ECLI:NL:RBNNE:2014:6660

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
C18/152447/PR RK 14-417
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter lid van klachtencommissie Bureau Jeugdzorg Groningen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 december 2014 een wrakingsverzoek behandeld van [A], die zich niet onpartijdig voelde behandeld door mr. W.J.A.M. Dijkers, rechter in deze rechtbank en tevens lid van de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg Groningen (BJG). Het wrakingsverzoek werd ingediend op 20 november 2014, nadat [A] had vernomen dat mr. Dijkers lid was van de klachtencommissie van BJG, die partij was in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter lid is van de klachtencommissie niet automatisch leidt tot schending van de onpartijdigheid, maar dat de benoeming door de Raad van Bestuur van BJG en de mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging van het lidmaatschap een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bij [A] kon oproepen. De wrakingskamer concludeerde dat, hoewel er geen bewijs was van daadwerkelijke partijdigheid, de schijn van partijdigheid wel degelijk aanwezig was. Daarom werd het wrakingsverzoek gegrond verklaard en werd bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak door een andere rechter moest worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden geïnformeerd.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: 152447 / PR RK 14-417
Datum beslissing: 10 december 2014
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna [A] te noemen,
gemachtigde mr. E.A.J. Verschuur-van der Voort, advocaat te Bloemendaal.

1.Het procesverloop

1.1
Bij brief van 20 november 2014, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 21 november 2014, heeft [A] een verzoek tot wraking gedaan van mr. W.J.A.M. Dijkers, rechter in deze rechtbank.
1.2
Bij brief van 24 november 2014 heeft mr. Dijkers kenbaar gemaakt dat hij niet in het wrakingsverzoek berust. Bij brief van 26 november 2014 heeft hij een verweerschrift ingediend.
1.3
Op 3 december 2014 is het wrakingverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, en mrs. E.M. Visser en P. Molema, leden.
1.4
[A], Bureau Jeugdzorg Groningen (hierna: BJG) en mr. Dijkers zijn niet ter zitting verschenen. Wel is verschenen de gemachtigde van [A]. Zij heeft aan de hand van een pleitnota een nadere toelichting op het wrakingsverzoek gegeven. Voorts zijn verschenen [B], die wederpartij van [A] in de hoofdzaak is, bijgestaan door mrs. A. Mulder en M.R. Holthinrichs.
1.5
Ten slotte heeft de wrakingskamer bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [A]

2.1
[A] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat mr. Dijkers lid is van de klachtencommissie van BJG. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 19 november 2014 heeft mr. Dijkers dit naar voren gebracht en gemeld dat zijn lidmaatschap geen beletsel vormt voor de behandeling van de hoofdzaak in kort geding. [A] beschikte op dat moment niet over enige informatie over de klachtencommissie of de samenstelling daarvan en heeft de mededeling voor kennisgeving aangenomen.
Eerst na de zitting heeft [A] de klachtenregeling van BJG kunnen raadplegen. Artikel 3 van de klachtenregeling bepaalt dat de (plaatsvervangend) voorzitter en de leden worden benoemd door de Raad van Bestuur van BJG.
Voorts bepaalt artikel 3.4 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak (hierna: de Leidraad) dat de rechter ervoor zorgt dat zijn nevenfuncties er niet toe leiden dat hij in verschillende instanties over dezelfde zaak oordeelt. Het lidmaatschap van mr. Dijkers van de klachtencommissie van BJG is naar de mening van [A] naar objectieve maatstaven een omstandigheid waaruit de schijn van zijn partijdigheid kan worden afgeleid. Deze schijn dient vermeden te worden.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is namens [A] daaraan toegevoegd dat, gelet op de uitlatingen van BJG dat zij geen verweer zou voeren, ervan uitgegaan werd, dat het verzoek in de hoofdzaak een hamerstuk was en dat de mogelijke schijn van partijdigheid van mr. Dijkers geen probleem zou zijn. Tijdens de behandeling van de hoofdzaak bleek echter dat een brief van BJG op 17 november 2014 per fax aan de rechtbank was verzonden maar niet aan [A]. Voornoemde brief is per post aan de raadsvrouw van [A] gestuurd en door haar niet voor de zitting ontvangen. Mr. Dijkers heeft daarop de behandeling geschorst teneinde [A] in de gelegenheid te stellen de brief te lezen. Uit die brief bleek dat BJG wel verweer voerde. Mr. Dijkers heeft niet kritisch doorgevraagd naar de reden waarom de brief niet ook per fax aan [A] is verstuurd. Door deze handelwijze van BJG is [A] in zijn verdedigingsbelangen geschaad. Mr. Dijkers had hier echter geen oog voor. Voorts heeft mr. Dijkers aantoonbaar onjuiste informatie in het kader van de door de rechtbank opgedragen begeleiding door Elker voor waar aangenomen. [A] kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat alles wat door BJG zonder onderbouwing naar voren is gebracht door mr. Dijkers voor waar wordt aangenomen. Gelet op het verloop van de zitting alsmede het lidmaatschap van mr. Dijkers van de klachtencommissie van BJG, komt [A] dan ook tot zijn conclusie dat mr. Dijkers de schijn heeft gewekt niet onpartijdig te zijn.

3.Het standpunt van mr. Dijkers

3.1
Mr. Dijkers heeft aangevoerd dat er geen schijn van partijdigheid kan zijn ontstaan. Evenmin is er sprake van afhankelijkheid van BJG ten gevolge van zijn lidmaatschap van de klachtencommissie van BJG. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft mr. Dijkers zijn lidmaatschap besproken waarbij door partijen eventuele bedenkingen naar voren konden worden gebracht. Partijen hebben echter geen bezwaren geuit tegen het inhoudelijk behandelen van de zaak door mr. Dijkers.
De klachtencommissie van BJG is een commissie als bedoeld in artikel 68 van de Wet op de Jeugdzorg. Uit de toelichting op dat artikel blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad dat de regeling voor de behandeling van klachten erin dient te voorzien dat de klachten worden behandeld door een commissie van tenminste drie personen die niet werkzaam of anderszins betrokken mogen zijn bij de organisatie. De omstandigheid dat tenminste drie onafhankelijke personen over een klacht oordelen, biedt de beste waarborgen voor de objectiviteit van dat oordeel. Voorts stelt mr. Dijkers dat hij niet in strijd met artikel 3.4 van de Leidraad heeft gehandeld omdat hij niet in verschillende instanties over dezelfde zaak heeft geoordeeld.
De klachtencommissie van BJG functioneert onafhankelijk ten opzichte van de instelling. Mr. Dijkers beoordeelt de gedragingen van BJG in beide hoedanigheden (als lid van de klachtencommissie dan wel als rechter) objectief.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van [A] is niet doorslaggevend.
4.3
Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt voorts dat het verzoek tot wraking dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] zijn wrakingsverzoek van 20 november 2014 met de daarin genoemde wrakingsgronden tijdig gedaan. [A] had vanzelfsprekend de inhoud van de aan zijn verzoek ten grondslag gelegde regelingen niet paraat. Gelet hierop, kan het hem dan ook niet worden tegengeworpen dat hij een dag na de zitting het wrakingsverzoek heeft ingediend.
Dit geldt evenwel niet voor de aanvullende gronden die ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door [A] naar voren zijn gebracht omtrent het verloop van de zitting. Deze omstandigheden waren [A] ook op 20 november 2014 (en zelfs op 19 november 2014) bekend. Deze gronden zullen daarom door de wrakingskamer onbesproken worden gelaten.
4.4
De door [A] gestelde schijn van vooringenomenheid is volgens zijn wrakingsverzoek van 20 november 2014 gebaseerd op het lidmaatschap van mr. Dijkers van de klachtencommissie van BJG.
4.5
Artikel 3.4 van de Leidraad luidt:
Een rechter zorgt ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij, uit hoofde van een nevenfunctie, zodanig betrokken is dat zijn rechterlijke onpartijdigheid ter discussie zou kunnen komen te staan. Onder nevenfuncties worden in ieder geval ook verstaan vroegere nevenfuncties die in de afgelopen drie jaar zijn vervuld.
De rechter zorgt ervoor dat zijn nevenfuncties er niet toe leiden dat hij in verschillende instanties over dezelfde zaak oordeelt. (…)
4.6
De wrakingskamer is van oordeel dat mr. Dijkers niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3.4 van de Leidraad. Hij heeft immers niet in verschillende hoedanigheden over dezelfde zaak beslist. Uit voornoemd artikel kan dan ook niet de (schijn van) partijdigheid van mr. Dijkers worden afgeleid. Hieraan zal de wrakingskamer daarom voorbij gaan.
4.7
Artikel 3 lid 3 van de Klachtenregeling BJG luidt:
Leden worden door de Raad van Bestuur(van BJG, rb)
benoemd voor een periode van drie jaar. Bij aftreden kunnen zij herbenoemd worden voor een periode van drie jaar. Tussentijdse beëindiging is mogelijk op eigen verzoek. Ingeval van verwaarlozing van de taak ofwel wegens andere reden op grond waarvan handhaving als lid niet in de redelijkheid kan worden verwacht, kan de Raad van Bestuur besluiten tot tussentijdse beëindiging van het lidmaatschap van het lid.
4.8
Uit voorgaand artikel blijkt dat mr. Dijkers als lid van de klachtencommissie van BJG door de Raad van Bestuur van BJG is benoemd. De Raad van Bestuur kan eveneens besluiten dat het lidmaatschap van een van de leden van de klachtencommissie tussentijds wordt beëindigd wanneer er sprake is van verwaarlozing van de taak ofwel wegens andere redenen. Hieruit blijkt dat mr. Dijkers in zijn hoedanigheid van lid van de klachtencommissie BJG niet volledig onafhankelijk is van BJG nu zijn lidmaatschap door haar Raad van Bestuur kan worden beëindigd. Overigens kan, zo oordeelt de wrakingskamer, het functioneren van de klachtencommissie BJG niet geheel los worden gezien van de Raad van Bestuur en is aannemelijk dat er wel contact wordt onderhouden, bijvoorbeeld over organisatie en klachtbehandeling. Hetgeen door mr. Dijkers naar voren is gebracht omtrent de onafhankelijkheid van de klachtencommissie ziet enkel op het functioneren van die commissie binnen BJG en kan aan het voorgaande niet af doen.
4.9 Hoewel de wrakingskamer niet is gebleken dat mr. Dijkers ter zitting van 19 november 2014 daadwerkelijk vooringenomen was jegens [A], is de wrakingskamer van oordeel dat, nu mr. Dijkers lid is van de klachtencommissie van BJG -en als zodanig door BJG is benoemd - en BJG partij is in de hoofdzaak, bij [A] een objectief gerechtvaardigde vrees heeft kunnen ontstaan dat mr. Dijkers jegens hem vooringenomen zou zijn. Van belangrijk gewicht daarbij is naar het oordeel van de wrakingskamer dat juist in de zaak die mr. Dijkers als voorzieningenrechter behandelde een aspect van belangenverstrengeling aan de orde was. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
1. wijst het verzoek tot wraking toe;
2. bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer 152097 / KG ZA 14-315, in de stand waarin deze zich ten tijde van het wrakingsverzoek bevond, wordt voortgezet door een andere rechter;
3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [A], mr. Dijkers, BJG en Ronda.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, en mrs. E.M. Visser en P. Molema, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
eh