ECLI:NL:RBNNE:2014:5989

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
860137-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling van gestolen rookwaar

Op 2 december 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzetheling. De verdachte had in de periode van 26 tot 27 juli 2013 een grote hoeveelheid rookwaar, te weten sigaretten en shag, verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij geen faillissementsdocumenten had ontvangen, bewust het risico had aanvaard dat de rookwaar van criminele herkomst was. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.H. Pentinga, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De rechtbank achtte het bewijs voor de opzetheling overtuigend, mede op basis van verklaringen van de verdachte en medeverdachte, alsook de omstandigheden waaronder de rookwaar was verworven. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren op, met een vervangende hechtenis van 75 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk witwassen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat er sprake was van verbergings- of verhullingshandelingen. De uitspraak werd gedaan na een openbare terechtzitting op 18 november 2014, waar de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/860137-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.H. Pentinga, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2013 tot en met 27 juli 2013 te of
bij [pleegplaats], (althans) in de gemeente Opsterland en/of te Amsterdam, in de
gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid rookwaar (te weten
sigaretten en/of shag) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van die rookwaar wist(en), althans redelijkerwijs
had/hadden moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren)
betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2013 tot en met 27 juli 2013, te of
bij [pleegplaats], althans in de gemeente Opsterland en/of te Amsterdam, althans
in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid rookwaar (te weten sigaretten en/of shag), in elk geval enig goed,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was/waren of die/dat
voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
- ( een) voorwerp(en), te weten (voornoemd(e) rookwaar (sigaretten en/of shag)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
heeft omgezet of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Beoordeling van het bewijs

Feit 1.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat verdachte heeft geweten dat de rookwaar van criminele herkomst was, aangezien het een partij betrof van grote omvang met een waarde van rond de 10.000 euro, die voornamelijk in losse eenheden werd aangeleverd. Verdachte heeft niets nagevraagd toen [medeverdachte] de rookwaar bij hem in de tabakszaak afleverde en aangaf dat het een faillissementspartij betrof. De officier van justitie acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat [medeverdachte] de tabakszaak van verdachte binnenkwam en aan hem vroeg of hij een partij sigaretten mocht stallen in zijn winkel. Deze partij rookwaar zou afkomstig zijn uit een faillissement en de volgende dag zou medeverdachte de papieren hiervan brengen. Verdachte vertrouwde medeverdachte, die zijn oude buurman was, en heeft niet redelijkerwijs kunnen vermoeden dat de partij rookwaar afkomstig was van een misdrijf. Bovendien is er geen afspraak gemaakt over een prijs, zodat nergens uit blijkt dat verdachte de rookwaar van medeverdachte wilde kopen. De raadsvrouw is van mening dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt en verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van opzet- dan wel schuldheling.
Het oordeel van de rechtbank
Terwijl verdachte aan het werk is in zijn tabakszaak, krijgt hij van zijn oude buurman, medeverdachte, een partij rookwaar aangeboden die afkomstig zou zijn uit een faillissement, zonder dat erbij wordt vermeld welk faillissement dit betreft. Medeverdachte is, zoals verdachte weet, niet iemand die werkzaam is in de tabaksbranche, terwijl aan de verkoop van tabak strikte regels verbonden zijn waarvan verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting op de hoogte is. Verdachte heeft desondanks zijn belangstelling getoond, waarop medeverdachte aan de persoon van wie hij de partij rookwaar kon overnemen, heeft laten weten dat hij deze van hem wil kopen. Vervolgens komt medeverdachte na sluitingstijd bij verdachtes tabakszaak en brengt hem de rookwaar. Op dat moment heeft verdachte nog geen faillissementsverklaring ontvangen, en heeft hij ook niet om nadere inlichtingen gevraagd, terwijl hij weet dat de partij rookwaar een grote omvang betreft met een aanzienlijke waarde, die voornamelijk in losse eenheden wordt aangeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verdachte willens en wetens het risico heeft aanvaard dat de partij rookwaar van een misdrijf afkomstig was. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het was op een vrijdagmiddag en ik was in mijn tabakszaak. [medeverdachte] kwam binnen en zei dat hij een faillissementspartij had. Ik heb geen navraag gedaan naar het faillissement. We hebben niet over een prijs gesproken. Ik wilde eerst de papieren van het faillissement zien, of het allemaal wel klopte. Misschien, zei ik, misschien wil ik het dan wel kopen, maar ik weet dat ik niet onder de bandenrol mag verkopen. Dat is de belastingzegel van de prijs. Na sluitingstijd heeft [medeverdachte] de sigaretten gebracht. In mijn zaak stonden twee postzakken zo voor het grijpen. Ik heb hem geholpen met tellen en het waren ongeveer 1800 à 1900 pakjes. De volgende zaterdag stonden agenten in mijn zaak en zij zeiden dat ik spullen had die niet van mij waren. De sigaretten stonden bij mij achter een kast.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 02CL213022-PV-01, gesloten op
4 maart 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL02CD 2013081831-1, d.d. 26 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
Ik wil aangifte doen van diefstal bij het [tankstation], gevestigd aan de [adres] te [pleegplaats]. Ik kreeg op 26-07-2013 om 03.01 uur een melding via mijn mobiele telefoon dat er op meerdere zones een alarm af ging in het tankstation. Er is mij verteld dat de politie ook werd aangestuurd omdat dit kon duiden op een inbraak. Toen ik bij het tankstation aankwam was de politie er al en bleek er inderdaad te zijn ingebroken. Ik zag dat de witte deur aan de zijkant van het tankstation open stond. Dit is de deur die niet aan de straatzijde zit maar aan de andere zijde van het tankstation. Ik zag dat deze witte deur open stond. Ik zag dat het slot er was uitgeboord. Ik zag dat de volgende deur naar links open stond en beschadigd was. Ik zag dat er vanachter de kassa allerlei pakjes sigaretten waren weggenomen.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 2013081831-AH-17-01, d.d. 28 februari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de [verbalisant]:
Op vrijdag 26 juli 2013, omstreeks 03.10 uur, werd ik verbalisant in kennis gesteld van een inbraak in het [tankstation], gevestigd aan de [adres] te [pleegplaats]. Vanuit de melding die ik ontving, bleek mij dat bij de inbraak rookwaren waren weggenomen. Tevens werd mij medegedeeld dat de mogelijkheid bestond dat ook een door de politie geprepareerd en aldaar geplaatst pakje sigaretten weggenomen kon zijn. Gezien de vele inbraken in het district Friesland bij tankstations waar veelal rookwaren werden meegenomen, was namelijk ook bij dit tankstation een geprepareerd pakje sigaretten geplaatst. In dit pakje sigaretten was een zender op basis van GPS ingebouwd, ten einde positiebepaling te kunnen verrichten in het geval van ongewenste wegname. De juiste werking van deze zender wordt bij iedere plaatsing gecontroleerd. Door mij, verbalisant, is vastgesteld dat de zender bij de plaatsing in het pakje sigaretten een locatie heeft gemeld, in overeenstemming met de [locatie] te [pleegplaats]. De juiste werking van de zender en de locatie wordt regelmatig gecontroleerd. Bij de melding omstreeks 03:10 kon ik, verbalisant, in de historische gegevens van de zender het navolgende raadplegen.
26/07 vanaf 03:00 uur Start bewegen tracer tot en met 26/07 03:18 uur diverse bewegingen.
tracer. 26/07 vanaf 03:19 uur tot en met 26/07 03:28 uur geen beweging in tracer.
(…)
Tijdens de beweging met als start 26/07 18:21 uur en einde 18:34 uur gaf de tracer tussen de 3 en 5 satellieten posities weer in de Jordaan te Amsterdam, met als bijzonderheid de tijdstippen en locaties: 26/07 18:17 uur GPS positie omgeving Egelantierstraat. 26/07 18:21 uur GPS positie omgeving Boomstraat. 26/07 18:23 uur GPS positie omgeving Boomstraat. 26/07 18:27 uur GPS positie omgeving [pand]. Middels deze meting kon vastgesteld worden dat de tracer zich in het [pand] te Amsterdam bevond.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal van verhoor, nummer 2013081831-V02-01 d.d.
10 december 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
Ik ken een jongen, die vaker handeltjes heeft. Hij heeft ook wel partijtjes scheermessen, parfums te koop. Zo had hij deze keer sigaretten te koop. De jongen bood mij de sigaretten aan voor 4,00 euro per pakje. Hij vertelde mij dat hij een zooitje pakjes sigaretten in losse plastic tasje had maar ook sloffen sigaretten. Ik had wel belangstelling voor de partij. Ik dacht bij mijzelf als ik daar nog 0,50 euro vanaf kan halen, ga ik ze verkopen voor 5,00 euro per pakje. Ik zou dan een leuke bijverdienste hebben. Hij vertelde mij dat het om een faillissementspartij ging. De jongen vertelde dat de sigaretten van een kennis van hem waren, die failliet was gegaan. Achteraf wel een beetje naïef, maar ja. Ik ben hierna naar [verdachte] gegaan. [verdachte] heeft een sigarettenzaak aan de [pand]. Ik heb hem gevraagd of hij belangstelling had voor de sigaretten. [verdachte] vertelde mij dat hij alleen belangstelling had, wanneer de sigaretten afkomstig waren van een faillissement partij. [verdachte] vertelde mij, dat ik de partij sigaretten 's avonds bij hem kon afleveren, omdat het overdag te druk was in de winkel. Daarnaast moesten we de sigaretten ook nog tellen. Ik ben hierna weer teruggegaan naar de [kroeg], waar de door mij bedoelde jongen, een half bloedje, was blijven wachten. Ik vertelde hem dat ik de partij wel wilde kopen en dat ik ook al een koper had. Dit onder voorwaarde dat wij overeenstemming konden vinden over de prijs. Hij vertelde mij dat hij dit nog moest overleggen met zijn maatje. Tevens heb ik hem verteld dat ik de papieren van de faillissementspartij wilde zien.
Wij hebben de sigaretten achter in de zaak bij de toonbank geteld. Ik heb ze allemaal geteld en [verdachte] heeft het aantal opgeschreven.
Feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat verdachte heeft geweten dat de rookwaar van criminele herkomst was. Verdachte en medeverdachte hebben gezamenlijk getracht de gestolen rookwaar onder te brengen in een tabakszaak, zodat de handel legaal zou lijken. Verdachte en medeverdachte hebben de sigaretten overgepakt van de vier zakken waarin de rookwaar oorspronkelijk zat naar de twee aangetroffen postzakken uit de winkel van [medeverdachte]. Dit is naar de mening van de officier van justitie een verbergings- of verhullingshandeling geweest, zodat het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat geen sprake is van verbergings- of verhullingshandelingen door verdachte en medeverdachte. Verdachte had de sigaretten niet verstopt in zijn winkel. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het onder 2. ten laste gelegde witwassen, nu zij wettig en overtuigend bewijs niet aanwezig acht.
Het oordeel van de rechtbank
De politie heeft een partij gestolen sigaretten en shag aangetroffen in postzakken in de tabakszaak van verdachte. Blijkens de gebezigde bewijsvoering van het onder 1. ten laste gelegde acht de rechtbank het bewezen dat de in postzakken aangetroffen sigaretten en shag uit eigen misdrijf, te weten opzetheling, afkomstig zijn.
De tenlastelegging van feit 2. is toegesneden op artikel 420bis, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van deze rookwaar. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf moet, om dit te kunnen kwalificeren als witwassen, uit de motivering van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele afkomst van het voorwerp.
In onderhavige zaak is de partij rookwaar aangetroffen in postzakken in de tabakszaak van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet kan worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze goederen, in de zin zoals door de Hoge Raad is bedoeld. Nu voorts geen bewijsmiddelen voorhanden zijn voor de overige ten laste gelegde witwashandelingen, zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het onder 2. ten laste gelegde witwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 juli 2013 tot en met 27 juli 2013 te Amsterdam, in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een grote hoeveelheid rookwaar, te weten sigaretten en shag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die rookwaar wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplegen van opzetheling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d.
22 oktober 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
11 september 2014, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling door een partij van ongeveer 1800 à 1900 pakjes sigaretten en shag te willen overnemen, terwijl deze de nacht ervoor waren gestolen bij een tankstation. Verdachte heeft zodoende meegewerkt aan het in stand houden van de markt van gestolen goederen. De rechtbank acht dit een ernstig feit en rekent dit verdachte aan.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat er bij verdachte geen criminogene factoren aanwezig zijn en zij de kans op recidive als laag inschat. De reclassering merkt op dat verdachte zijn leven op orde heeft en niet valt uit te sluiten dat het huidige delict een incident betreft. Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt niet van relevante documentatie. De rechtbank acht een taakstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd op zijn plaats. Gelet op het ontbreken van relevante strafrechtelijke documentatie en gelet op de vrijspraak voor witwassen ziet zij -anders dan de officier van justitie- geen aanleiding om daarnaast tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 150 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2014.
Mr. J.N.M. Blom en mr. W.S. Sikkema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Gosselaar
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/860137-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 18 november 2014
Tegenwoordig:
mr. W.S. Sikkema, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. J.N.M. Blom, rechters, en
mr. L.S. Gosselaar, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. T.H. Pitstra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.H. Pentinga, advocaat te Amsterdam.
De behandeling van de zaak tegen de verdachte geschiedt -op praktische gronden- gelijktijdig met de behandeling van de zaak onder parketnummer 18/720053-14 tegen de medeverdachte [medeverdachte], maar zonder dat deze zaken worden gevoegd.
…..
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 2 december 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de oudste rechter en de griffier.