ECLI:NL:RBNNE:2014:5286

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
C18/149805/KG ZA 14-205
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in een huurgeschil

In deze zaak heeft eiser [A], handelend onder de naam J. Car Re-Fresh, een kort geding aangespannen tegen gedaagde [B] met als doel de schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder gewezen verstekvonnis. Dit verstekvonnis, uitgesproken door de kantonrechter op 28 mei 2014, hield onder andere de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de bedrijfsruimte in. Eiser betwistte de huurachterstand en de rechtmatigheid van de opgelegde boetes, en stelde dat de ontruiming zou leiden tot ernstige financiële schade en reputatieschade voor zijn onderneming.

De voorzieningenrechter heeft de procedure op 17 juli 2014 behandeld, waarbij eiser zijn vorderingen heeft toegelicht. Hij stelde dat het verstekvonnis berustte op een juridische misslag en dat er nieuwe feiten waren die een noodtoestand voor hem creëerden. Gedaagde [B] voerde verweer en stelde dat de huurachterstand wel degelijk bestond en dat de boetes correct waren berekend.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, oordeelde de voorzieningenrechter dat er voldoende aanleiding was om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis te schorsen. De rechter oordeelde dat de belangen van eiser zwaarder wogen dan die van gedaagde, vooral gezien de impact van de ontruiming op de bedrijfsvoering van eiser. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis totdat er uitspraak was gedaan in de verzetprocedure. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die tot dat moment waren vastgesteld op € 1.191,80.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/149805 / KG ZA 14-205
Vonnis in kort geding van 17 juli 2014
in de zaak van
[A],
handelende onder de naam
J. CAR RE-FRESH,
wonende te[woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. K.M. Felt, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. J.O. Hovinga, kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling van de zaak, gehouden op 17 juli 2014;
  • de pleitnota van [A].
1.2.
Onmiddellijk na de mondelinge behandeling van de zaak heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan. De schriftelijke weergave van de motivering van de beslissing is op 22 juli 2014 aan partijen toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[A] huurt sinds 28 januari 2011 de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de bedrijfsruimte) van [B]. In deze bedrijfsruimte drijft hij de eenmanszaak J. Car Re-Fresh, zijnde een autospuiterij en schadeherstelbedrijf.
2.2.
In artikel 14.2 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte die op de huurovereenkomst van partijen van toepassing zijn verklaard (hierna: de algemene bepalingen) is bepaald:
"
14.2. Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege vanaf de vervaldag een direct opeisbare boete van 2% per maand van het verschuldigde met een minimum van f 250,-- per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt."
2.3.
[B] heeft bij de kantonrechter van deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt jegens [A], waarin hij onder meer de ontbinding van de huurovereenkomst heeft gevorderd, alsmede veroordeling van [A] tot ontruiming van de bedrijfsruimte, tot betaling van achterstallige huursommen en toekomstig verschuldigde gebruiksvergoedingen en tot het voldoen van verschuldigde contractuele boetes wegens niet tijdige betaling van de huurpenningen. [A] is in deze procedure, die bij de rechtbank bekend staat onder zaak- en rolnummer 3044420 / CV EXPL 14-6977, niet verschenen en tegen hem is daarom verstek verleend. De kantonrechter van deze rechtbank heeft vervolgens op 28 mei 2014 een verstekvonnis (hierna: het verstekvonnis) gewezen. Het dictum van dit vonnis luidt als volgt:
"
De kantonrechter:
ontbindt de in de dagvaarding bedoelde tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
veroordeelt de gedaagde partij om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze laatste het eigendom van de eisende partij zijn, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van de eisende partij te stellen;
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting van betaling aan de eisende partij te voldoen € 4731,99, vermeerderd met de wettelijke rente conform artikel 6:119 BW over € 1876,48 vanaf 16 april 2014 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde partij voorts om aan de eisende partij te voldoen € 630,37 voor elke maand als vergoeding van voortgezet gebruik tot expiratiedatum van de overeenkomst gerekend vanaf 1 mei 2014 tot en met 31 januari 2016, met dien verstande dat de gedaagde partij geen vergoeding meer is verschuldigd vanaf het moment dat de eisende partij de bedrijfsruimte opnieuw heeft verhuurd;
veroordeelt de gedaagde partij om de kosten van deze procedure te voldoen, aan de zijde van de eisende partij tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 219,00 aan griffierecht, € 95,77 aan dagvaardingskosten en € 200,00 voor salaris van de gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente over het niet betaalde bedrag, tot de algehele voldoening;
veroordeelt de gedaagde partij in de nakosten, die worden begroot op een bedrag van € 100,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt - voor zover nodig - het meer of anders gevorderde."
2.4.
Het verstekvonnis is bij exploot van 30 juni 2014 aan [A] betekend, waarbij [A] is bevolen om aan de veroordelingen in het verstekvonnis te voldoen en hem is aangezegd dat de ontruiming van de woning zal plaatsvinden op 18 juli 2014 vanaf 09:00 uur.
2.5.
[A] is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. De verzetdagvaarding is op
16 juli 2014 betekend aan [B].

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis schorst totdat in verzet uitspraak is gedaan;
Subsidiair: de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis schorst totdat op de incidentele vordering tot opheffing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring is beslist;
Meer subsidiair: de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis schorst tot
1 november 2014;
II. [B] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[B] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[A] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het verstekvonnis op een feitelijke dan wel juridische misslag berust, dan wel dat nieuwe feiten en omstandigheden na het wijzen van het verstekvonnis aan het licht zijn gekomen die aan zijn zijde een noodtoestand doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging van het verstekvonnis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [A] heeft daartoe het volgende gesteld.
In het verstekvonnis is de kantonrechter er ten onrechte vanuit gegaan dat [A] een huurachterstand van drie maanden had. Op 15 april 2014, zijnde het moment dat de dagvaarding in de verstekprocedure aan [A] is betekend, bedroeg de huurachterstand twee maanden. Ten tijde van de eerste rolzitting in de verstekprocedure d.d. 14 mei 2014 bedroeg de huurachterstand slechts één maand.
Daarnaast is [A] in het verstekvonnis ten onrechte veroordeeld tot het betalen van een contractuele boete aan [B] wegens het niet tijdig betalen van de huurpenningen. In artikel 14.2 van de algemene bepalingen is weliswaar een boetebeding opgenomen, maar dit beding is op grond van artikel 6:233 sub a en b BW vernietigbaar. De algemene bepalingen zijn [A] namelijk niet voor of bij het sluiten van de huurovereenkomst ter hand gesteld en het boetebeding is onredelijk bezwarend voor [A]. Indien en voor zover het boetebeding niet vernietigbaar zou zijn en [A] aldus wel een contractuele boete aan [B] verschuldigd zou zijn, heeft te gelden dat [B] de verschuldigde boete op een veel te hoog bedrag heeft berekend.
De ontruiming van de bedrijfsruimte zal ertoe leiden dat [A] zijn bedrijfsactiviteiten niet langer kan ontplooien en dat hij daardoor inkomsten zal verliezen. De ontruiming van de bedrijfsruimte zal tevens leiden tot reputatieschade voor (de onderneming van) [A].
4.2.
[B] heeft onder meer het volgende tegen de vorderingen van [A] ten verwere aangevoerd. Het verstekvonnis berust niet op een feitelijke of juridische misslag. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in de verstekzaak had [A] een huurachterstand van drie maanden. [A] heeft nadien weliswaar betalingen verricht, maar deze betalingen zijn op grond van artikel 6:44 BW door [B] aangemerkt als betalingen van verschuldigde incassokosten en niet als huurpenningen. De hoogte van de gedane betalingen correspondeert ook niet met de hoogte van de verschuldigde huurprijs van € 633,-. [A] heeft de betalingen bovendien verricht aan Bureau Mercuur, die belast was met het innen van de incassokosten namens [B] en niet aan VT Diensten, die [B] had ingeschakeld voor het innen van de huurpenningen.
De algemene bepalingen waarin het boetebeding is opgenomen, zijn bij het sluiten van de huurovereenkomst aan [A] ter hand gesteld en daarom niet vernietigbaar op grond van artikel 6:233 sub b BW. De verschuldigde boetes zijn juist berekend door [B]. [A] miskent dat de boetes cumulatief verschuldigd zijn.
[B] heeft belang bij de ontruiming van de bedrijfsruimte, nu nog immer een huurachterstand bestaat. [B] en zijn echtgenote zijn ook bedreigd door [A]. Daarnaast heeft [A] de hoofdschakelaar voor de energievoorziening van de bedrijfsruimte en de naastgelegen bedrijfsruimte van [B] uitgeschakeld, waardoor [B] deze gebruiksruimte niet kan gebruiken en hij zijn werkzaamheden niet kan uitoefenen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het vonnis dat [B] ten uitvoer wenst te leggen een verstekvonnis betreft en dat in dit vonnis derhalve enkel rekening is gehouden met de door [B] gepresenteerde stellingen. De kantonrechter was niet op de hoogte van de verweren die [A] thans heeft gevoerd en die zij in de verzetprocedure zal voeren. In die zin is er aldus sprake van nieuwe omstandigheden die een ander licht op de zaak zouden kunnen werpen.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verweren van [A] op voorhand niet van elke grond zijn ontbloot. Op voorhand valt namelijk niet uit te sluiten dat in de verzetprocedure zal worden geoordeeld dat de huurachterstand waarvan de kantonrechter is uitgegaan in het verstekvonnis, anders is dan de daadwerkelijke huurachterstand op dat moment. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat [A] diverse betalingen heeft verricht aan [B] nadat de dagvaarding in de verstekprocedure aan hem is betekend. [B] heeft deze betalingen op grond van artikel 6:44 BW als incassokosten afgeboekt, terwijl [A] deze betalingen volgens eigen zeggen als huurbetalingen bedoeld heeft. Nu [A] deze betalingen - blijkens de rekeningafschriften die hij als productie 5 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht - expliciet heeft omschreven als "huur", valt niet uit te sluiten dat [B] deze betalingen op grond van artikel 6:43 BW ook als huurbetalingen had moeten aanmerken.
4.6.
[A] heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat hij een contractuele boete aan [B] is verschuldigd. Hij heeft immers aangevoerd dat het boetebeding van artikel 14.2 van de algemene bepalingen vernietigbaar is, dan wel, indien dit niet het geval zou zijn, dat de verschuldigde boete veel lager is dan door de kantonrechter in het verstekvonnis is toegewezen. Ook dit verweer wordt op voorhand niet kansloos geacht.
4.7.
[A] heeft er naar het oordeel van de voorzieningenrechter belang bij om
zijn verweren aan de kantonrechter voor te leggen en om - in afwachting van een uitspraak in de verzetprocedure - gebruik te blijven maken van de bedrijfsruimte waarin hij zijn bedrijfsactiviteiten ontplooit, nu deze bedrijfsactiviteiten zijn inkomstenbron vormen en het verlies van inkomsten een noodsituatie aan zijn zijde zou kunnen doen ontstaan. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van [B] bij de executie van het verstekvonnis. De voorzieningenrechter neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat [A] ter zitting heeft verklaard dat hij de huursom dan wel vergoeding voor het gebruik van de bedrijfsruimte voor de maand juli 2014 zo spoedig mogelijk aan [B] zal voldoen en dat [A] heeft onderkend dat het voortgezet gebruik van de bedrijfsruimte met zich brengt dat ook de toekomstige huurbetalingen dan wel gebruiksvergoedingen tijdig moeten worden voldaan aan [B]. Daarnaast heeft [A] ter zitting verklaard dat hij de stroomvoorziening, waarvan [B] thans door zijn toedoen is verstoken, weer zal inschakelen. In die zin zal aldus aan de belangen van [B] tegemoet worden gekomen. De slotsom luidt dan ook dat de primaire vordering van [A] zal worden toegewezen en dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis aldus zal worden geschorst totdat uitspraak is gedaan in de door [A] aanhangig gemaakte verzetprocedure.
4.8.
[B] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.191,80.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 28 mei 2014 in de zaak met zaak- en rolnummer 3044420 / CV EXPL
14-6977 totdat uitspraak is gedaan in de door [A] aanhangig gemaakt verzetprocedure;
5.2.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op € 1.191,80;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: pgm