ECLI:NL:RBNNE:2014:6355

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
K L 3120810 - CV EXPL 14-6149 (T)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgifte op grond van fideï-commis de residuo, geen gemeenschappelijk vermogen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, [H] en [I], over de afgifte van goederen op basis van een fideï-commis de residuo. De procedure is gestart door [H], die vorderingen heeft ingesteld tegen [I] met betrekking tot de nalatenschap van hun respectieve ouders, [J] en [K]. De kantonrechter heeft op 19 december 2014 vonnis gewezen na een uitgebreide procesgang, waarin onder andere een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake was van een gemeenschappelijk vermogen tussen [J] en [K], en of [H] recht heeft op de goederen die uit de nalatenschap van [J] zijn verkregen.

De feiten zijn als volgt: [J] en [K] hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen gewoond, maar zijn nooit geregistreerd als partners. [J] heeft in haar testament [K] en [H] als erfgenamen benoemd, met een fideï-commis de residuo dat inhoudt dat alle onvervreemde goederen aan de verwachters moeten worden uitgekeerd als zij gelijktijdig met [K] zouden zijn overleden. De nalatenschap van [J] is in 2012 afgewikkeld door [K], waarbij elk van de erfgenamen een erfdeel heeft ontvangen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een gemeenschap van goederen tussen [J] en [K], omdat zij niet gehuwd waren en er geen samenlevingscontract was. Dit betekent dat de nalatenschap van [J] op juiste wijze is afgewikkeld en dat [H] recht heeft op de goederen die niet zijn vervreemd of verteerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [I] niet heeft aangetoond dat er sprake was van een gemeenschappelijk vermogen en dat de vorderingen van [H] voor toewijzing gereed zijn. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling over de vraag of de auto van [K] na zijn overlijden is verkocht en tegen welke prijs.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 3120810 \ CV EXPL 14-6149
vonnis van de kantonrechter d.d. 19 december 2014
inzake

1.[A],

wonende te [Woonplaats],
2.
[B],
wonende te [Woonplaats],
3.
[C],
wonende te [Woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. M.J. Siertsema, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand Groningen,
tegen

1.[D],

wonende te [Woonplaats],
2.
[E],
wonende te [Woonplaats],
3.
[F],
wonende te [Woonplaats],
gedaagden,
gemachtigde: J.A. Klaver.
Partijen zullen hierna [H] en [I] worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte van [H]
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie
- het vonnis van 1 augustus 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging van eis in conventie
- het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 21 oktober 2014 en de ter gelegenheid daarvan door [H] opnieuw overgelegde producties 19 tot en met 35
- de akte na comparitie van [I]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [H] is de op [datum overlijden] overleden [J] (hierna: [J]). De vader van [I] is de op [datum overlijden] overleden [K] (hierna: [K]). [J] en [K] hebben een affectieve relatie gehad en hebben gedurende ongeveer twintig jaren samengewoond. Zij zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan en hebben evenmin een samenlevingscontract gesloten.
2.2.
[J] heeft bij testament van 27 augustus 1993, voor zover van belang:
- enkele goederen gelegateerd, waaronder een bedrag van € 4.537,- aan [L];
- [K] en [H] tot haar enige erfgenamen benoemd;
- aan de erfstelling ten gunste van [K] de volgende last verbonden (hierna: het fideï-commis de residuo):
Al hetgeen ten tijde van zijn overlijden nog onvervreemd en onverteerd uit mijn nalatenschap aanwezig is, moet worden uitgekeerd aan degene(n) die tot mijn nalatenschap gerechtigd is/zijn, indien ik tegelijk met mijn partner zou zijn overleden, zonder bij testament over mijn nalatenschap te hebben beschikt, als verwachters.
Ten aanzien van dit fideï-commis de residuo bepaal ik het volgende:
(…)
2. het bewijs van vertering en vervreemding rust op de erfgenamen van de bezwaarde, zodat de verwachter(s) afgifte kan/kunnen eisen van alle uit mijn nalatenschap verkregen goederen of hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, zonder terzake tot enig bewijs verplicht te zijn;
3. in verband met het hiervoor bepaalde is de bezwaarde erfgenaam verplicht om binnen acht maanden na mijn overlijden een notariële boedelbeschrijving van mijn nalatenschap te doen opmaken.
2.3.
De nalatenschap van [J] is in 2012 door [K] afgewikkeld. Aan elk van de (vier) erfgenamen is een erfdeel van € 23.433,-- uitbetaald.
2.4.
De nalatenschap van [K] omvat onder meer een bij ING Bank aangehouden bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer], met een saldo van € 25.510,-- per 10 december 2013. Op naam van [K] stond tevens een auto, zijnde een Toyota Avensis met kenteken [Kenteken].

3.Het standpunt van [H]

3.1.
vordert - na wijziging van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [I] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt tot betaling aan [H] van een bedrag van € 20.450,-- uit hoofde van het fideï-commis de residuo als genoemd in het testament van mevrouw [J], te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen van het moment van wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- [I] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt tot betaling aan [H] van een bedrag van € 4.550,00 ter zake van de auto met kenteken [Kenteken];
- [I] hoofdelijk, des de één betalende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt tot betaling aan [H] van de kosten van deze procedure, de deurwaarderskosten, de kosten van het salaris van de gemachtigde daarbij inbegrepen.
3.2.
Volgens [H] heeft het overlijden van [K] tot gevolg dat op grond van het fideï-commis de residuo alle door hem geërfde bezittingen van [J] dienen te worden uitgekeerd aan [H], voor zover niet vervreemd dan wel verteerd. Hiertoe behoort het saldo van de onder 2.4 genoemde ING-rekening. Ook vordert [H] (gedeeltelijk) betaling van de restwaarde van de Toyota Avensis. Deze auto en de voorgaande -ingeruilde- auto's zijn volgens [H] volledig door [J] gefinancierd. Hiertoe heeft [H] diverse koopaktes en bankafschriften van [J] (producties 3 tot en met 6) overgelegd. Voorts verwijst [H] naar de aangifte inkomstenbelasting 2007 van [J] (productie 15), waaruit blijkt dat het box 3-vermogen van [J] in 1997 met ongeveer € 20.000,- is afgenomen.
3.3.
Naar aanleiding van het verweer van [I] en de daaruit voorvloeiende eis in reconventie stelt [H] zich op het standpunt dat er geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding tussen [J] en [K]. [J] was veel vermogender dan [K] en zij hielden daarom een gescheiden administratie. Hiertoe verwijst [H] naar een e-mail van H. Feenstra namens Boekhoud- & Administratiekantoor BOEK IN (productie 18) waarin onder meer staat: "
Verder is het ook zo dat [J] en [K] hun benodigde informatie voor de belasting aangifte zorgvuldig bij elkaar hielden. Met dat bij elkaar hielden bedoel ik ieder zijn eigen. De informatie lag zorgvuldig gescheiden op tafel. Vervolgens vulde ik eerst één in en daarna de ander." Voorts heeft [H] kopieën uit een schrift/kasboek van [J] overgelegd (productie 28).

4.Het standpunt van [I]

4.1.
voert verweer tegen de vordering van [H] en vordert in reconventie dat de [H] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 26.461,-- aan [I]
4.2.
Volgens [I] voerden [K] en [J] een gemeenschappelijke huishouding, hetgeen blijkt uit het feit dat er sprake is van meerdere en/of-rekeningen op beider namen. Na het overlijden van [J] was er in totaal € 120.248 aan gemeenschappelijke vermogensbestanddelen aanwezig, zodat het vermogen van [J] de helft hiervan bedroeg, zijnde € 60.124, te verminderen met het legaat aan [L] van € 4.537 = € 55.587. De erfdelen van [K] en [H] zouden daarom moeten zijn geweest ¼ × € 55.587 = € 13.896 maar aan eenieder is € 23.433 uitbetaald. [I] vordert dat [H] het teveel betaalde aan [I] terugbetaalt, zijnde in totaal 3 × € 9.537 = € 28.611. Na het overlijden van [K] was er in totaal € 33.663,-- aan vermogensbestanddelen aanwezig, zodat zijn vermogen vermeerderd met voorgaande terugbetalingsvordering in totaal € 62.274 bedroeg. Dit is € 2.150 hoger dan het vermogen van [K] ten tijde van het overlijden van [J]. [I] beroept zich ter zake hiervan op verrekening, zodat de vordering van [I] op [H] € 28.611 − 2.150 = € 26.461,-- bedraagt. De Toyota Avensis is gekocht door [K] voor zich alleen en deze stond om die reden op zijn naam.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.2.
Omdat [I] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [H] (te weten ter zake van de auto en van de buitengerechtelijke kosten) en de kantonrechter ambtshalve geen aanleiding ziet om deze wijzigingen van eis buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op de vermeerderde eis. [H] is op grond van artikel 129 Rv voorts bevoegd om haar eis te verminderen (te weten tot een totaalbedrag van € 25.000,--), zodat de kantonrechter het geschil overeenkomstig de gewijzigde eis zal beslechten.
5.3.
Hoewel de reconventionele vordering het bedrag van € 25.000,-- te boven gaat acht de kantonrechter zich op grond van het bepaalde in artikel 97 lid 1 Rv, gelet op de evidente samenhang tussen de vordering in conventie en die in reconventie, bevoegd om van de vordering van [I] kennis te nemen.
5.4.
Allereerst zal de kantonrechter beoordelen of tussen [J] en [K] sprake was van een gemeenschap van goederen, zoals [I] stelt en door [H] gemotiveerd wordt betwist. Vaststaat dat [J] en [K] niet gehuwd of geregistreerd partners waren, zodat geen algehele gemeenschap van goederen op grond van artikel 1:93 BW is ontstaan. Het enkele feit dat [J] en [K] (enkele) en/of-rekeningen aanhielden -zoals blijkt uit de door [I] ter comparitie overgelegde bankafschriften- betekent naar het oordeel van de kantonrechter nog niet dat ieder recht heeft op de helft van de saldi. Of dit laatste het geval is hangt af van de bedoeling die [J] en [K] hebben gehad bij de tenaamstelling van de bankrekeningen. Vaststaat dat er geen sprake was van een samenlevingscontract, terwijl ook niet gesteld of gebleken is dat [J] en [K] anderszins een (al dan niet beperkte) gemeenschap van goederen met elkaar hebben afgesproken. Gelet op de door [H] overgelegde verklaring van de boekhouder en kopieën uit een schrift/kasboek had het op de weg van [I] gelegen om haar stelling op dit punt nader te onderbouwen, hetgeen zij echter heeft nagelaten te doen. Daarnaast is door [H] onweersproken gesteld dat [K] bij de verdeling van de nalatenschap van [J] in 2012 tot uitgangspunt heeft genomen dat er sprake was van twee gescheiden vermogens. Dat [K] daarbij onder druk van [H] heeft gehandeld, zoals [I] stelt, is eveneens onvoldoende onderbouwd. Bij deze stand van zaken moet er daarom naar het oordeel van de kantonrechter bij de verdere beoordeling van het geschil van worden uitgegaan dat tussen [J] en [K] geen sprake was van een gemeenschappelijk vermogen.
5.5.
Voorgaand oordeel brengt met zich dat de kantonrechter ervan uit zal gaan dat [K] de nalatenschap van [J] op juiste wijze heeft afgewikkeld en dat het erfdeel van [K] daarin € 23.433,-- bedraagt, nu ook voor het overige niet van het tegendeel is gebleken. Op grond van het fideï-commis de residuo kan [H] (de verwachters) jegens [I] (de erfgenamen van de bezwaarde) afgifte eisen van alle door [K] uit de nalatenschap van [J] verkregen goederen of hetgeen daarvoor in de plaats is getreden. Op [I] rust het bewijs van vertering en vervreemding, maar dergelijk bewijs is niet door haar geleverd of aangeboden. Aangezien [I] verder niet heeft betwist dat van dat erfdeel een bedrag van € 20.450,-- onverteerd was op de sterfdatum van [K] blijkens het op de onder 2.4 genoemde bankrekening aanwezige saldo, ligt de betreffende vordering van [H] voor toewijzing gereed.
5.6.
Uit het onder 5.4 gegeven oordeel volgt ook dat de berekening van [I] die aan de vordering in reconventie ten grondslag ligt niet juist is. De door [I] gevorderde gedeeltelijke terugbetaling van de aan [H] uitbetaalde erfdelen -wat daar verder ook van zij- zal daarom te zijner tijd bij eindvonnis worden afgewezen.
5.7.
Wat betreft de onder 2.4 genoemde Toyota Avensis oordeelt de kantonrechter als volgt. Het enkele feit dat deze auto op naam van [K] stond -waarover partijen het op zich wel eens zijn- brengt naar het oordeel van de kantonrechter nog niet met zich dat hij (alleen) het eigendom van die auto heeft verkregen. [H] heeft aan de hand van diverse koopaktes en bankafschriften van [J] (producties 3 tot en met 6) haar stelling onderbouwd dat deze auto en de voorgaande -ingeruilde- auto's vanaf 1996 geheel zijn gefinancierd door [J]. Gelet op deze stukken had het op de weg van [I] gelegen om haar kennelijke stelling dat de auto niet een vanuit de nalatenschap van [J] verkregen goed is (of hetgeen daarvoor in de plaats is getreden) nader moeten onderbouwen door bijvoorbeeld een betalingsbewijs van [K] over te leggen. Dat heeft [I] evenwel nagelaten. Op grond van het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat [H] in beginsel op grond van het fideï-commis de residuo afgifte van deze auto kan vorderen dan wel van hetgeen daarvoor in de plaats is getreden.
5.8.
De kantonrechter constateert dat [H] geen afgifte van de auto vordert, maar (gedeeltelijke) betaling van de restwaarde hiervan. Gelet hierop zal eerst vast zal moeten komen te staan dat de auto na het overlijden van [K] verkocht is. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat [I] wel het voornemen daartoe hadden, maar onduidelijk of daaraan uitvoering is gegeven. Ter comparitie heeft [A] (eiseres sub 1) namens [H] verklaard dat haar niet bekend is wat er na het overlijden van [K] met de auto is gebeurd, terwijl [I] zich daar verder niet over heeft uitgelaten. De kantonrechter zal daarom partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten over de vraag of de auto na het overlijden van [K] verkocht is en zo ja, tegen welke prijs. Omdat ter comparitie is gebleken dat [I] als laatste de beschikking had over de autopapieren en -sleutels, zal zij zich eerst hierover bij akte mogen uitlaten. Daarna mag [H] desgewenst bij antwoordakte reageren.
5.9.
Iedere verdere beslissing zal in afwachting van deze aktewisseling worden aangehouden.
6.Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag14 januari 2015voor akte uitlating aan de zijde van [I] over hetgeen is vermeld onder 5.8, waarna [H] op de rol van twee weken daarna een akte kan nemen;
voorts in conventie en in reconventie
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
w
Aldus gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
752.