In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 9 januari 2014, gaat het om een vordering van een vennootschap naar vreemd recht, als rechtsopvolger van een kredietverstrekker, tegen een gedaagde die een persoonlijke lening had afgesloten. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 3.468,83, vermeerderd met rente en kosten, en de teruggave van een BMW die als onderpand was gegeven. De gedaagde had de lening niet terugbetaald en voerde aan dat de overeenkomst nietig of vernietigbaar was vanwege een tekortkoming in de zorgplicht van de kredietverstrekker. De rechtbank oordeelde dat de kredietverstrekker tekort was geschoten in haar zorgplicht, omdat zij onvoldoende had onderzocht of de gedaagde kredietwaardig was. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de eiseres in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, en wees de geldelijke vordering af. De gedaagde werd echter wel verplicht om mee te werken aan de teruggave van de auto. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.