Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in onderhavige zaak sprake is van een verdenking van een zedendelict met een strafbedreiging van 8 jaar of meer. Er bestaat dan op grond van de Aanwijzing AVR de verplichting tot het auditief registreren van de verklaringen van aangever, verdachte én getuigen.
Tevens valt de verdenking van ontucht onder de omschrijving van seksueel misbruik in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (verder: de Aanwijzing).
Dat brengt met zich mee dat ook de daarin genoemde regels van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van dit feit. In onderhavige zaak is geen sprake van de in de Aanwijzing genoemde uitzonderingssituatie.
De raadsman is van mening dat in strijd met een aantal regels uit de beide Aanwijzingen is gehandeld, te weten:
- Het niet auditief registreren van de aangifte en getuigenverklaring;
- Het achterwege blijven van een informatief gesprek;
- Het opnemen van de aangifte door slechts één verbalisant;
- De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen was daarvoor niet
gecertificeerd;
- De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon bij het opnemen van het
inhoudelijk deel van de aangifte;
- Het niet tijdig beslissen door de officier van justitie over vervolging.
De in de Aanwijzingen neergelegde en geschonden normen beogen het recht op
een eerlijk proces te beschermen, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM. Het raakt
immers de kern van de waarheidsvinding en de mogelijkheid voor de verdediging
om daarop controle uit te oefenen. Al deze schendingen zijn tezamen zo ernstig en het geschonden belang zo groot, dat dit met zich meebrengt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.