In deze zaak heeft eiser [A], handelend onder de naam J. Car Re-Fresh, een kort geding aangespannen tegen gedaagde [B] met als doel de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder gewezen verstekvonnis. Dit verstekvonnis, uitgesproken door de kantonrechter op 28 mei 2014, hield onder andere de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de bedrijfsruimte in. Eiser betwistte de huurachterstand en de rechtmatigheid van de opgelegde boetes, en stelde dat de ontruiming zou leiden tot ernstige financiële schade en reputatieschade voor zijn onderneming.
De voorzieningenrechter heeft de procedure op 17 juli 2014 behandeld, waarbij eiser zijn vorderingen heeft toegelicht. Hij stelde dat het verstekvonnis berustte op een juridische misslag en dat er nieuwe feiten waren die een noodtoestand voor hem creëerden. Gedaagde [B] voerde verweer en stelde dat de huurachterstand wel degelijk bestond en dat de boetes correct waren berekend.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, oordeelde de voorzieningenrechter dat er voldoende aanleiding was om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen. De rechter oordeelde dat de belangen van eiser zwaarder wogen dan die van gedaagde, vooral gezien de impact van de ontruiming op de bedrijfsvoering van eiser. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis totdat er uitspraak was gedaan in de verzetprocedure. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die tot dat moment waren vastgesteld op € 1.191,80.