ECLI:NL:RBNNE:2014:5504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
7 november 2014
Zaaknummer
18.830217-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor overval op KPN winkel; veroordeling voor opzetheling van één iPhone tot een gevangenisstraf van 1 maand

Op 7 november 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van een overval op een KPN-winkel in Groningen op 17 juni 2014. De verdachte werd bijgestaan door mr. U. van Ophoven, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Groenewegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, wiens gezicht gedeeltelijk bedekt was, de winkel is binnengegaan en met een vuurwapen gelijkend voorwerp de medewerkers heeft bedreigd om tien iPhones af te geven. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, onder andere op basis van getuigenverklaringen en het signalement van de dader. De verdediging betwistte echter de herkenning door de getuigen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de overval.

Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde, de overval, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Er waren te veel twijfels over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen en de fotoconfrontaties. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overval, maar oordeelde wel dat het subsidiair ten laste gelegde, opzetheling van een iPhone, bewezen kon worden. De verdachte had een telefoon in gesealde verpakking in ontvangst genomen van een wildvreemd iemand en had zich niet bekommerd om de herkomst van deze telefoon. Dit leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetheling.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter mr. A.F. Gerding was, bijgestaan door mr. R.B.M. Keurentjes en mr. N.A. Vlietstra. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en hem veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830217-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
7 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Groenewegen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2014 in de gemeente Groningen
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
gedwongen tot de afgifte van tien, althans een of meer I-phones, in elk geval
van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] Groningen, in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte, wiens gezicht (gedeeltelijk) bedekt was (met een doek),
de [bedrijf] winkel is binnen gegaan en (vervolgens) een (op een) vuurwapen
(gelijkend voorwerp) heeft getoond en/of gericht op voornoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 1] en (daarbij) heeft gezegd "Geef me I-phones. Ik wil er 10";
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2014 tot en met 18 juni 2014 in de
gemeente Groningen, althans in Nederland,
een of meer I-phones heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die I-phone(s) wist dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2014 tot en met 18 juni 2014 in de
gemeente Groningen, althans in Nederland,
een of meer I-phone(s) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
die I-phone(s) redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in het signalement past dat door de aangevers van de overvaller is gegeven en ook in het signalement dat door twee getuigen is gegeven van een man die rond de tijd van de overval haastig op de fiets [winkelcentrum] verliet. Verdachte beschikt over een fiets zoals die door deze getuigen wordt beschreven. Aangever [slachtoffer 1] en [getuige] zijn beiden getraind om mensen goed in zich op te nemen en zij herkennen verdachte bij een fotoconfrontatie. Verdachte beschikt ook over de beschreven kleding, een zonnebril, een pet, Nike schoenen en een soortgelijke tas als de dader. Voorts heeft verdachte geen duidelijke verklaring over waar hij die dag was en heeft hij een vaag verhaal over hoe hij aan de telefoon is gekomen die hij heeft ingeleverd bij Mobile Unlimited. Dit alles leidt tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die de overval heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer 1] verdachte weliswaar heeft herkend bij een fotoconfrontatie, maar dat dat niet voor 100 % was, en dat bovendien het door hem gegeven signalement twijfelachtig is, nu het maar de vraag is hoe goed hij het gezicht van de dader heeft kunnen zien. Ook verschilt het signalement op sommige onderdelen met dat wat [slachtoffer 1] van de dader heeft gegeven, die op haar beurt verdachte niet heeft herkend bij een fotoconfrontatie. Ook op het signalement en de herkenning van [getuige] valt een en ander af te dingen. Zo herkent ook hij verdachte niet onmiddellijk, beschrijft hij een tas die niet overeenkomt met de tas die op de beelden zichtbaar is, spreekt hij over een herenfiets en heeft hij de persoon die hij beschrijft slechts kort gezien via de binnenspiegel van zijn auto. De andere getuige die de dader zou hebben gezien, heeft verdachte niet herkend. Voor wat betreft de tas geldt dat deze niet bij verdachte is aangetroffen. Bij het inleveren van de telefoon draagt hij een andere tas bij zich. De omstandigheden waaronder verdachte de telefoon heeft gekregen, die inderdaad vaag zijn, dienen te worden betrokken bij de vraag of sprake was van heling, maar kunnen niet bijdragen aan het bewijs van de overval. Tot slot is er ook geen enkele connectie gevonden tussen verdachte en de gestolen telefoons die in gebruik zijn genomen. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel worden bewezen.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het primair aan verdachte ten laste gelegde, de overval op de [bedrijf] winkel, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. In het dossier bevinden zich weliswaar verschillende aanwijzingen in de richting van verdachte, maar er zijn teveel punten waarop twijfel bestaat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank merkt daarbij op dat daarin een belangrijke rol speelt dat niet duidelijk is hoe de fotoconfrontaties, waarbij verdachte door een van de aangevers en door een getuige is herkend, precies tot stand zijn gekomen. Niet blijkt dat ter voorbereiding van de fotobewijsconfrontatie voor wat betreft de samenstelling van de fotocollectie met testobservatoren is gewerkt, en ook de foto's zelf zijn niet bij de stukken gevoegd. De waarde van deze herkenningen is dan ook niet te vast te stellen. Daarbij komt dat de andere aangever en een andere getuige verdachte niet hebben herkend. Voorts heeft verdachte weliswaar één van de bij de overval buitgemaakte telefoons ingeleverd bij een andere telefoonwinkel voor geld, maar hij heeft daarover een verklaring afgelegd die niet onverenigbaar is met hetgeen zich overigens in het dossier bevindt. Ook een aantal andere buitgemaakte telefoons is getraceerd, maar van enige connectie tussen die telefoons en verdachte is niet gebleken.
De rechtbank overweegt dat het subsidiair ten laste gelegde wel kan worden bewezen. Verdachte heeft op straat van een wildvreemd iemand een nieuwe telefoon in gesealde verpakking in ontvangst genomen met de vraag deze in te leveren voor geld, waarvan hij zelf ook een deel zou krijgen. Hij heeft zich niet bekommerd om de herkomst van deze telefoon. Onder die omstandigheden heeft verdachte ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de telefoon van misdrijf afkomstig was. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
De rechtbank past met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2014, opgenomen op p. 1 e.v. van dossier nummer 2014065834 d.d. 28 juli 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2014, opgenomen op p. 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2014, opgenomen op p. 13 e.v. van voornoemd dossier.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2014, opgenomen op p. 23 e.v. van voornoemd dossier.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 17 juni 2014 tot en met 18 juni 2014 in de gemeente Groningen, een iPhone heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die iPhone wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: opzetheling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk gedeelte dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals voorgesteld door de reclassering, inhoudende een meldplicht en een klinische behandeling in het IMC en Hooghullen of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 18 maanden. De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat het een ernstig feit betreft met een grote impact op de slachtoffers. Een dergelijk feit levert gevoelens van onveiligheid op. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daad. De officier van justitie acht hulpverlening op zijn plaats, maar acht dat op korte termijn nog niet aan de orde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte al te lang in voorlopige hechtenis zit bij bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Voor het geval de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen mocht achten heeft hij betoogd dat een verplichte klinische behandeling in Hooghullen of een soortgelijke instelling op dit moment te voorbarig is, bij gebrek aan informatie over de noodzaak en invulling van een dergelijke behandeling.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een telefoon die van diefstal afkomstig was, ingeleverd voor geld, en zich aldus schuldig gemaakt aan opzetheling. Daarmee heeft de verdachte deel uitgemaakt van een circuit waarin uit misdrijf afkomstige goederen worden verhandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte indirect het plegen van vermogensdelicten bevorderd. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte zich, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te noemen duur passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Gerding, voorzitter, mr. R.B.M. Keurentjes en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2014.
Mr. Vlietstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.