ECLI:NL:RBNNE:2014:671

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
18.930324-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een preliminair verweer inzake niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak

Op 11 februari 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij het Openbaar Ministerie betrokken was. Tijdens de terechtzitting op 28 januari 2014 heeft de raadsvrouw van de verdachte, mr. L.J. Meijering, een preliminair verweer ingediend. Dit verweer was gericht op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsvrouw stelde dat er tijdens het voorbereidend onderzoek vormen waren verzuimd, en dat de verdachte ten onrechte was uitgesloten van zijn recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor, zoals vastgelegd in de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Navone tegen Monaco.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie alleen in uitzonderlijke gevallen van toepassing is, wanneer er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de procesorde. De rechtbank oordeelde dat in dit geval geen sprake was van een dergelijk geval. Daarnaast werd opgemerkt dat beslissingen over het al dan niet voorhouden van verklaringen van de verdachte aan de zittingsrechter zijn voorbehouden na de inhoudelijke behandeling van de zaak.

De rechtbank heeft vervolgens het preliminair verweer verworpen en het onderzoek in de strafzaak hervat, met een oproeping van de verdachte voor een nader te bepalen terechtzitting. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B.I. Klaassens, en in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930398-13
beslissing op een preliminair verweer van de Meervoudige kamer d.d. 11 februari 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende [woonplaats], Bankastraat 21,
de verdachte.

Gang van zaken

Ter terechtzitting van 28 januari 2014 heeft, mr. L.J. Meijering, de raadsvrouw van verdachte, namens deze de rechtbank verzocht om het openbaar ministerie op grond van artikel 359a Sv niet-ontvankelijk te verklaren omdat gebleken zou zijn dat tijdens het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd.
De raadsvrouw voerde hiertoe onder meer aan dat blijkens de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens in de zaak Navone tegen Monaco (24 oktober 2013, nrs. 62880/11, 62892/11, 62899/11) verdachte recht had op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. Ten onrechte is verdachte uitgesloten van dit recht door hem niet in de gelegenheid te stellen van dit recht gebruik te maken.
De raadsvrouw verwees daarbij naar de conclusie van Advocaat-Generaal Spronken van 26 november 2013 en naar de op 22 oktober door de Europese Unie aangenomen richtlijn 2013/48/EU, waarin het recht op rechtsbijstand tijdens politieverhoren is vastgelegd. Het feit dat Nederland stelselmatig het recht van verdachten op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor schendt, dient mee te brengen dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voorts verzocht de raadsvrouw de rechtbank, voor het geval de rechtbank dit preliminair verweer niet zou honoreren, om op voorhand te bepalen dat verdachtes verklaringen bij de politie worden uitgesloten van bewijs en dat deze verklaringen niet aan verdachte worden voorgehouden bij de behandeling van de feiten.
De officier van justitie, mr. N. Stahlmecke-Mook, heeft ter zitting verklaard dat de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak van het Europese Hof in de zaak Navone tegen Monaco duidt op een specifiek in Monaco geldende situatie en dat deze uitspraak volgens het Openbaar Ministerie niet leidt tot aanpassing van het Nederlandse recht.

Beoordeling van het preliminair verweer

De rechtbank beoordeelt het preliminair verweer van de raadsvrouw als volgt:
De rechtbank zal het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie reeds daarom verwerpen omdat deze sanctie op enig vormverzuim als genoemd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uitsluitend is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen daarin bestaande dat met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan. Van een dergelijk geval is in casu geen sprake.
Voor zover in het vervolg van haar betoog de raadsvrouw heeft beoogd de rechtbank te verzoeken bepaalde verklaringen van verdachte niet aan de orde te stellen ten tijde van de inhoudelijke behandeling ter zitting, moet worden vastgesteld dat een beslissing daarover is voorbehouden aan de zittingsrechter na behandeling van de zaak en dat niet reeds vooraf wordt besloten om bepaalde verklaringen niet voor te houden.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld te betogen dat, indien de rechtbank het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk zou verklaren op grond van een vormverzuim, een andere minder vergaande sanctie zou moeten gelden, geldt evenzo dat een beslissing hierover is voorbehouden aan de zittingsrechter na de behandeling van de zaak.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank:
verwerpt het preliminair verweer op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie;
hervat het onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte op een nog nader te bepalen terechtzitting van deze rechtbank een termijn van drie maanden niet te boven gaande, en wel in de stand waarin het zich ten tijde van de onderbreking op 28 januari 2014 bevond;
beveelt de oproeping van de verdachte tegen die nog nader te bepalen terechtzitting van deze rechtbank, met kennisgeving van die nadere terechtzitting aan mr. L.J. Meijering, de raadsvrouw van de verdachte en de benadeelde partij;
stelt daartoe de stukken in handen van de officier van justitie.
Gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. S. Zwerwer, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 11 februari 2014, zijnde mr. S. Zwerwer buiten staat deze beslissing binnen de daartoe door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.