In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter. De verdachte, die op dat moment 10 of 11 jaar oud was, heeft in de periode tussen 1 september 2005 en 31 december 2006 in Hoogeveen meerdere ontuchtige handelingen gepleegd. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer en het betasten van haar geslachtsdelen. Tijdens de zitting op 25 november 2014 heeft de verdachte ontkend de handelingen te hebben verricht, terwijl het slachtoffer drie incidenten heeft beschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de handelingen die onder feit 1 primair en feit 2 waren tenlastegelegd, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken.
De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd, namelijk het verrichten van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte strafbaar geacht, omdat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. In de strafmotivering heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft een onvoorwaardelijke werkstraf van 140 uren opgelegd, alsook een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden.