ECLI:NL:RBNNE:2014:759

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
C17/131594/KG RK 13-544
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in ruilverkavelingsprocedure Oost-Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 februari 2014 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoeker [A], die zich richtte tegen mr. A. van der Meer, de rechter-commissaris in een ruilverkavelingsprocedure. Verzoeker had eerder een bezwaarschrift ingediend in deze procedure, waarbij hij op 20 november 2013 een mondelinge behandeling had. Tijdens deze behandeling was verzoeker niet in de zittingsruimte aanwezig, omdat hij door een lid van de Landinrichtingscommissie was weggestuurd. Dit leidde tot de vrees bij verzoeker dat de rechter-commissaris en de griffier, mr. R. Huisman, partijdig waren en dat dit nadelige gevolgen zou hebben voor de uitkomst van zijn bezwaar.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en vastgesteld dat de gang van zaken voorafgaand aan de zitting niet de schijn van partijdigheid wekte. De rechter-commissaris had zich niet inhoudelijk over de zaak uitgelaten en de bespreking voorafgaand aan de zitting was gebruikelijk. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Bovendien was het wrakingsverzoek te laat ingediend, aangezien de feiten zich op 20 november 2013 hadden voorgedaan en het verzoek pas op 15 december 2013 was ingediend.

De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen en verklaard dat verzoeker niet-ontvankelijk was voor zover het verzoek gericht was tegen de griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij de rechters A.H.M. Dölle, J. Smit en J.Y.B. Jansen aanwezig waren, met mr. M. Postma als griffier.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/17/131594 / KG RK 13-544
Uitspraak ex artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
inzake het door:
[A],
wonende te[woonplaats], [adres],
hierna te noemen: verzoeker,
ingediende verzoek tot wraking van mr. A. van der Meer, rechter-commissaris in bij deze rechtbank aanhangige ruilverkavelingsprocedure Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën (deelgebied Oude Veenkoloniën blok 4).

1.Het procesverloop

1.1.
Bij deze rechtbank is bovengenoemde ruilverkavelingsprocedure aanhangig. Verzoeker heeft in deze procedure (als reclamant) een bezwaarschrift ingediend (nr. 110), geregistreerd onder het zaak-/rolnummer 130468 / KG ZA 13-90.
1.2.
Op 20 november 2013 heeft de mondelinge behandeling van dit bezwaarschrift plaatsgevonden ten overstaan van mr. Van der Meer voornoemd, bijgestaan door mr. R. Huisman als griffier, in café De Leeuw aan de [adres] te [plaats]. Verzoeker is ter zitting verschenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft verzoeker bij e-mail van 3 december 2013 aan de griffier voornoemd medegedeeld dat hij zijn bezwaar handhaaft.
1.4.
Bij brief aan de rechtbank van 15 december 2013 heeft verzoeker de wraking van de rechter-commissaris en de griffier voornoemd voorgedragen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker legt - samengevat - aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag.
2.2.
De mondelinge behandeling zou op 20 november 2013 vanaf 09.30 uur plaatsvinden in voornoemd café. Na aankomst in het café kwam verzoeker via de entree en de gang in de ruimte waar de zitting zou plaatsvinden. Aldaar trof hij al zijn tegenpartijen in de bezwaarprocedure samen met de griffier in bespreking aan. Er kwam vervolgens iemand van de Landinrichtingscommissie op verzoeker af, met de mededeling dat hij de ruimte moest verlaten en op de gang moest wachten. Even later kwam de rechter-commissaris aan, die een kort praatje met verzoeker maakte en vervolgens de zittingsruimte binnenging, waar de reeds begonnen bespreking, nu in zijn bijzijn, werd voortgezet. Pas een kwartier later (om 09.45 uur) werd verzoeker binnengeroepen. Gelet op het voorgaande is verzoeker naar eigen zeggen niet gerust over de gang van zaken - zijn zaak is waarschijnlijk al inhoudelijk besproken door de rechter-commissaris, de griffier en zijn tegenpartijen - en vreest hij dat een en ander in het verdere verloop van de procedure nadelige gevolgen voor hem zal hebben. Indien, zoals de rechter-commissaris stelt, in de bespreking slechts de regie van de zitting(sdag) is besproken, had verzoeker daar ook bij kunnen zijn. Alle bij de zaak betrokken partijen hadden volgens verzoeker tegelijk naar binnen moeten worden geroepen. In casu is door de gang van zaken de schijn van partijdigheid en afhankelijkheid gewekt. Verzoeker trekt om die reden de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter-commissaris en de griffier in twijfel en verzoekt om hen van de zaak af te halen.
2.3.
De rechter-commissaris heeft aan het einde van de zitting zich op verzoek van verzoeker uitgelaten over de kans van slagen van het door verzoeker ingediende bezwaar. Daarbij gaf de rechter-commissaris aan dit bezwaar weinig kansrijk te achten. De rechter-commissaris had zich volgens verzoeker echter niet over de inhoudelijke kant van de zaak moeten uitlaten en zich dienen te beperken tot de vaststelling dat er ter zitting geen minnelijke regeling tot stand was gekomen.
2.4.
Al het voorgaande roept bij verzoeker, ten slotte, de vrees op dat de rechter-commissaris in het vervolg van de ruilverkavelingsprocedure – waarin hij deel zal uitmaken van de meervoudige ruilverkavelingskamer - niet meer onpartijdig en onafhankelijk omtrent diens bezwaar kan oordelen.

3.Het standpunt van de gewraakte rechter

3.1.
Mr. Van der Meer berust niet in het wrakingsverzoek. Van enige (schijn van) partijdigheid of gebrek aan onafhankelijkheid is volgens hem in dezen geen sprake.
3.2.
Het is – zoals ook in dezen is geschied - gebruikelijk dat de rechter-commissaris en de griffier kort vóór de mondelinge behandeling van bezwaren in een ruilverkavelingsprocedure de regie van de zitting doornemen met de vertegenwoordiger van de Minister, de betrokken medewerker(s) van het kadaster en de Dienst Landelijk Gebied, alsmede de vertegenwoordigers van de Landinrichtingscommissie. Hierbij kan tevens worden geverifieerd of eventuele kaartbijlagen door de medewerker(s) van het kadaster ter zitting kunnen worden getoond en/of toegelicht en of er nog nadere bijzonderheden zijn, zoals vlak voorafgaand aan de zitting ingetrokken bezwaren. De bezwaren van reclamant(en) worden bij dergelijke regiebespreking niet inhoudelijk met de hiervoor bedoelde functionarissen besproken. Ook in het onderhavige geval is dat niet gebeurd. Van enige benadeling van verzoeker is dan ook geen sprake geweest. De onderhavige regiebespreking in bijzijn van de rechter-commissaris heeft ook maar korte tijd geduurd (volgens mr. Van der Meer korter dan de door verzoeker genoemde 15 minuten), waarna verzoeker is binnengeroepen voor de behandeling van zijn bezwaar.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij
een rechterdie een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke - door verzoeker aan te voeren - omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Uit het hiervoor genoemde wetsartikel volgt dat een verzoek tot wraking slechts
tegen een rechter kan worden gedaan. Wraking van de bij een procedure betrokken griffier is derhalve niet mogelijk. In zoverre is het wrakingsverzoek dan ook niet-ontvankelijk. Ook een rechter-commissaris kan overigens worden gewraakt.
4.3.
Een verzoek tot wraking dient op grond van artikel 37 lid 1 Rv te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. De wrakingskamer stelt vast dat de feiten of omstandigheden die verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt, zich ter zitting van 20 november 2013 hebben voorgedaan. Het wrakingsverzoek is pas enkele weken later, te weten op 15 december 2013, ingediend. Dit tijdsverloop is naar het oordeel van de wrakingskamer in de gegeven omstandigheden niet zodanig excessief te noemen dat het wrakingsverzoek als tardief moet worden bestempeld (vgl. gerechtshof Arnhem, 26 maart 2007, ECLI:GHARN:2007:BA2394). Daartoe is allereerst van belang dat naar het oordeel van de wrakingskamer niet aannemelijk is geworden dat de goede procesorde door het (late) tijdstip van indiening van het wrakingsverzoek in het gedrang is gekomen of nog zal komen. De (verdere) behandeling van het bezwaar van verzoeker (lees: reclamant) is door het wrakingsverzoek niet vertraagd. Voorts is van belang dat verzoeker op 3 december 2013 aan de griffier heeft meegedeeld zijn bezwaar in de ruilverkavelingsprocedure te handhaven. Eerst vanaf dat moment was wraking voor verzoeker relevant. Immers, bij intrekking van zijn bezwaar zou wraking rechtens niet meer mogelijk zijn geweest.
4.4.
Artikel 37 lid 3 Rv bepaalt dat alle feiten of omstandigheden die aan de wraking ten grondslag worden gelegd tegelijk dienen te worden voorgedragen. Aanvulling van een wrakingsverzoek in een later stadium van de procedure is niet toegestaan. In zijn verzoek tot wraking van 15 december 2013 heeft verzoeker slechts aangevoerd dat hij de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter-commissaris in twijfel trekt, gelet op de gang van zaken voorafgaand aan de behandeling van zijn inhoudelijke bezwaar ter zitting (zie hiervoor onder 2.2.). De overige wrakingsgronden (zie hiervoor onder 2.3. en 2.4.) heeft verzoeker pas ter zitting van de wrakingskamer naar voren gebracht. Deze gronden zullen in het licht van het vorenstaande dan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
4.5.
Uit de door [verzoeker 1] aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de
wrakingskamer niet af te leiden dat mr. Van der Meer subjectief - dus ten aanzien van de persoon van [verzoeker 1] - vooringenomen is. Ook anderszins is dat niet aannemelijk geworden.
4.6.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of de door [verzoeker 1] aangevoerde
omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Van der Meer jegens [verzoeker 1] vooringenomen is. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
4.7.
Ten aanzien van de gang van zaken voorafgaand aan de zitting van 20 november 2013, waarop ten overstaan van de rechter-commissaris het bezwaar van verzoeker (lees: reclamant) in de ruilverkavelingsprocedure is behandeld, merkt de wrakingskamer allereerst op dat het wegsturen van verzoeker uit de zittingsruimte mr. Van der Meer niet kan worden aangerekend, nu vast staat dat het wegzenden van verzoeker heeft plaatsgevonden door een lid van de Landinrichtingscommissie, vóórdat mr. Van der Meer in het café waar de zitting zou worden gehouden was gearriveerd en tevens vast staat dat mr. Van der Meer met dit wegsturen niet bekend was. Voorts zijn naar het oordeel van de wrakingskamer geen feiten of omstandigheden gebleken, op grond waarvan moet worden gevreesd dat mr. Van der Meer niet (meer) onpartijdig of onafhankelijk het bezwaar van verzoeker (lees: reclamant) zal kunnen beoordelen. Uit hoofde van zijn aanstelling als rechter wordt mr. Van der Meer vermoed onpartijdig en onafhankelijk over zaken te oordelen. Niet aannemelijk geworden is dat de bespreking voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het bezwaar van verzoeker méér is geweest dan een bespreking inzake de regie van de zitting(sdag) en dat de inhoud van de zaak in deze bespreking aan de orde is gekomen. Hoewel – achteraf bezien - voorstelbaar was geweest dat verzoeker ook in de gelegenheid had kunnen worden gesteld bij die regiebespreking aanwezig te zijn, brengt het nalaten daarvan niet met zich dat mr. Van der Meer de schijn van vooringenomenheid op zich heeft geladen.
4.8.
Het wrakingsverzoek zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
1. wijst het wrakingsverzoek af, voor zover dit is gericht tegen de rechter-commissaris mr. Van der Meer en verklaart dat verzoeker niet-ontvankelijk is voor zover zijn wrakingsverzoek is gericht tegen de griffier mr. Huisman;
2. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, overige belanghebbenden, mr. Van der Meer en mr. Huisman.
Deze uitspraak is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, mr. J. Smit en mr. J.Y.B. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014, in tegenwoordigheid van mr. M. Postma als griffier.
fn 343