ECLI:NL:RBNNE:2014:5220

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
24 oktober 2014
Zaaknummer
C/19/106240/KG ZA 14-140
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Wolthuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebiedsverbod voor moeder na poging tot moord op kinderen

In deze zaak vorderen een vader en zijn dochter een gebiedsverbod voor de moeder, die tevens de ex-partner van de vader is, voor de gemeente Enschede gedurende de minderjarigheid van de dochter. De voorzieningenrechter overweegt dat een gebiedsverbod een inbreuk vormt op het recht van vrije verplaatsing, maar dat er in dit geval voldoende aannemelijke feiten zijn die deze inbreuk rechtvaardigen. De moeder heeft in het verleden geprobeerd haar kinderen en zichzelf van het leven te beroven, waarvoor zij strafrechtelijk is veroordeeld. De angst die de vader en dochter als gevolg hiervan ervaren, rechtvaardigt het opleggen van het gebiedsverbod, vooral omdat de moeder geen significant belang heeft om Enschede te bezoeken. De voorzieningenrechter legt ook gewicht aan de lange duur van het verbod en de impact op het leven van de dochter, die zich als minderjarige moet kunnen ontwikkelen zonder angst voor haar moeder. De vordering wordt toegewezen, met een dwangsom van € 5.000 per overtreding, tot een maximum van € 200.000. De moeder wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de vader en dochter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/106240 / KG ZA 14-140
Vonnis in kort geding van 19 augustus 2014
in de zaak van
1. eiser,
2. eiseres,
beiden gezamenlijk wonende te [woonplaats],
[eisers],
toegevoegd advocaat mr. R.F. Speijdel te Enschede,
tegen
gedaagde,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.C. van Gorkum te Berlicum.
Partijen zullen hierna [[eisers]] en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 augustus 2014 met zes producties,
  • de mondelinge behandeling van 18 augustus 2014,
  • de pleitnota van de advocaat van [eisers],
  • de pleitnota van de advocaat van gedaagde,
  • de overige in het geding gebrachte bescheiden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter kan bij de beoordeling uitgaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Eiser en gedaagde zijn op [ ] te [ ] gehuwd.
Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [ [[zoon]]], geboren op [geboortedatum] (verder te noemen: [zoon] en eiseres, geboren op [geboortedatum]. Het huwelijk tussen eiser en gedaagde is op [datum] ontbonden.
2.3.
Op 19 maart 2009 heeft gedaagde gepoogd haarzelf, [zoon] en eiseres van het leven te beroven. Zowel gedaagde als [zoon] en eiseres hebben deze poging ternauwernood overleefd. Op 3 augustus 2010 is gedaagde wegens poging tot moord, meermalen gepleegd, door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Almelo veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 20 maanden en 14 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden.
2.4.
Eiseres is sinds 8 september 2009 onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel. Op basis van het rapport van 3 juli 2014 is de ondertoezichtstelling verlengd.
2.5.
Bij beslissing van de kinderrechter van 13 januari 2010 is eiser belast met het eenhoofdig gezag over eiseres. Op 19 oktober 2011 heeft [zoon] zelfmoord gepleegd. Eiser heeft als gevolg van het gebeurde PTSS opgelopen.
2.6.
Bij beslissing van 25 oktober 2012 heeft de rechtbank Almelo de TBS met voorwaarden met twee jaar verlengd.
2.7.
Bij beslissing van 2 mei 2013 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beslissing van de rechtbank Almelo bevestigd.
2.8.
Op 30 april 2014 heeft eiser (namens [zoon]0 formeel aangifte gedaan tegen gedaagde van een eerdere poging tot moord op [zoon], in aanwezigheid van eiseres als getuige.
2.9.
De aan gedaagde opgelegde TBS met voorwaarden loopt op 18 augustus 2014 af.
2.10.
De burgemeester van [plaats} heeft de mogelijkheden onderzocht om gedaagde een gebiedsverbod voor de gehele gemeente op te leggen. Het ontbreekt de burgemeester evenwel aan juridische mogelijkheden.

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van voornoemde feiten vorderen [eisers], verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter een gebiedsverbod oplegt voor [woonplaats], gedurende de minderjarigheid van eiseres, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000, per overtreding met een maximum van € 200.000,00, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover aangewezen, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt vooraf dat de minderjarigheid van eiseres, als gevolg waarvan zij niet zelfstandig in rechte op kan treden, voldoende is ondervangen met de verklaring van eiser dat hij als de met het eenhoofdig gezag belaste ouder ook haar in deze procedure vertegenwoordigt, zodat de voorzieningenrechter haar - vertegenwoordigd door haar vader - mede als eisende partij zal aanmerken.
4.2.
Met inachtneming van het voorgaande, overweegt de voorzieningenrechter dat [eisers] het spoedeisend belang bij hun vorderingen voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Dat spoedeisend belang is ook niet betwist door gedaagde.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling, zoals die thans voorligt, voorop dat een gebiedsverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen op de openbare weg en voor het publiek toegankelijke plaatsen. Voor het toewijzen van een dergelijke beperkende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan sprake. Goed en wel komt het er op neer dat gedaagde in 2009 heeft geprobeerd om naast zichzelf tevens de kinderen van haar en eiser, [zoon] en eiseres, van het leven te beroven. Gedaagde is voor deze poging door de rechtbank Almelo veroordeeld bij onherroepelijk geworden strafvonnis. De onrechtmatigheid van gedaagde ten opzichte van eiseres is hiermee - gelet op onder meer het bepaalde in artikel 161 Rv - gegeven. De voorzieningenrechter is tevens van oordeel dat ook het onrechtmatig handelen van gedaagde ten opzichte van eiser met het hiervoor bedoelde vonnis is gegeven, gegeven zijn kwalificatie als ex-partner van gedaagde en vader van [[zoon]] en eiseres.
4.5.
Vorenbedoelde onrechtmatigheid en de gevolgen hiervan, te weten angst bij [eisers] voor gedaagde, welke angst door hen als realiteit wordt ervaren, rechtvaardigt - in beginsel - het opleggen van het gevraagde gebiedsverbod. Een te maken wederzijdse belangenafweging noopt niet tot een ander oordeel. Het hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk geen nader betoog dat het voorgaande onmiskenbaar zijn weerslag heeft gehad en heeft op de levens van [[eisers]] en eerder ook [zoon]. De verklaring van eiser in de aangifte van 30 april 2014 dat er sprake is geweest van twee gezinnen; één waar hij bij is geweest en één waar hij niet bij was, acht de voorzieningenrechter in dat verband veelzeggend. Aan die aangifte van 30 april 2014 van eiser gaat de voorzieningenrechter ook overigens niet zonder meer voorbij, ondanks dat gedaagde de inhoud ervan uitdrukkelijk heeft betwist. Het betreft hier immers een bewijsmiddel en - hoewel de voorzieningenrechter in het kader van deze procedure uitdrukkelijk in het midden laat of gedaagde eerder ook al een poging heeft ondernomen om zowel zichzelf als [zoon] van het leven te beroven, dan wel eiseres en [zoon] heeft mishandeld - de door [eisers] genoemde vrees voor gedaagde wordt met die aangifte wel voldoende feitelijk onderbouwd. Dat met name eiseres niets meer met gedaagde van doen wil hebben, acht de voorzieningenrechter van uit het voorgaande dan ook begrijpelijk. Niet zonder meer valt ten slotte uit te sluiten dat [zoon] mede door de hiervoor genoemde poging van gedaagde zichzelf uiteindelijk van het leven heeft beroofd. Gedaagde heeft die door eiser gelegde link niet weersproken
4.6.
Gedaagde heeft ondanks een daartoe strekkend verzoek, niet zonder meer de bereidheid uitgesproken om [woonplaats]te vermijden. Van gedaagde mag worden verwacht dat zij actief moeite doet om uit de buurt van [eisers] te blijven, gelet op het gebeurde, waarvoor zij is veroordeeld en gelet op het feit dat er eerder tussen partijen sprake is geweest van een 'family life'. Dat laatste gegeven maakt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter extra wrang, omdat partijen naar mag worden verondersteld eerder op vertrouwelijke en intieme voet met elkaar hebben gestaan.
4.7.
Gedaagde heeft de voorzieningenrechter er niet (voldoende) van kunnen overtuigen welk belang zij heeft om in dit geval in [woonplaats]te komen, anders dan wellicht voor een bezoek aan haar ouders. Die enkele omstandigheid acht de voorzieningenrechter een belang van gedaagde dat te weinig gewicht in de schaal legt, tegenover het belang van [[eisers]] om hun leven in Enschede zo goed als mogelijk daar te kunnen voortzetten. Met name speelt mee dat eiseres zich als minderjarige zo veel als mogelijk in vrijheid moet kunnen ontwikkelen. In die ontwikkeling wordt eiseres - getuige het niet door gedaagde weersproken verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van bureau Jeugdzorg Overijssel - belemmerd, onder meer door de inmiddels bestaande mogelijkheid dat eiseres in Enschede geconfronteerd kan worden met gedaagde. Gedaagde heeft ook niet weersproken dat de vrees van eiseres zijn weerslag heeft op eiser, die als de met het gezag belaste ouder hiervoor in de eerste plaats verantwoordelijk is. Voorts is niet komen vast te staan dat de ouders van gedaagde niet naar gedaagde toe zouden kunnen komen. Gedaagde heeft hierover verklaard dat haar ouders wel af en toe reizen. Voor het overige heeft gedaagde niet gesteld en het is de voorzieningenrechter ook anderszins niet (voldoende) gebleken welke binding gedaagde verder nog met [woonplaats] heeft. Dat gedaagde haar leven niet verder zou kunnen oppakken met het gebiedsverbod, is de voorzieningenrechter derhalve niet gebleken.
4.8.
Aan het voorgaande kan niet voldoende afdoen dat gedaagde is bestraft en haar straf heeft uitgezeten. Onderhavige procedure is niet bedoeld om gedaagde nogmaals te straffen, wel om een ordemaatregel te treffen die gericht is op en tegemoet komt aan de zwaarst wegende belangen. In dit geval dient dat belang van gedaagde het af te leggen tegen het belang van [eisers]. De raadsman van [eisers] heeft in dat verband tevens onvoldoende weersproken gesteld dat gedaagde weliswaar is uitbehandeld, maar dat dit niet betekent dat gedaagde is genezen. Dat brengt een zeker risico met zich en vormt nieuwe voedingsgrond voor de met name bij eiseres bestaande angst voor gedaagde. De door gedaagde als productie 1 overgelegde brief noopt niet tot een ander oordeel. Dit betreft namelijk een gedeelte van een brief van de reclassering. Met de raadsman van [eisers] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de opmerking in die brief dat gedaagde heeft geprofiteerd van de behandeling, feitelijk niet veel zegt, in het bijzonder niet over de concrete uitkomst van de behandeling. Gesteld noch gebleken is voorts dat het hier gaat om een medisch onderbouwd oordeel, terwijl bovendien niet de gehele brief is overgelegd. Aan deze brief kent de voorzieningenrechter dan ook geen doorslaggevende waarde toe.
4.9.
De voorzieningenrechter is op basis van het voorgaande dan ook van oordeel dat het gevorderde gebiedsverbod toewijsbaar is. De voorzieningenrechter dient zich rekenschap te geven van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij een verbod als het onderhavige, maar ziet in dit geval en om reden zoals hiervoor uiteengezet, geen aanleiding het gebied waarvoor het gebod wordt gevraagd, te beperken. Hierbij heeft de voorzieningenrechter zich er tevens rekenschap van gegeven dat de duur van het gevorderde verbod is beperkt en wel tot het moment waarop eiseres meerderjarig wordt. In dat oordeel betrekt de voorzieningenrechter tevens uitdrukkelijk het (ter zitting gedane) voorstel van gedaagde om een contactverbod en een gebiedsverbod op te leggen voor de wijk waar [eisers] wonen ( het primair en subsidiair door gedaagde verzochte). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden [eisers] door een dergelijk beperkt gebiedsverbod te zeer in hun belangen getroffen. Voor eiseres zou dat er op neerkomen dat zij niet meer naar het centrum van [woonplaats] zou kunnen, naar (een andere) school of naar (nieuwe) vrienden, althans niet zonder de vrees dat zij gedaagde tegen zal kunnen komen. Eiser op zijn beurt zou zich weer zorgen maken om eiseres.
De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat het door gedaagde genoemde voorstel geen volwaardig alternatief is, althans dat daarbij op onvoldoende wijze tegemoet wordt gekomen aan de belangen van [eisers].
4.10.
Aan het meer subsidiair verzochte door gedaagde, te weten dat er bij een algeheel stadsverbod uitzonderingen moeten zijn bij ziekte of overlijden van haar ouders, gaat de voorzieningenrechter eveneens voorbij. Niet alleen is dit te onbepaald - per geval zal immers moeten worden uitgemaakt of er sprake is van ziekte in de zin van de te formuleren uitzondering - maar tevens heeft de raadsman van [eisers] tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk verklaard dat gedaagde, althans haar raadsvrouw, zich in voorkomende gevallen met hem kan verstaan om ter zake hiervan nadere afspraken te maken. Met een dergelijke toezegging wordt gedaagde op dit punt voldoende tegemoetgekomen, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet nog separaat uitzonderingen op het verbod te formuleren.
4.11.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum is bepaald. Gedaagde heeft weliswaar tot haar verweer aangevoerd dat zij zich zal houden aan een eventueel verbod, maar de voorzieningenrechter is van oordeel dat een dwangsom juist is bedoeld als (extra) prikkel om na te komen, waarvoor hier alle aanleiding is. Voorts verbeurt gedaagde geen dwangsommen, zolang zij het op te leggen verbod nakomt en in die zin wordt zij niet benadeeld door dwangsommen op te leggen. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, omdat [eisers], voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daar geen belang bij hebben. De gevorderde uitvoerbaarverklaring op alle dagen en uren acht de voorzieningenrechter wel toewijsbaar.
4.12.
Gedaagde zal ten slotte als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 77,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 970,52
De beslissing
De voorzieningenrechter:
1. verbiedt gedaagde met onmiddellijke ingang zich tot aan de meerderjarigheid van eiseres, geboren te [ ] op [geboortedatum], in de gemeente [ ] te bevinden;
2. veroordeelt gedaagde om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 per overtreding van het onder 1. genoemde verbod, tot een maximum van € 200.000,00 is bereikt;
3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van [[eisers]] tot op heden begroot op € 970,52, waarvan € 58,14 aan in debet gestelde explootkosten te voldoen aan de griffier, na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek aan de griffie;
4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, op alle dagen en uren;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wolthuis en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.type: