel van de rechter-commissaris onrechtmatig.
Daarnaast overweegt de rechter-commissaris het volgende.
De rechter-commissaris neemt als uitgangspunt dat veroordeelde niet de hoofdbewoonster van de woning aan de [adres 3] te [plaats] is, doch op het moment van aanhouding, naar luid van de verklaring van voornoemde [persoon], daar wel verbleef. Naar het oordeel van de rechter-commissaris kan veroordeelde derhalve worden gezien als degene die in voormeld pand haar woning heeft en als bewoonster aldaar verbleef.
Blijkens de machtiging tot binnentreden van de woning, is de bevoegdheid tot het betreden van de woning gegrond op art. 55 Sv. Deze bevoegdheid ziet slechts op de betreding van, onder meer, woningen ter aanhouding van de verdachte. Hierin ligt besloten dat die bevoegdheid slechts toegepast kan worden met het oogmerk een verdachte van een strafbaar feit in de betekenis van art. 27 Sv aan te houden. Dit geldt evenzeer voor de bevoegdheid als omschreven in art. 55a Sv, de doorzoeking ter aanhouding van de verdachte.
De rechter-commissaris stelt zich de vraag of ter aanhouding op grond van art. 14fa lid 1 Sr de bevoegdheid als bedoeld in art. 55 en 55a Sv kan worden ingezet. Nu de bevoegdheden als genoemd in voormelde strafvorderlijke bepalingen slechts met een welomschreven strafvorderlijk doel kunnen worden toegepast, is de rechter-commissaris van oordeel dat de bedoelde bevoegdheden niet in het geval van art. 14fa Sr kunnen worden gehanteerd. Dit ligt temeer niet in de rede, aangezien bepalingen waarin vergaande inbreuken op grondrechten, i.c.: het huisrecht en het recht op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in art. 8 EVRM, uit hun aard beperkt gelezen dienen te worden, hetgeen met zich meebrengt dat een analoge toepassing van art. 55 en 55a Sv op gevallen van art, 14fa Sr evenmin in de rede ligt.
Ditzelfde geldt voor analoge toepassing van de art. 564 en 565 Sv. Deze bepalingen bieden evenzeer de mogelijkheid om in welomschreven gevallen een inbreuk te maken op onder meer de persoonlijke levenssfeer. Op de voet van art. 564 Sv kan een veroordeelde door middel van een last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordelend vonnis aangehouden worden (de tekst van de wet spreekt van ‘den aan te vatten persoon’, hetgeen door de rechter-commissaris begrepen wordt als een handeling met hetzelfde effect als een ‘aanhouding’, zijnde een gedraging die tot doel heeft de aan te vatten of aan te houden persoon over te brengen waar de last kan worden geëffectueerd). Art. 565 Sv geeft aan dat ter aanhouding de ambtenaar elke plaats kan betreden en doorzoeken. Teneinde deze bevoegdheid rechtmatig te kunnen toepassen in een woning, behoeft de ambtenaar een machtiging als bedoeld in de Algemene Wet op het Binnentreden.
De rechter-commissaris is van oordeel dat art. 546 en 565 Sv niet zodanig ruim geïnterpreteerd dienen te worden, dat daaronder de gevallen als bedoeld in art. 14fa Sr onder vallen. Niet alleen geven zowel tekst van die bepalingen als het systeem waarvan die bepalingen deel uitmaken, aanleiding voor een dergelijke ruime uitleg. Ook hier kan gewezen worden op een in de aard van de art. 564 en 565 besloten liggende noodzaak tot beperkte lezing, nu ook in deze gevallen er sprake is van grondrechtbeperkende bevoegdheden.
Het moet er al met al voor worden gehouden dat in art. 14fa Sr weliswaar de bevoegdheid besloten ligt de veroordeelde onder de aldaar genoemde voorwaarden aan te houden ter voorgeleiding aan de rechter-commissaris. In die bepaling ligt niet besloten dat de dwangmiddelen als bedoeld in art. 55 en 55a Sv, en art. 564 en 565 Sv (analoog) van toepassing zijn in het geval van art. 14fa Sr. De rechter-commissaris overweegt daarbij dat uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat veroordeelde is aangetroffen in een kennelijk afgescheiden gedeelte van de kamer gelegen badkamer, alwaar zij zich kennelijk achter een gesloten douchegordijn bevond. De rechter-commissaris leidt uit een en ander af, dat de politie ter aanhouding van veroordeelde, de woning ook heeft doorzocht.
De rechter-commissaris is op grond van het bovenstaande van oordeel dat met betrekking tot de aanhouding van veroordeelde vormen die zien op de bescherming van het grondrecht op de persoonlijke levenssfeer dusdanig zijn verzuimd, dat zulks tot het gevolg dient te hebben dat de vordering van de officier van justitie reeds om die reden moet worden afgewezen.

Beslissing

De rechter-commissaris wijst de vordering voorlopige tenuitvoerlegging van de hierboven genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf af.
Deze beslissing is gegeven op 16 oktober 2014.
De rechter-commissaris,
mr. A.L.J.M.A. Janssens

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Kabinet RC
Locatie Groningen
RC-nr. : 12/427
Parketnr. : 18/670371-12
AKTE van UITREIKING (afwijzing vordering voorlopige tenuitvoerlegging)
van een beschikking van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in bovenvermelde rechtbank, bestemd voor:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats
verblijvende in [verblijfplaats].
De hierboven bedoelde beschikking heb ik, ondergetekende:
Heden………………………………………. te______________uur,
te (plaatsnaam en adres)
…………………………………………………………………………………………
uitgereikt aan geadresseerde in persoon.
Deze akte heb ik terstond op ambtseed/belofte opgemaakt en ondertekend.
Naam en voorletters:__________________________________________________
functie en standplaats:_______________________________________________
Handtekening:______________________________________________________
De in deze akte bedoelde gerechtelijke brief/beschikking is aan mij,
[verdachte], uitgereikt.
(Handtekening)