In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, [H] en [I], over de afgifte van goederen op basis van een fideï-commis de residuo. De procedure is gestart door [H], die vorderingen heeft ingesteld tegen [I] met betrekking tot de nalatenschap van hun respectieve ouders, [J] en [K]. De kantonrechter heeft op 19 december 2014 vonnis gewezen na een uitgebreide procesgang, waarin onder andere een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake was van een gemeenschappelijk vermogen tussen [J] en [K], en of [H] recht heeft op de goederen die uit de nalatenschap van [J] zijn verkregen.
De feiten zijn als volgt: [J] en [K] hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen gewoond, maar zijn nooit geregistreerd als partners. [J] heeft in haar testament [K] en [H] als erfgenamen benoemd, met een fideï-commis de residuo dat inhoudt dat alle onvervreemde goederen aan de verwachters moeten worden uitgekeerd als zij gelijktijdig met [K] zouden zijn overleden. De nalatenschap van [J] is in 2012 afgewikkeld door [K], waarbij elk van de erfgenamen een erfdeel heeft ontvangen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gemeenschap van goederen tussen [J] en [K], omdat zij niet gehuwd waren en er geen samenlevingscontract was. Dit betekent dat de nalatenschap van [J] op juiste wijze is afgewikkeld en dat [H] recht heeft op de goederen die niet zijn vervreemd of verteerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [I] niet heeft aangetoond dat er sprake was van een gemeenschappelijk vermogen en dat de vorderingen van [H] voor toewijzing gereed zijn. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling over de vraag of de auto van [K] na zijn overlijden is verkocht en tegen welke prijs.