ECLI:NL:RBNNE:2014:5315

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
18.830386-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen gepleegde aanranding van de eerbaarheid van meerdere slachtoffers door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meermalen aanranding van de eerbaarheid van verschillende vrouwen. De verdachte heeft op verschillende data, waaronder 14 mei, 4 april en 22 mei 2013, vrouwen die aan het hardlopen of fietsen waren, benaderd en hen op ongepaste wijze betast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, wat gevoelens van onveiligheid en onrust teweegbracht in de samenleving. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.W. van der Zee, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

De rechtbank heeft de bekennende verklaringen van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers als bewijs gebruikt. De verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat is bevestigd door een psychologisch rapport. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en de aanbevelingen van de psycholoog. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 63 dagen geëist, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een geheel voorwaardelijke werkstraf, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een gevangenisstraf van 3 dagen, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is het resultaat van een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/830386-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d.24 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 mei 2013 te [pleegplaats], althans in Nederland, meermalen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte
- haar (meermalen) in het kruis gegrepen en/of geknepen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- zij aan het hardlopen/joggen was en/of
- hij naast haar kwam fietsen en/of
- hij haar een duw/stoot tegen haar schouder gaf en/of
- hij haar (vervolgens) (meermalen) in het kruis greep en/of kneep
en/of hij (aldus) voor die [slachtoffer 1] een situatie heeft doen ontstaan
waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon
onttrekken;
2.
hij op of omstreeks 4 april 2013 te [pleegplaats], althans in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte
- haar billen en/of kruis betast/bevoeld en/of
- haar in het kruis gegrepen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- zij aan het hardlopen/joggen was en/of
- hij (uit het niets) zijn hand op haar bil(len) legde en daarmee naar beneden
gleed in (de richting van) haar kruis
en/of hij (aldus) voor die [slachtoffer 2] een situatie heeft doen ontstaan
waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon
onttrekken;
3.
hij op of omstreeks 22 mei 2013 te [pleegplaats], althans in Nederland,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hebbende verdachte
- haar in het kruis en/of bij haar borst(en) gegrepen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
- zij aan het fietsen was en/of
- hij naast haar kwam fietsen en/of
- hij haar (vervolgens) in het kruis en/of bij haar borst(en) greep en/of
en/of hij (aldus) voor die [slachtoffer 3] een situatie heeft doen
ontstaan, waarin zij zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde
handelingen kon onttrekken.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 21 mei 2013, opgenomen op pagina 4.1. e.v. van dossier nummer PLO1PE 2013045229, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 16 mei 2013, opgenomen op pagina 5.1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De bekennende verklaring van verdachte, ter terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2013, opgenomen op pagina 7.1 e.v. van voornoemd inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 mei 2013 te [pleegplaats], door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- haar in het kruis gegrepen en geknepen
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat
- zij aan het hardlopen/joggen was en
- hij naast haar kwam fietsen en
- hij haar een duw/stoot tegen haar schouder gaf en
- hij haar vervolgens in het kruis greep en kneep
en hij aldus voor die [slachtoffer 1] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken;
2.
hij op 4 april 2013 te [pleegplaats], door feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- haar billen en kruis betast/bevoeld en
- haar in het kruis gegrepen
en bestaande die feitelijkheden hierin dat
- zij aan het hardlopen/joggen was en
- hij uit het niets zijn hand op haar billen legde en daarmee naar beneden gleed in de richting van haar kruis
en hij aldus voor die [slachtoffer 2] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken;
3.
hij op 22 mei 2013 te [pleegplaats], door feitelijkheden [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, hebbende verdachte
- haar in het kruis en bij haar borst gegrepen
en bestaande die feitelijkheden hierin dat
- zij aan het fietsen was en
- hij naast haar kwam fietsen en
- hij haar vervolgens in het kruis en bij haar borst greep en
hij aldus voor die [slachtoffer 3] een situatie heeft doen ontstaan, waarin zij zich niet aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 2: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Feit 3: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 25 september 2013 opgemaakt door A. Warnaar, klinisch psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in de impulsbeheersing Niet Anders Omschreven en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een matig ernstige verstandelijke beperking (primair) en een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken (secundair). Dit was ook het geval tijdens het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Het advies is om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank verenigt zich met voormeld advies, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde en het ad informandum gevoegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen met aftrek, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten. Aan de andere kant heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het advies van de psycholoog om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Tot slot heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht, onder verwijzing naar de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte. Verdachte heeft een IQ van 48. De raadsvrouw heeft gepleit voor een geheel voorwaardelijke werkstraf en zij heeft aangevoerd dat de reeds ingezette hulp door de stichting MEE en de reclassering gecontinueerd moet worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank stelt allereerst vast dat op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het minderjarigenstrafrecht kan worden toegepast indien een verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaar had bereikt, maar nog niet de leeftijd van eenentwintig jaar.
Het feit dat verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten vijfentwintig jaar oud was, brengt mee dat er geen sprake kan zijn van toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van drie aanrandingen, door op de fiets vrouwen die aan het hardlopen of fietsen waren van achteren te benaderen en hen onverhoeds aan hun billen en/of hun kruis en/of hun borsten te betasten. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Voorts brengt dergelijk handelen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers en hun directe omgeving en ook in de samenleving als geheel, nu dit heeft plaatsgevonden in het openbaar.
In het nadeel van verdachte zal de rechtbank er bovendien rekening mee houden dat verdachte ter terechtzitting van 10 oktober 2014 een aanranding heeft bekend, welke is gepleegd op 6 mei 2013. Dit strafbaar feit staat ad informandum op de dagvaarding met parketnummer 18/830386-13 vermeld. Voor dit feit zal verdachte niet afzonderlijk worden vervolgd.
De rechtbank heeft er voorts rekening mee gehouden dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de door hem gepleegde strafbare feiten. Uit het rapport van de psycholoog en het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Mede gelet daarop acht de rechtbank het van groot belang dat de reeds ingezette hulp gecontinueerd zal worden.
Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegende zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke werkstraf van na te noemen duur aan verdachte opleggen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geformuleerd in het reclasseringsadvies
d.d. 16 oktober 2013.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van
3 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van
100 urenwerkstraf.
Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich binnen zeven dagen volgend op de start van het reclasseringstoezicht telefonisch melden bij Reclassering Groningen, Leonard Springerlaan 21 in Groningen.
2. dat veroordeelde zich gedurende het reclasseringstoezicht of zolang de reclassering dit nodig vindt laat begeleiden door stichting MEE of een soortgelijke instelling.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mrs. L.W. Janssen en C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op
24 oktober 2014.