In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van inbraak en diefstal met een gestolen pinpas. De tenlastelegging omvatte vier feiten die zich op of omstreeks 3 december 2013 zouden hebben voorgedaan in de gemeenten Ooststellingwerf en Assen. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met anderen een woning te hebben binnengekomen en daaruit sieraden en bankpassen te hebben gestolen, alsook geld te hebben gepind met een gestolen pinpas. Tijdens de zitting op 9 september 2014 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en werd het openbaar ministerie vertegenwoordigd door de officier van justitie. De officier van justitie voerde aan dat er voldoende bewijs was, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de verdachte konden identificeren als de persoon die de pintransacties had uitgevoerd. De verdediging betwistte echter de identificatie van de verdachte en stelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen.
De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en geconcludeerd dat er geen onmiskenbaar bewijs was dat de verdachte de persoon was die op de camerabeelden te zien was. Geen van de getuigen had de verdachte kunnen identificeren, en de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde feiten. Hierdoor kwam de rechtbank tot de slotsom dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard, en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen.