ECLI:NL:RBNNE:2014:6246

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
18.830244-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldvraag bij verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 6 maart 2014 betrokken was bij een verkeersongeval in Haren. De verdachte, die als bestuurder van een vrachtwagen een fietser aanreed, werd beschuldigd van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij onvoldoende oplettend was bij het wegrijden van zijn stilstaande vrachtwagen, zonder de passerende fietser voorrang te verlenen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte zich bewust was van de onveilige situatie die door de wegwerkzaamheden was ontstaan en dat hij, ondanks zijn ervaring, niet de nodige voorzorgsmaatregelen had genomen om het ongeval te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot de aanrijding en het zware letsel van de fietser, die onder andere een amputatie van zijn rechterbeen had opgelopen. De rechtbank besloot echter om geen straf of maatregel op te leggen, maar verklaarde de verdachte schuldig zonder straf, onder verwijzing naar de psychische gevolgen die de verdachte zelf ondervond van het ongeval en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om altijd alert te zijn, vooral in situaties waar de veiligheid van kwetsbare weggebruikers zoals fietsers in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/830244-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
4 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Sjoer, advocaat te Ede.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E van Sloten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 maart 2014 te Haren Gn, althans in de gemeente Haren,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een
vrachtauto, merk MAN, [kenteken], daarmede rijdende over de weg, de
Meerweg, op welke weg toen aldaar een reconstructie plaats vond,
ten gevolge waarvan fietsers geen gebruik konden maken van het fietspad en
gebruik moesten maken van de rijbaan van genoemde weg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, met het door hem bestuurde motorrijtuig (vanuit stilstand) weg te rijden,
zonder daarbij een hem passerende, althans een zich naast/voor de door hem,
verdachte bestuurde vrachtauto bevindende fietser, de vrije doorgang te
verlenen/voor te laten gaan ten gevolge waarvan een botsing tussen die fietser en de door hem, verdachte bestuurde vrachtauto is ontstaan en/of verdachte (vervolgens) met die
vrachtauto over die fiets en/of over het lichaam van de bestuurder van die
fiets, te weten [slachtoffer], is gereden, waardoor genoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde (rechter) arm en/of een (traumatische) amputatie van het (rechter) been en/of een verbloedingsshock, of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 6 maart 2014 te Haren Gn, althans in de gemeente Haren,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een
vrachtauto, merk MAN, [kenteken], daarmede rijdende over de weg, de
Meerweg, op welke weg toen aldaar een reconstructie plaats vond,
ten gevolge waarvan fietsers geen gebruik konden maken van het fietspad en
met het door hem bestuurde motorrijtuig (vanuit stilstand) is weggereden,
zonder daarbij een hem passerende, althans een zich naast/voor de door hem,
verdachte bestuurde vrachtauto bevindende fietser, de vrije doorgang te
verlenen/voor te laten gaan, ten gevolge waarvan een botsing tussen die fietser en de door hem, verdachte bestuurde vrachtauto is ontstaan en/of verdachte (vervolgens) met die
vrachtauto over die fiets en/of over het lichaam van de bestuurder van die
fiets, te weten [slachtoffer], is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte op 6 maart 2014 als vrachtwagenchauffeur bezig was met wegwerkzaamheden aan de Meerweg te Haren.
Verdachte is, nadat zijn kiepvrachtwagen geladen was met zand/puin, schuin weggereden.
Verdachte heeft bij het uitvoeren van deze manoeuvre geen vrije toegang verleend aan een op dat moment passerende fietser ten gevolge waarvan de fietser onder de vrachtwagen terecht is gekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte was zich bewust van de onveilige situatie die door zijn werkzaamheden werd gecreëerd voor fietsers. De officier van justitie is van mening dat verdachte, zich bewust van deze onveilige verkeerssituatie, onvoldoende oplettend is geweest. Verdachte heeft voorts door het plaatsen van attributen op het dashboard een dode hoek gecreëerd waardoor zijn zicht vanuit de cabine beperkt werd. Onder voornoemde omstandigheden is naar de mening van de officier van justitie sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek uitgevoerd door de politie onvolledig is geweest nu uit het dossier niet blijkt wat en waar de positie van het slachtoffer was ten opzichte van de vrachtauto ten tijde van de aanrijding.
De positie van het slachtoffer is van cruciaal belang om de vraag te kunnen beantwoorden of verdachte het slachtoffer, alle voorzorgmaatregelingen in acht genomen, had
kunnenzien.
De ruimte die de fietser had om langs de vrachtwagen te komen was zeer beperkt. De weg was onverhard en gaten waren opgevuld met steenpuin. Het slachtoffer was een 75 jarige man.
Gelet op deze omstandigheden kan niet uitgesloten worden dat het slachtoffer zijn evenwicht heeft verloren en van zijn fiets is gevallen hetgeen zich buiten het zicht van de camera en de spiegels heeft afspeelt.
In voornoemde scenario had verdachte het slachtoffer nooit kunnen zien.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, zakelijk weergegeven:
In de ochtend van 6 maart 2014 zei ik tegen mijn collega's dat het een wonder was dat er nog geen doden waren gevallen gelet op de levensgevaarlijke situatie die door de wegwerkzaamheden die wij moeten uitvoeren voor fietsers wordt gecreëerd.
Per dag passeren ons 3600 fietsers. Meest scholieren. Ten tijde van het ongeval, 11: 30 uur, was het rustiger.
Ik heb alle voorzorgsmaatregelen genomen die ik anders ook neem. Dit is voor mij routine.
De goederen die op mijn dashboard zijn geplaatst staan er al jaren. Het schrijfblok en de houder voor de telefoon heb ik zelf geplaatst.
Ik weet niet of ik over het dashboard heen heb gekeken. Nu ik de foto [1] van het dasboard zie met daarop de attributen ben ik me bewust van het feit dat dit een deel van het zicht wegneemt.
Een proces-verbaal d.d. 6 maart 2014, opgenomen in dossier met nummer
PL01KG 2014024755-1, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik rijd al zo’n 20 jaar dagelijks op een kiepvrachtwagen. De laatste 7 1/2 jaar rijd ik op de
vrachtwagen waar ik vanochtend in reed.
Het kenteken van mijn vrachtwagen is [kenteken]. Op de Meerweg te Haren vindt een reconstructie plaats van de weg. Hiervoor moet er grond en puin afgegraven worden. Ik ben vandaag begonnen met het wegbrengen van een lading grond.
Ik heb de vrachtwagen eerst gedraaid. Ik kwam daardoor met de neus van de vrachtwagen in de richting van Haren te staan. Ik heb de vrachtwagen stilgezet op rijbaan van de Meerweg. Ik heb de vrachtwagen zoveel mogelijk, geredeneerd vanuit mijn positie achter het stuur, links op de rijbaan neergezet.
De vrachtwagen is door de kraan geladen. Toen de wagen geladen werd stond ik naast de vrachtwagen aan de bestuurderskant zo’n 4 a 5 meter bij de vrachtwagen vandaan.
Ik zag op een gegeven moment dat de wagen vol was. Ik ben vervolgens rechtstreeks naar de
deur aan de bestuurderskant gelopen en ben ingestapt en achter het stuur gaan
zitten. De motor van de vrachtwagen hoefde ik niet te starten want die draaide nog.
Vervolgens keek ik in de spiegels en heb ik de handrem er afgehaald en ben
weggereden. Toen ik in de spiegel keek zag ik niets, althans dat denk ik. Het wegrijden gaat met volle lading niet hard. De maximale snelheid die ik rij in de 2 laag is 7 a 10 km/u. Ik denk dat ik zo’n 7 a 8 meter had gereden toen ik weer in de spiegel keek. Ik schat dat ik op dat moment circa 5 km/u reed. Toen ik in de spiegel keek, zag ik in de rechterspiegel ter hoogte van de 4e of 5e as, ongeveer 30 cm rechts van de vrachtwagen een fiets liggen.
Ik heb de vrachtwagen direct stilgezet.
Ik ben toen uitgestapt en naar achteren gelopen.
Ik ben langs de linkerkant van de auto naar achteren gelopen. Ik zag dat er iemand onder de vrachtwagen lag. Ik hoorde deze persoon schreeuwen om het leven.
Een schriftelijk stuk d.d.18 maart 2014, opgenomen in voormeld dossier, te weten een medische verklaring opgesteld door [internist], als internist verbonden aan het UMCG, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het letsel dat bij betrokkene [slachtoffer], geboren op 26 november 1939 te Groningen, is geconstateerd ten gevolge van een ongeval op 6 maart 2014, is een vrijwel volledig traumatische amputatie van het rechterbeen, partiele amputatie van de rechterarm. Thorax bij rib, zesde tot en met de twaalfde en verbloedingshock.
Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA), nummer 06.03.2014.11.45.5016 d.d. 3 juli 2014, als bijlage gevoegd bij voormeld dossier, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Wij hebben op donderdag 6 maart, omstreeks 11.45 uur een nader onder
zoek ingesteld naar aanleiding van een verkeersongeval tussen bedrijfsauto, merk MAN, kleur rood met kenteken, [kenteken] (verder: voertuig 1) en een fiets (er) merk, Gazelle type, Balance Innergy (verder: voertuig 2) Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van het voertuig.
Wegsituatie
Het verkeersongeval vond plaats op de Meerweg, gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Haren in de gemeente Haren. De Meerweg loopt van Paterswolde naar Haren. Het ongeval vond gezien de oorspronkelijke rijrichting van voertuig, merk MAN plaats op een recht weggedeelte. Het wegdek van de zowel de Meerweg als het parallel liggende fietspad was geheel verwijderd in verband met een volledige reconstructie van zowel de Meerweg als het fietspad. De hoofdrijbaan van de Meerweg was voorzien van een laag met gebroken puin welke zodanig was verdicht dat fietsers en motorvoertuigen hierover konden rijden.
Onderhoud weg
Net voor de plaats van de botsing was een wegversmalling gecreëerd, deze wegversmalling
was zo breed dat er naast een vrachtauto geen ander voertuig (fiets) meer tussen kon. Hierdoor ontstond de situatie dat fietsers in de rijlijn van het overige verkeer kwamen.
Op het moment van aanrijding waren er werkzaamheden gaande op en aan de gehele Meerweg. De Meerweg was op het moment van het ongeval in verband met wegwerkzaamheden afgesloten voor verkeer vanuit beide richtingen middels een bord Cl Q. Hierop was een uit zondering van kracht voor fietsers.
De fietsers werden ter hoogte van de voornoemde Cl borden verwezen naar
de rijbaan.
Uitzicht
Door ons, verbalisanten, zijn de volgende uitzichtbelemmerende omstandigheden aangetroffen welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. In de cabine van de vrachtwagen was een camerasysteem aanwezig welke de chauffeur zicht gaf op de ruimte vlak voor de cabine. Het scherm waarop het beeld van de camera werd geprojecteerd was geplaatst op het dashboard rechts naast het stuur van het voertuig. Aan de rechterzijde naast dit scherm was een houder met daarin een telefoon gemonteerd. Rechts naast het voornoemde scherm met daaraan de telefoon was de digitale afleesunit voor de weging/gewichten van het voertuig gemonteerd. Links van het scherm was een schrijfblok met daarin een aantal papieren gemonteerd. Achter deze voornoemde objecten werd een dode hoek gecreëerd waarin een fietser aan het zicht van de bestuurder zou kunnen worden onttrokken. Tevens is de hoogte van voertuig 1 nadelig voor met name de voorzijde van het voertuig. Door de hoogte wordt kort voor het voertuig een gedeelte van het zicht weggenomen voor de chauffeur. Door goederen/instrumenten op het dashboard te plaatsen word dit zicht nog beperkter.
De spiegels aan de rechterzijde van het voertuig voldeden aan de wettelijk gestelde eisen
met betrekking tot het spiegelzicht. De spiegels waren allen schoon waardoor een goed zicht
naar de rechter- en achterzijde van het voertuig mogelijk was. Tevens werd door ons de werking van de vooruitkijkcamera gecontroleerd. Deze camera trad in werking op het moment dat het voertuig werd gestart. Alleen op het moment van achteruit schakelen van de versnellingsbak werd het camerabeeld omgezet naar een camera op de achterzijde van het voertuig.
Oorzaak, toedracht en gevolg
De fietser reed over de Meerweg komende vanuit de richting van Paterswolde en gaande in
de richting van Haren en passeerde de vrachtauto aan de rechter zijde.
Dit is de meest logische route voor de fietser omdat de vrachtauto tijdens het laden aan de
linkerzijde van de rijbaan stond gezien vanuit de rijrichting van zowel de fietser als de vracht
auto.
De fietser is op enig moment voor de vrachtauto terecht gekomen. Er is duidelijk geworden
dat de fietser in de rijlijn van de vrachtauto werd gedwongen door de wegsituatie (wegversmalling). De versmalling was namelijk zo geconstrueerd dat een vrachtauto welke zich tussen de versmalling bevond niet ingehaald kon worden door fietsers.
De fietser kon door de chauffeur worden waargenomen in de spiegels van het voertuig en in
de camera. Ook is de fietser op een bepaald moment zichtbaar geweest op het camera systeem van de vrachtauto voor de chauffeur. De fietser heeft zich zeer waarschijnlijk bevonden in de dode hoek welke gecreëerd werd door het beeldscherm van de camera, het schrijfblok, de telefoon en de aflezing van het weeginstrument op het dashboard van de vrachtauto.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op 6 maart 2014 was verdachte in zijn hoedanigheid als vrachtwagenchauffeur werkzaam aan de Meerweg te Haren.
Verdachte had zijn kiepvrachtwagen met draaiende motor zover mogelijk aan de linkerkant van de weg gezet met de neus richting Haren. De vrachtwagen werd geladen met zand.
Op het moment dat de vrachtwagen vol geladen was is verdachte in de cabine van zijn auto gestapt en heeft, zoals hij zelf heeft verklaard, alle voorzorgsmaatregelen genomen die hij altijd neemt, en is weggereden. Verdachte is schuin naar de andere kant van de weg gereden en heeft daarbij geen fietser waargenomen. Na een aantal meters gereden te hebben kijkt verdachte in de rechterspiegel en ziet ter hoogte van de 3e of 4e as ongeveer 30 cm rechts van de vrachtwagen een fiets liggen. Toen verdachte de vrachtauto tot stilstand had gebracht bleek dat hij een fietser had overreden.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang.
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden, waaronder het proces-verbaal van de VerkeersOngevalsAnalyse (hierna VOA) en de foto's die zijn gemaakt is het vrijwel zeker dat de fietser kwam vanuit de richting van Paterswolde en gaande in de richting van Haren.
De Meerweg was op dat moment in verband met wegwerkzaamheden afgesloten voor verkeer uit beide richtingen met uitzondering van (brom) fietsers en bestemmings- en werkverkeer.
Het wegdek van de zowel de Meerweg als het parallel liggende fietspad was geheel verwijderd. Fietsers werden verwezen naar de hoofdrijbaan. De hoofdrijbaan van de Meerweg was voorzien van een laag met gebroken puin welke zodanig was verdicht dat fietsers hierover konden rijden. Net voor de plaats van het ongeval was en wegversmalling gecreëerd.
Vast staat dat de fietser via de rechtervoorzijde van de vrachtwagen onder de vrachtwagen terecht is gekomen. Door verbalisanten zijn uitzichtbelemmerde omstandigheden op het dashboard van de auto aangetroffen waardoor een dode hoek werd gecreëerd.
Op grond van voorgaande overweegt de rechtbank alsvolgt.
Verdachte was werkzaam op een vrachtwagen waarbij de bestuurderspositie hoog is gelegen ten opzichte van de weg waardoor een dode hoek werd gecreëerd.
Op het dashboard van de auto staat standaard een beeldscherm van de camera en een digitale afleesfunctie voor weging gewichten. Door het plaatsen van een schrijfblok en een houder met telefoon, naast voornoemde objecten, heeft verdachte de dode hoek groter gemaakt waardoor zijn zicht vanuit de cabine van de vrachtwagen op de weg ernstig beperkt werd.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven zich niet eerder gerealiseerd te hebben dat door het plaatsen van deze attributen een deel van het zicht vanuit de cabine werd weggenomen.
Verdachte reed, zo heeft hij verklaard, al zeven en half jaar op deze vrachtwagen.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte zich bewust moeten zijn dat, naast de dode hoek ontstaan door de hooggelegen bestuurderspositie, hij door het plaatsen van goederen op het dashboard zichtbelemmerde omstandigheden heeft gecreëerd, waardoor een fietser die zich aan de voorzijde van de auto bevind, aan het zicht van de bestuurder wordt onttrokken.
De rechtbank constateert voorts dat verdachte werkzaam was onder moeilijk omstandigheden, zoals weergeven in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en te zien op fotoblad behorende bij het proces-verbaal. Door deze omstandigheden werd het rijden voor fietsers op de Meerweg bemoeilijkt en bracht dit gevaar met zich mee.
Verdachte werkte al een aantal weken onder deze bijzondere omstandigheden en was zich bewust van de onveilige situatie voor fietsers. Verdachte had naar aanleiding van deze gevaarzetting voor fietsers, de ochtend van het ongeval nog zijn ongenoegen naar collega's geuit.
Verdachte heeft verklaard dat, gelet op zijn ervarenheid als vrachtwagenchauffeur, hij ten tijde van het wegrijden alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die hij altijd neemt.
Gelet op de moeilijke omstandigheden waaronder verdachte werkzaam was en de daaruit voortvloeiende gevaarlijke situatie voor fietsers, waar verdachte, een ervaren beroepschauffeur, zich bewust van was, is de rechtbank van oordeel dat verdachte meer had moeten doen dan routinematig handelen.
De rechtbank gaat er, anders dan de raadsman, vanuit dat verdachte, ongeacht wat en waar de positie van het slachtoffer is geweest, voorzorgsmaatregelen had kunnen en moeten nemen waardoor het ongeval voorkomen had kunnen worden.
Zo had verdachte een collega kunnen vragen als verkeersregelaar op te treden op het moment dat hij de zwaarbeladen vrachtauto uit stilstand weg wilde rijden.
Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen waaronder de verkeersfout is begaan, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag, de lichtste vorm van schuld, waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 6 maart 2014 te Haren Gn, althans in de gemeente Haren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een vrachtauto, merk MAN, [kenteken], daarmede rijdende over de weg, de Meerweg, op welke weg toen aldaar een reconstructie plaatsvond, ten gevolge waarvan fietsers geen gebruik konden maken van het fietspad en
gebruik moesten maken van de rijbaan van genoemde weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig met het door hem bestuurde motorrijtuig (vanuit stilstand) weg te rijden,
zonder daarbij een hem passerende, althans een zich naast/voor de door hem, verdachte bestuurde vrachtauto bevindende fietser, de vrije doorgang te verlenen/voor te laten gaan ten gevolge waarvan een botsing tussen die fietser en de door hem, verdachte bestuurde vrachtauto is ontstaan en verdachte vervolgens met die vrachtauto over die het lichaam van de bestuurder van die fiets, te weten [slachtoffer], is gereden, waardoor genoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde rechterarm en een traumatische amputatie van het rechterbeen en een verbloedingsshock dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het feit zwaar
lichamelijk letsel gen gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, en een rijontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit om aan verdachte, gelet op de persoon en de omstandigheden van verdachte, geen straf of maatregel op te leggen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal zijn psychische problemen vergroten en een onvoorwaardelijke rijontzegging zal geen preventieve werking hebben nu verdachte als gevolg van zijn ontslag geen vrachtwagen meer bestuurd.
Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor het opleggen ven een geheel voorwaardelijke werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig ongeval waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft hierdoor een onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij het zwaargewonde slachtoffer en diens familie, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting namens het slachtoffer afgelegde slachtofferverklaring.
In beginsel acht de rechtbank, gelet op de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de aanrijding, een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats.
In verband met de navolgende omstandigheden komt de rechtbank evenwel tot een keuze voor een andere afdoening.
De verdachte zal de last van de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer zijn verdere leven met zich moeten meedragen. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte diep is getroffen door hetgeen hij heeft aangericht en dat hij daarvan nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen zal ondervinden.
Gegeven het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, maar vooral gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de oplegging van straf of maatregel niet opportuun, omdat zij van oordeel is dat hiermee in casu geen strafdoel is gediend. Noch vanuit het oogpunt van vergelding, noch vanuit het oogpunt van preventie heeft een straf naar haar oordeel in deze zaak toegevoegde waarde.
De rechtbank zal daarom verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door F. de Jong, voorzitter, P.H.M. Smeets en J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2014.

Voetnoten

1.zie foto 28 van fotoblad behorende bij proces-verbaal