ECLI:NL:RBNNE:2014:6762

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
18.730346-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het uitgeven en het in voorraad hebben van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het uitgeven en in voorraad hebben van valse bankbiljetten. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en woonachtig te [woonadres], was op het moment van de zitting gedetineerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2014, waar de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.S. Kat. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het opzettelijk in voorraad hebben van valse bankbiljetten en het uitgeven van deze biljetten. De verdachte werd beschuldigd van het in bezit hebben van twee valse bankbiljetten van 50 euro op 15 september 2014 in [pleegplaats 1], en het uitgeven van een van deze biljetten in een bakkerswinkel. Daarnaast werd hij beschuldigd van het in voorraad hebben van 23 valse bankbiljetten van 50 euro op 16 september 2014 in zijn woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 september 2014 twee valse bankbiljetten op zak had en dat hij één van deze biljetten had uitgegeven. De rechtbank heeft de ontkennende verklaring van de verdachte terzijde gesteld, omdat deze niet in overeenstemming was met de beschikbare bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730346-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 september 2014 te [pleegplaats 1], in elk geval in Nederland,
opzettelijk 2 bankbiljet(ten) van 50 euro, die verdachte zelf heeft nagemaakt en/of
vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die
bankbiljet(ten) ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en
onvervalst uit te geven , in voorraad heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2014 te [pleegplaats 1] opzettelijk als een echt en onvervalst bankbiljet heeft uitgegeven een bankbiljet van 50 euro, dat verdachte zelf heeft nagemaakt en/of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat biljet ontving, bekend was;
subsidiair, indien voor het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
hij op of omstreeks 15 september 2014 te [pleegplaats 1], opzettelijk (een) vals(e)
of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 1 bankbiljet van 50 euro heeft
uitgegeven;
3.
hij op of omstreeks 16 september 2014 te [woonadres], in elk geval in Nederland,
opzettelijk 23 bankbiljet(ten) van 50 euro, dat/die verdachte zelf heeft
nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij
dat/die ontving, bekend was, met het oogmerk om dat/die als echt en onvervalst
uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [pleegplaats 1] opzettelijk beledigend een
opsporingambtenaar van politie Eeenheid Noord-Nederland, te weten
[opsporingsambtenaar 1], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, die [opsporingsambtenaar 1] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd
de woorden "vuile kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard
en/of strekking.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1., 2. primair, 3. en 4. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 4. ten laste gelegde. In de tenlastelegging wordt uitsluitend de plaats [pleegplaats 1] genoemd als de plaats waar dit feit is gepleegd. Uit het proces-verbaal van politie blijkt echter dat dit feit heeft plaatsgevonden terwijl verdachte in Drachten werd gehoord. Het feit, zoals ten laste gelegd, kan dan ook niet bewezen worden verklaard.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1., 2. en 3. in verband met gebrek aan bewijs nu verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de betreffende bankbiljetten vals waren en er bij hem geen opzet bestond op het uitgeven of het in bezit hebben van vals geld.
De rechtbank stelt de ontkennende verklaring van verdachte terzijde nu deze niet past bij de voorhanden bewijsmiddelen zoals hieronder weergegeven. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat verdachte geen passende verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in [pleegplaats 1], voor de aanwezigheid en herkomst van de 23 valse bankbiljetten van 50 euro in zijn slaapkamer, voor het feit dat hij de bakkerswaren juist met een vals biljet van 50 euro afrekende terwijl hij genoeg ander contant geld bij zich had, voor het terugpakken van het valse bankbiljet en tenslotte voor het feit dat verdachte er vandoor ging toen hij merkte dat de politie hem wilde spreken.
De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang bekeken- tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank ziet in het gegeven dat verdachte twee valse bankbiljetten op zak had, waarvan hij één had uitgegeven en weer terug had genomen, en het gegeven dat hij 23 valse bankbiljetten in een envelop in zijn slaapkamer had liggen, met daarop dezelfde serienummers als op de twee eerdergenoemde valse bankbiljetten, het bewijs dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de 25 bankbiljetten vals waren toen hij ze ontving en dat hij de valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad met het oogmerk deze uit geven als waren zij echt en onvervalst.
De rechtbank past bij de beoordeling van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 2 december 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 15 september 2014 had ik in [pleegplaats 1] bij mijn aanhouding twee valse bankbiljetten van € 50,00 in mijn zak. Ik had vlak voor mijn aanhouding één van die twee bankbiljetten ter betaling uitgegeven in een bakkerswinkel. De medewerkster van de winkel vertelde mij dat het bankbiljet vals was. Ik heb dat biljet toen weer meegenomen.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014203047, gesloten op 2 oktober 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014102047-1, d.d. 15 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [persoon]:
Op maandag 15 september 2014 omstreeks 12.44 uur stond ik in de winkel genaamd
[winkelpand] gelegen aan de [straat] te [pleegplaats 1]. Op dat moment stapte er een manspersoon binnen in de winkel. Deze man had een aantal producten uit de schappen gehaald die hij wilde afrekenen. Het ging om een bedrag van 7,75 euro. Hij wilde betalen met een biljet van 50 euro. Ik vond dat het briefje wat vreemd eruit zag. Het zag eruit dat het gekopieerd en dun was. Hierop heb ik een detectorstift gepakt en een paar strepen op het biljet gedaan. Ik zag dat het zwart kleurde wat betekent dat het vals is. Hij zei dat het vervelend was. Hij nam het biljet van 50 euro weer mee.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014102047-6, d.d. 15 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één hunner:
Op 15 september 2014 waren wij, [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3], belast met het toezicht in [pleegplaats 1]. Bij [winkelpand] werden wij aangesproken door een medewerkster. Zij vertelde dat er zojuist geprobeerd was door een man, om met een vals briefje van 50 euro te betalen. Zij gaf ons een beschrijving van de man. Ik zag een man lopen die aan het opgegeven signalement voldeed. Nadat de verdachte was geboeid, heb ik [opsporingsambtenaar 3], een fouillering op grond van strafvordering uitgevoerd. Tijdens de fouillering haalde ik uit de rechterbroekzak van de verdachte diverse bankbiljetten van 10 euro, 20 euro en 50 euro. Deze heb ik overhandigd aan [opsporingsambtenaar 2] die vervolgens de biljetten in het zwarte tasje van de verdachte deed.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014102047-8, d.d. 15 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één hunner:
Ik, [opsporingsambtenaar 2], heb uit de tas van de verdachte alle bankbiljetten gehaald. Door ons, [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3], zijn alle bankbiljetten onder een UV-lamp gehouden om te controleren op echtheid. Wij zagen dat er twee bankbiljetten van 50 euro niet oplichtten onder de UV lamp. Deze hebben de serienummers Z82327631418 en Z83711947662. Verder zagen wij op het laatste bankbiljet meerdere strepen staan in het witte gedeelte.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014102047-20, d.d. 17 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 16 september 2014 trad ik binnen in de woning [woonadres], bewoond door [verdachte], verdachte. Zijn slaapkamer in de woning werd doorzocht. In de slaapkamer van de verdachte werd inbeslaggenomen:
- een geldbedrag van 2200 euro
- 23 bankbiljetten van 50 euro (vermoedelijk vals).
Het geld werd aangetroffen in een enveloppe in een schoenendoos. Deze schoenendoos lag in een bovenkast in de slaapkamer. De valse bankbiljetten zaten bij elkaar en waren gescheiden van het andere geld door foto's en andere bescheiden. Het valse geld betrof nieuwe bankbiljetten en was niet gevouwen. Het andere geld was dubbel gevouwen.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014102047-29, d.d. 20 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 20 september 2014 ontving ik, werkzaam als forensisch onderzoeker, twee bankbiljetten waarvan vermoed werd dat ze vals of vervalst waren, namelijk:
1. bankbiljet, valuta en coupure 50 euro, serienummer Z82327631418
1. bankbiljet, valuta en coupure 50 euro, serienummer Z83711947662.
Bij het door mij ingestelde onderzoek zag ik dat, onder andere, de volgende echtheidskenmerken ontbraken:
- de gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel
- het originele watermerk ontbreekt in het papier
- de originele veiligheidsdraad ontbreekt in het papier.
Het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.
2.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014102047-32, d.d. 25 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 25 september 2014 ontving ik, werkzaam als forensisch onderzoeker, 23 bankbiljetten waarvan vermoed werd dat ze vals of vervalst waren, namelijk:
23 bankbiljetten, valuta en coupure 50 euro, serienummers 2 maal X70523426711, 7 maal Z83711947662 en 14 maal Z82327631418.
Bij het door mij ingestelde onderzoek zag ik dat, onder andere, de volgende echtheidskenmerken ontbraken:
- de gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel
- het originele watermerk ontbreekt in het papier
- de originele veiligheidsdraad ontbreekt in het papier.
Het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 september 2014 te [pleegplaats 1], opzettelijk 2 bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die bankbiljetten ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad;
2. primair
hij op 15 september 2014 te [pleegplaats 1] opzettelijk als een echt en onvervalst bankbiljet heeft uitgegeven een bankbiljet van 50 euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij dat biljet ontving, bekend was;
3.
hij op 16 september 2014 te [woonadres], opzettelijk 23 bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid of vervalsing verdachte, toen hij die ontving, bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven.
2. primair: Opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving bekend was, als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven.
3. Opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem bekend was toen hij ze ontving, in voorraad hebben met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben en het uitgeven van valse bankbiljetten van € 50,00. Het uitgeven van valse bankbiljetten dupeert de ontvanger van het biljet, hij geeft goederen af c.q. betaalt wisselgeld terug voor een stukje papier zonder waarde. Daarnaast is het in circulatie brengen van vals geld ontwrichtend voor de (financiële) economie. De wetgever heeft dan ook op artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht een maximale strafbedreiging van negen jaar gevangenisstraf gesteld.
Verdachte is niet eerder voor valsemunterij veroordeeld; wel is hij in 2010 veroordeeld voor oplichting. De reclassering heeft recent nog over verdachte gerapporteerd; de reclassering ziet geen begeleidingsmogelijkheden nu verdachte geen hulpvraag heeft en ook de meerwaarde niet inziet van reclasseringstoezicht. Ter terechtzitting heeft verdachte benadrukt dat voor hem het afronden van zijn opleiding het belangrijkste is en dat hij, ook nu hij gedetineerd is, bezig is zich voor te bereiden op een tentamen. Verdachte wenst zo spoedig mogelijk in vrijheid te worden gesteld zodat hij zijn studie kan afronden.
De rechtbank acht het positief dat verdachte de afgelopen jaren niet met de strafrechter in aanraking is geweest en dat hij met een gerichte MBO-opleiding bezig is. Daartegenover staat echter wel dat verdachte zich desondanks ingelaten heeft met valsemunterij en dat verdachte de hem door de rechter-commissaris gegeven kans in de vorm van een schorsing van de voorlopige hechtenis, niet heeft aangegrepen. Door zich niet aan de voorwaarden te houden is verdachte op 19 november jl. weer gedetineerd geraakt.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf op zijn plaats.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 209 en 213 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot drie maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M. Jansen, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2014.

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730346-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 2 december 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. J.Y.B. Jansen en mr. M. Jansen, rechters, en
T.L. Komrij, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. P.M. van der Spek.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam.
….
De officier van justitie vordert dat na te noemen, door hem op schrift gestelde, wijziging in de tenlastelegging zal worden toegelaten. De rechtbank wijst deze vordering, na de raadsvrouw dienaangaande te hebben gehoord, toe en beveelt dat de tenlastelegging wordt gewijzigd zoals in de vordering, die aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden beschouwd, staat omschreven.
Nadat de rechtbank heeft beslist dat daarmee kan worden volstaan, stelt de griffier een door haar gewaarmerkt afschrift van deze vordering aan de raadsvrouw ter hand.
Met toestemming van de raadsvrouw wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
…..
De officier van justitie vordert de gevangenhouding van verdachte nu de bewaring 3 december 2014 afloopt.
….
De raadsvrouw verzoekt afwijzing van de vordering tot gevangenhouding alsmede opheffing van de voorlopige hechtenis, met onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
De rechtbank trekt zich kort terug voor beraad. Na de beraadslaging hervat de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting. De oudste rechter deelt mede dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte afwijst nu de rechtbank in dit korte tijdsbestek niet tot een volledig inhoudelijk oordeel over de gehele zaak kan komen. De oudste rechter zegt toe dat de rechtbank zo nodig vervroegd uitspraak zal doen.
De oudste rechter deelt mede dat de rechtbank de vordering tot gevangenhouding toewijst; de betreffende beslissing wordt afzonderlijk opgemaakt.
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 16 december 2014 te 13:00 uur.
Verdachte doet afstand van zijn recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.