ECLI:NL:RBNNE:2014:6582

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
18.730218-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in de woning van een buurman

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 mei 2014 brand heeft gesticht in de woning van een buurman in de gemeente De Friese Meren. De verdachte, die op het moment van het delict 19 jaar oud was, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Buijs. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door een brandende aansteker in aanraking te brengen met een kozijn en een vloer die waren overgoten met benzine, waardoor gemeen gevaar voor de woning en de inboedel ontstond. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die onder andere een taakstraf en een gevangenisstraf had geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 191 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks de leeftijd van de verdachte, en heeft geoordeeld dat de omstandigheden van het delict en de persoon van de verdachte geen reden gaven om van het volwassenenstrafrecht af te wijken. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldeed aan de vereisten voor schadevergoeding in het strafproces. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter, mr. A.H.M. Dölle, en de rechters, mr. M. Jansen en mr. L.G. Wijma, aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730218-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Buijs, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente De Friese Meren,
opzettelijk brand heeft gesticht door een brandende aansteker in aanraking te brengen met een kozijn en/of een vloer van en/of een of meer (van de inboedel deeluitmakend(e)) goed(eren) (-onder meer- een paar schoenen) in de woning ([perceel], aldaar) of met benzine en/of lijnolie, althans met (een) brandbare vloeistof(fen), waarmee die vloer en/of die/dat goed(eren) en/of dat kozijn was/waren overgoten/besprenkeld, in elk geval open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan dat kozijn en/of die vloer en/of die/dat goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de rest van die woning en/of voor (een) ander(e)
zich in die woning bevindend(e) van de inboedel deeluitmakend(e) goed(eren) en/of voor (een) zich in die woning bevindende kat(ten), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
(artikel 157 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, te weten: 1. een meldplicht en 2. een verplichte ambulante behandeling bij VNN;
- niet-ontvankelijk verklaring van de [benadeelde partij 1]e.v. [benadeelde partij 2].

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2014;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02EJ-2014054920-1, d.d. 25 mei 2014, inhoudende de aangifte van [benadeelde partij 1].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 mei 2014 te [pleegplaats], in de gemeente De Friese Meren, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, [perceel], door een brandende aansteker in aanraking te brengen met een kozijn en een vloer die waren overgoten/besprenkeld met benzine,
ten gevolge waarvan dat kozijn en die vloer en goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de rest van die woning en voor andere zich in die woning bevindende van de inboedel deeluitmakende goederen te duchten was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting de over hem opgemaakte adviesrapportage door Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 18 juli 2014 en het voortgangsverslag van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 15 oktober 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De raadsman heeft ter terechtzitting toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte nog maar 19 jaar oud was ten tijde van het feit en aldus in de leeftijdscategorie van 16- tot 23-jarigen behoort waarbij op grond van de ontwikkeling het adolescentenstrafrecht kan worden toegepast. Voorts zou de reclassering onvoldoende hebben onderbouwd waarom zij het adolescentenstrafrecht niet aangewezen acht in de zaak van verdachte. De raadsman heeft in dit verband een voorwaardelijke werkstraf bepleit.
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij geen reden ziet om het jeugdstrafrecht in deze zaak toe te passen.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doet overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr.
De rechtbank overweegt daarbij dat de laatste wetswijziging van 1 april 2014, waarbij de leeftijd van 21 naar 23 jaar is gewijzigd, niet betekent dat jonge mensen per definitie vanwege hun nog niet voltooide ontwikkeling strafrechtelijk gezien anders moeten worden beoordeeld dan verdachten die in hun ontwikkeling volgroeid zijn. Uitgangspunt blijft dat op de groep van 18- tot 23-jarigen in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Toepassing van het jeugdstrafrecht op deze groep blijft een uitzondering: een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit 19 jaar oud was.
Uit de rapporten van de reclassering en ter terechtzitting is het volgende omtrent de persoon van verdachte naar voren gekomen. Er zijn op een aantal leefgebieden zorgen, maar op een aantal gebieden gaat het ook goed. Verdachte heeft onder meer getoond dat hij inzicht heeft in de oorzaken en gevolgen van zijn delictgedrag en dat hij in staat is om daarvoor zijn verantwoordelijkheid te nemen.
De reclassering heeft in haar rapport geconcludeerd dat hulp binnen het volwassenen-strafrecht het best passend is. Zij ziet geen aanleiding om te adviseren het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op hetgeen uit voormelde rapporten omtrent de persoon van verdachte naar voren is gekomen en de indruk die verdachte zelf ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, sluit de rechtbank zich hierbij aan en ziet zij aldus geen aanleiding om het jeugdsanctierecht toe te passen. Evenmin is daartoe aanleiding gevonden in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank zal verdachte derhalve berechten overeenkomstig het volwassenenstrafrecht en houdt rekening met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft brand gesticht in de woning van een buurman. Dit heeft geleid tot gevaar voor de woning en voor de inboedel van deze woning. Volgens het uittreksel van de justitiële documentatie is verdachte in het verleden niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
De reclassering heeft in haar rapport aangegeven dat het niet adequaat aanpakken van frustraties en problemen in combinatie met overmatig alcoholgebruik de oorzaak is geweest van het onderhavige delict en ook voor de toekomst de belangrijkste recidivebepalende factoren zijn.
De reclassering heeft daarom geadviseerd om in het kader van bijzondere voorwaarden aan verdachte een meldplicht bij de Stichting Verslavingsreclassering GGZ en behandelverplichting bij Verslavingszorg op te leggen. Deze bijzondere voorwaarden dienen gekoppeld te worden aan een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, aldus de reclassering.
Verdachte heeft een ernstig strafbaar feit gepleegd, met potentieel zeer ernstige gevolgen, waarvoor langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zichzelf in de rede zou liggen. De rechtbank overweegt dat verdachte al op 5 juni 2014 is geschorst uit de voorlopige hechtenis en sindsdien contact heeft met de verslavingszorg. Bovendien houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en zal hem daarom geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de tot nu toe ondergane voorlopige hechtenis. De rechtbank zal hem daarnaast een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en de maximale werkstraf opleggen. Dit is niet alleen om de ernst van het feit te benadrukken, maar ook om onder begeleiding van de reclassering te werken aan de recidivebepalende factoren.
De rechtbank legt daarmee conform de eis van de officier van justitie de hierna te noemen straf op.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 1] e.v. [benadeelde partij 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier.
De rechtbank stelt vast dat dit formulier geen opgave bevat van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade in het strafproces. De vordering bevat immers slechts een beschrijving van een in opdracht van een verzekeraar verrichte taxatie van de schade. De rechtbank zal daarom de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze slechts aangebracht kan worden bij de burgerlijke rechter.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich met ingang van en gedurende de proeftijd meldt bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ, zo frequent en zolang als de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal laten stellen van Verslavingszorg Noord Nederland te Sneek of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op tijden en plaatsen door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholgebruik.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bepaalt dat de vordering van de [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. L.G. Wijma, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 november 2014.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank
Wijma
te Leeuwarden,
de Vries-Haitsma

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730218-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 6 november 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. M. Jansen en mr. L.G. Wijma, rechters, en
mr. E. de Vries-Haitsma, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. P.M. van der Spek.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.A. Buijs, advocaat te Heerenveen.
……
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 20 november 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.