ECLI:NL:RBNNE:2014:6247

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
18.820411-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van aanranding met onherstelbare vormverzuimen

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van aanranding, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door mr. M.C. van Linde, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd werd door mr. E. van Sloten. De tenlastelegging betrof het dwingen van een slachtoffer tot het plegen van ontuchtige handelingen op 28 juli 2013 in Veendam. De verdediging voerde aan dat er sprake was van ernstige vormverzuimen in het vooronderzoek, waaronder het niet auditief registreren van verklaringen en het ontbreken van een vertrouwenspersoon. De officier van justitie erkende deze schendingen, maar stelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank oordeelde dat de schendingen van de Aanwijzingen niet zo ernstig waren dat ze de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren, mede door tegenstrijdigheden in de verklaringen van de aangeefster en getuigen. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet boven redelijke twijfel was komen vast te staan dat hij schuldig was aan de beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan op 14 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/820411-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
4 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. van Sloten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2013 te Veendam, door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het ontbloten van een
borst van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit
-het voor die [slachtoffer] gaan staan en/of
-het onverhoeds vastpakken van het topje en/of B.H. van die [slachtoffer] en/of het
vervolgens met kracht naar beneden trekken van dat topje en/of B.H;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 juli 2013 te Veendam opzettelijk beledigend [slachtoffer],
in diens/dier tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd, door
-voor die [slachtoffer] te gaan staan en/of
-het onverhoeds vastpakken van het topje en/of B.H. van die [slachtoffer] en/of het
vervolgens met kracht naar beneden trekken van dat topje en/of B.H en/of
-zulks terwijl die [slachtoffer] zich op de dansvloer van een partycentrum bevond.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in onderhavige zaak sprake is van een verdenking van een zedendelict met een strafbedreiging van 8 jaar of meer. Er bestaat dan op grond van de Aanwijzing AVR de verplichting tot het auditief registreren van de verklaringen van aangever, verdachte én getuigen.
Tevens valt de verdenking van ontucht onder de omschrijving van seksueel misbruik in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (verder: de Aanwijzing).
Dat brengt met zich mee dat ook de daarin genoemde regels van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van dit feit. In onderhavige zaak is geen sprake van de in de Aanwijzing genoemde uitzonderingssituatie.
De raadsman is van mening dat in strijd met een aantal regels uit de beide Aanwijzingen is gehandeld, te weten:
- Het niet auditief registreren van de aangifte en getuigenverklaring;
- Het achterwege blijven van een informatief gesprek;
- Het opnemen van de aangifte door slechts één verbalisant;
- De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen was daarvoor niet
gecertificeerd;
- De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het opnemen van het
inhoudelijk deel van de aangifte;
- Het niet tijdig beslissen door de officier van justitie over vervolging.
De in de Aanwijzingen neergelegde en geschonden normen beogen het recht op
een eerlijk proces te beschermen, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Het raakt
immers de kern van de waarheidsvinding en de mogelijkheid voor de verdediging
om daarop controle uit te oefenen. Al deze schendingen zijn tezamen zo ernstig en het geschonden belang zo groot, dat dit met zich meebrengt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. De officier van justitie heeft erkend dat de regels zoals vastgelegd in de Aanwijzingen zijn geschonden, maar is van mening dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren niet een dusdanige ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Oordeel van de rechtbank
De door de raadsman genoemde Aanwijzingen zijn formeel gezien van toepassing. Door niet geheel conform de aanwijzingen te handelen heeft de politie in het vooronderzoek normen geschonden. Bij de beantwoording van de vraag welk rechtsgevolg deze schendingen dienen te hebben, moet rekening worden gehouden met de in het tweede lid van 359a Wetboek van Strafvordering ( verder: artikel 359a Sv) genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd.
De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient".
De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan.
Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen.
De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De strekking van de regeling van artikel 359a Sv. is overigens niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank constateert dat hiervan in deze zaak, met name ook gelet op de betrekkelijke ernst en de aard van het verwijt jegens verdachte, geen sprake kan zijn.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt daarom verworpen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde nu er sprake is van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Op de betreffende verzuimen kan naar de mening van de officier van justitie dan ook niet anders worden gereageerd dan met de sanctie van bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a, eerste lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Nu de verklaring van aangeefster van het bewijs dient te worden uitgesloten, resteert er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde.
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft ten aanzien van het laste gelegde subsidiair bepleit dat de verklaring van aangeefster van het bewijs dient te worden uitgesloten wegens schending van de voorschriften vervat in de Aanwijzing AVR en de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. Nu enkel de verklaring van een ander overblijft, dient hij bij gebrek aan voldoende wettig bewijs vrijgesproken te worden van het hem ten laste gelegde.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de aangifte en de getuigenverklaring op belangrijke punten tegenstrijdig zijn, zodat om die reden moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid daarvan. Een en ander brengt mee dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Meer meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de gedraging van verdachte kan worden bewezen, deze gedraging geen ontuchtig karakter had. Uit niets blijkt dat verdachte seksuele getinte bedoelingen heeft gehad die zijn gedrag ontuchtig maken. Daarnaast is het tonen van een blote borst in een discotheek niet direct als ontuchtig aan te merken.
Verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde vrijgesproken te worden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Gelet op haar overweging en oordeel met betrekking tot het niet-ontvankelijkheidsverweer acht de rechtbank evenmin gronden aanwezig voor bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a Sv.
Vorenstaande neemt niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat verklaringen van aangeefster en getuige, zoals afgelegd ten overstaan van de politie, op essentiële punten uiteenlopen en lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte staan, die vanaf het begin de verweten gedraging heeft ontkend.
De rechtbank komt tot het oordeel dat niet boven redelijke twijfel is verheven dat verdachte schuldig is aan het ten laste gelegde.
Aangeefster had blijkens het dossier tegen de zin van haar vader een kortstondige relatie met verdachte. Nu vader ook aanwezig is geweest bij het opnemen van de aangifte kan de rechtbank niet geheel uitsluiten dat aangeefster heeft verklaard mede op grond van andere motieven dan het dienen van de waarheidsvinding. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem zowel primair als subsidiair ten laste is gelegd.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F. de Jong, voorzitter, P.H.M. Smeets en J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2014.