ECLI:NL:RBNNE:2014:6269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
11 december 2014
Zaaknummer
LEE 14/897
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het doden van vossen in strijd met faunabeheerplan

In de zaak tussen Stichting De Faunabescherming en het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân, heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2014 uitspraak gedaan over een ontheffing die was verleend voor het doden van vossen. De ontheffing was verleend door het college aan de Faunabeheereenheid voor de periode van 7 december 2009 tot en met 6 december 2014, maar de rechtbank oordeelde dat deze ontheffing in strijd was met artikel 68, vierde lid van de Flora- en faunawet (Ffw) omdat er geen goedgekeurd faunabeheerplan beschikbaar was voor de periode waarvoor de ontheffing was verleend.

De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 16 december 2010, waarin een eerdere ontheffing was vernietigd. De rechtbank stelde vast dat de thans verleende ontheffing voor de periode van 28 januari 2014 tot en met 16 juni 2018 geen deugdelijke onderbouwing had, aangezien het faunabeheerplan dat ter onderbouwing werd aangevoerd, niet meer geldig was voor de nieuwe periode. De rechtbank concludeerde dat de ontheffing niet kon worden verleend zonder een actueel faunabeheerplan.

Het beroep van eiseres, Stichting De Faunabescherming, werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
Zaaknummer: LEE 14/897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2014 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, te Amstelveen, eiseres,

en

college van Gedeputeerde Staten van Fryslân, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2009 heeft het college aan de Faunabeheereenheid voor de periode van 7 december 2009 tot en met 6 december 2014 voor haar gehele werkgebied (met uitzondering van de foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten gedurende de periode dat deze gebieden dienen voor de opvang van de diersoorten waarvoor ze bestemd zijn) ontheffing verleend van het bepaalde in de artikelen 9 en 72, vijfde lid, van de Flora- en faunawet (Ffw) voor het doden van vossen van zonsondergang tot zonsopkomst met gebruikmaking van het hagelgeweer of de kogelbuks - tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remmington) - en kunstmatige lichtbronnen, ter voorkoming van schade aan flora en fauna (hierna: de ontheffing).
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft verweerder de bezwaren tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen bij deze rechtbank beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 december 2010, geregistreerd onder nummer Awb 10/986 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het primaire besluit van 3 december 2009 herroepen voor zover daarbij ontheffing is verleend voor het gebruik van kunstmatige lichtbronnen en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Bij uitspraak van 4 december 2013, kenmerk 201100944/1/A3-A, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij het thans bestreden besluit van 28 januari 2014 heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid tot 16 juni 2018, voor de perioden van 1 februari tot en met 15 juni voor haar gehele werkgebied, onder voorwaarden en met voorschriften, ontheffing verleend van het bepaalde in de artikelen 9 en 72, vijfde lid, van de Ffw voor het doden van vossen van zonsondergang tot zonsopkomst met gebruikmaking van het hagelgeweer of de kogelbuks - tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remmington) - en kunstmatige lichtbronnen, ter voorkoming van schade aan flora en fauna (hierna: de ontheffing).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 augustus 2014. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigde]. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door S. Marra en W.H.L. Oostra.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst voor de feiten allereerst naar de hiervoor genoemde uitspraak van 16 december 2010.
2. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige ontheffing ziet op een andere periode dan de ontheffing die bij primair besluit van 3 december 2009 is verleend en door deze rechtbank in haar uitspraak van 16 december 2010 is beoordeeld. De thans verleende ontheffing ziet op de periode 28 januari 2014, datum besluit, tot en met 16 juni 2018.
3. Eiseres heeft gesteld dat de onderhavige ontheffing is verleend voor een periode waarvoor geen geldend, laat staan een goedgekeurd faunabeheerplan beschikbaar is. Volgens eiseres moet de ontheffing om deze reden worden ingetrokken.
4. Uit artikel 68, vierde lid van de Ffw volgt dat een ontheffing, zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel, slechts wordt verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
5. Verweerder heeft ter onderbouwing van het besluit verwezen naar het faunabeheerplan van 2009-2014. Nu de ontheffing is verleend voor de periode tot en met
16 juni 2018 ontbreekt een faunabeerplan voor de periode 2015 tot en met 16 juni 2018. Dit klemt temeer nu het faunabeheerplan over de periode 2009-2014 grotendeels is gebaseerd op het rapport van Niewold &Jonkers, wat dateert uit 1999. Een deugdelijke onderbouwing van de vraag of de ontheffing voor de periode 2015 tot en met juni 2018 kan en moet worden verleend ontbreekt daarmee. Naar het oordeel van de rechtbank is de ontheffing verleend in strijd met artikel 68, vierde lid van de Ffw.
6. Het beroep van eiseres moet gelet op bovenstaande gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordeling in de proceskosten aan de zijde van eiseres ten bedrage van €49,40.
7. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:74 Awb bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoed ten bedrage van € 328,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder nieuw besluit neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van €49,40;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers het griffierecht ten bedrage van € 328,00 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Veenstra als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2014.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: