4.1.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02GL 2013089371-16, d.d. 14 augustus 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van relaas van [verbalisant]:
Op 14 augustus 2013 werd een getuige gehoord welke had gezien dat een manspersoon een voertuig, een Volvo 940, groen van kleur, voorzien van het [kenteken], voor zijn woning aan de [straat 2] parkeerde. De getuige verklaarde dat de man deze auto op maandagavond omstreeks 23:00 uur voor zijn woning parkeerde.
De getuige gaf hierbij een signalement op van de persoon die de bestuurder van deze
auto was.
Hij gaf aan:
- dat het een blanke man betrof;
- dat hij hem tussen de 190 en 195 centimeter schatte;
- dat de man een slank tot normaal postuur had;
- dat de man kaal danwel zeer kort haar had;
De getuige had niet op de kleding van de man gelet. Het was getuige niet opgevallen of de man gezichtsbeharing had. Het opgegeven signalement door getuige komt overeen met het signalement van [verdachte]. Volgens het systeem van politie HKS is de lengte van [verdachte] 188 centimeter.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1. ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe onder meer betoogd dat niet vast is komen te staan dat de Volvo waarmee op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) is ingereden ook de Volvo is die verdachte op 12 augustus 2013 in gebruik had. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat het verdachte was die de Volvo bestuurde die op 12 augustus 2013 op [slachtoffer 1] inreed. De verklaring van [slachtoffer 1] dat hij verdachte achter het stuur zag zitten wordt immers door geen enkele andere getuige bevestigd. Voorts zijn de getuigenverklaringen zo uiteenlopend dat niet te construeren is wat er nu precies gebeurd is tijdens die bewuste avond van 12 augustus 2013, aldus de raadsman van verdachte. Ook is niet bekend wat de intentie was van de bestuurder van de Volvo toen deze op [slachtoffer 1] afreed. Tot slot betrof het een oude en zware auto, zonder stuurbekrachtiging die juist de hoek omkwam en volgens zeggen van [slachtoffer 1] naast [slachtoffer 1] tot stilstand kwam, waardoor wel duidelijk is dat de snelheid niet bijzonder hoog geweest kan zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 1] betrouwbaar. Het enkele feit dat in deze verklaringen op enkele punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door tijdsverloop. Het gaat om de indruk die de verklaringen als geheel maken en om de wijze waarop deze zijn afgelegd.
De rechtbank neemt deze verklaringen dan ook als uitgangspunt.
De rechtbank stelt op grond van het volgende vast dat het verdachte was die op de bewuste avond van 12 augustus 2013 de Volvo bestuurde die op [slachtoffer 1] afreed.
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij verdachte achter het stuur zag zitten. Verschillende getuigen hebben verklaard dat de auto die met te hoge snelheid door de wijk reed een donkere Volvo van een oud model was. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij ten tijde van 12 augustus 2013 over een dergelijke Volvo beschikte. Dat blijkt ook uit een aangifte die hij zelf enkele dagen eerder bij de politie heeft gedaan ter zake vernieling van deze Volvo. De politie heeft de Volvo waarover verdachte beschikte op 13 augustus 2013 aangetroffen op de [straat 2]. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat een Volvo omstreeks 23.00 uur werd geparkeerd op de [straat 2] te [pleegplaats] door een slanke, blanke, lange man, met heel kort haar. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de avond van 12 augustus 2013 met de Volvo heeft gereden: hij is er eerst mee naar de supermarkt geweest en heeft later op de avond de auto verplaatst naar de [straat 2].
Aan de verklaring van verdachte dat hij de auto op een eerder tijdstip dan 23:00 uur heeft verplaatst en dat mogelijk een andere persoon in de Volvo heeft gereden, omdat verschillende andere personen een sleutel van deze auto hebben en ook gebruik maken van deze auto, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de voorgaande verklaringen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] en het signalement dat [getuige 2] heeft gegeven komt overeen met verdachte.
Daarmee staat voor de rechtbank wel vast dat het verdachte was die de Volvo in de late avond van 12 augustus 2013 bestuurde.
Onder 1. primair wordt verdachte onder meer verweten dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met de auto op hem in te rijden.
De rechtbank is van oordeel dat een poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Immers om tot een bewezen verklaring te komen dient de rechtbank vast te stellen dat verdachtes (voorwaardelijke) opzet gericht was op het beroven van [slachtoffer 1] van zijn leven. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze opzet niet afgeleid worden uit de gedragingen van verdachte in combinatie met de concrete omstandigheden. In dit verband overweegt de rechtbank dat omtrent de snelheid waarmee verdachte op [slachtoffer 1] inreed onvoldoende duidelijkheid bestaat.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze snelheid niet onbeperkt hoog geweest kan zijn omdat het een oude zware auto betreft die vanaf de [weg] een scherpe bocht moest maken en de auto volgens aangever [slachtoffer 1] naast hem tot stilstand is gekomen. Daarnaast is door de knik in de [straat 1] het zicht in de [straat 1] beperkt op het moment dat men de [straat 1] vanaf de [weg] inrijdt. Ook dit maakt dat de bestuurder van een auto gedwongen wordt zijn snelheid te matigen.
Onder 1. primair wordt verdachte tevens verweten dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op hem in te rijden. Om tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde te komen dient de rechtbank vast te stellen dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] was gericht. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarbij speelt een rol de kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte is ingereden op [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft immers verklaard dat verdachte recht op hem afreed en dat hij ternauwernood aan de kant kon springen en zijn hond aan de riem kon wegtrekken. [getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat de auto recht op [slachtoffer 1] afreed en dat deze met zijn hondje moest wegspringen om niet geraakt te worden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een aanrijding tussen een personenauto en een persoon hoe beperkt de snelheid ook is, tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht derhalve bewezen dat er bij verdachte sprake was van op zijn minst voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1]. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Onder 2. primair wordt verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] toe te brengen door op korte afstand een ijzeren staaf naar hem te gooien.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte een hard en stevig voorwerp naar aangever [slachtoffer 2] heeft gegooid. Dat heeft verdachte ter zitting ook erkend. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden op welke afstand [slachtoffer 2] zich op dat moment van verdachte bevond en van welk materiaal het voorwerp was gemaakt. De verklaringen van aangever en verdachte zijn op deze punten tegenstrijdig. Of de gedragingen van verdachte zodanig waren dat daarin besloten ligt het (voorwaardelijk) opzet om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het onder 2. primair ten laste gelegde dan ook, net als de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat voor haar niet vast is komen te staan of en waar [slachtoffer 2] is geraakt door dat voorwerp. De rechtbank wijst in dat verband erop dat aangever [slachtoffer 2] daags na het incident aangeeft dat hij een verwonding heeft opgelopen aan zijn gezicht, boven zijn oog en over zijn gehele rechter wang. Twee dagen later verklaart aangever dat hij pijn aan zijn linkerknie, aan de gewrichten van zijn knieën en op de linkerzijde van zijn bovenlichaam had en dat verdachte deze verwondingen heeft toegebracht door hem met een ijzeren staaf te slaan en deze naar hem toe te gooien. Nu deze verklaringen van een en dezelfde aangever innerlijk tegenstrijdig zijn, gaat de rechtbank aan deze verklaringen voorbij. Aangezien zich in het dossier geen andere bewijsmiddelen bevinden die aantonen welk letsel aangever bekomen heeft als gevolg van het gooien met de staaf zal de rechtbank verdachte ook van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.