ECLI:NL:RBNNE:2015:1134

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
Awb 15/557
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Wentholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in geschil over huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verzoekster, een 85-jarige vrouw met fysieke beperkingen, had voorheen recht op 4 uur huishoudelijke hulp per week. Dit recht werd door verweerder, het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, per 1 april 2015 verlaagd naar 1 uur per week, met de mogelijkheid om de overige 3 uur als algemene voorziening te verkrijgen tegen betaling van € 8,50 per uur. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat haar bestaande rechten onder de Wmo 2007 gerespecteerd moesten worden en dat de wijziging van haar indicatie niet rechtmatig was zonder hernieuwd onderzoek.

Tijdens de zitting op 9 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beleidsvrijheid van de gemeente beperkt is door de wet en dat de Wmo 2015 geen wijziging heeft gebracht in het compensatiebeginsel. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gemeente voldoende compensatie moet bieden aan belanghebbenden die door beperkingen zijn aangewezen op voorzieningen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opdeling van de huishoudelijke hulp in een maatwerkvoorziening en een algemene voorziening niet in overeenstemming was met de compensatieplicht van de Wmo 2015.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening toegewezen, omdat het belang van verzoekster bij het behoud van haar huishoudelijke hulp zwaarder woog dan het belang van verweerder bij de uitvoering van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft ook een proceskostenvergoeding toegekend aan verzoekster. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/557
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 maart 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam verzoekster], te Tzummarum, verzoekster
(gemachtigde: [naam dochter]),
en
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegeheid Noardwest Fryslân, verweerder
(gemachtigden: J. Aleman, K. de Valk en R.S. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat haar indicatie voor de voorziening ‘hulp bij het huishouden’ na 31 maart 2015 op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wordt verlaagd van 4 uur per week naar 1 uur per week.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2015. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor verweerder zijn zijn gemachtigden verschenen.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
De voorzieningenrechter gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster ondervindt beperkingen als gevolg van trillingen van handen en hoofd. Verzoekster woont alleen in een eengezinswoning. Zij maakt alleen gebruik van de begane grond. Hier bevinden zich de woonkamer, keuken en het bed. Verweerder merkt de woning daarom aan als een gelijkvloerse woning. Verzoekster heeft een indicatie voor huishoudelijke hulp (HV 1) gekregen voor 4 uur per week. Verweerder rekent 1 uur en 30 minuten voor zwaar huishoudelijk werk; 1 uur voor licht huishoudelijk werk; 30 minuten extra in verband met ongelukjes door het trillen van verzoekster en 1 uur voor de was.
De in het verleden aan verzoekster toegekende indicatie liep tot 11 augustus 2019.
4. Op 20 januari 2015 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verzoekster en de casemanager mw. Hoekstra. In dit gesprek is aan verzoekster meegedeeld dat de indicatie voor 4 uur wel klopt, maar dat huishoudelijke hulp tot 3 uur nu voor eigen rekening van verzoekster komt. Verzoekster heeft in dit telefoongesprek aangegeven bezwaar te willen maken.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze indicatie op grond van de WMO 2015 herzien naar 1 uur per week. Verweerder heeft verzoekster er in dit besluit op gewezen dat zij de overige 3 uren huishoudelijke hulp zelf kan regelen en zelf dient te betalen. Uit correspondentie ter zake blijkt dat verweerder de mogelijkheid biedt om deze resterende 3 uur huishoudelijke hulp te realiseren als algemene voorziening, welke voorziening € 8,50 per uur kost. Zo nodig kan voor deze kosten financiële compensatie bij verweerder worden gevraagd.
6. Verzoekster is van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het overgangsrecht van de WMO 2015. Bestaande rechten op grond van de WMO 2007 hadden moeten worden gerespecteerd. Wijziging van rechten had alleen gekund na hernieuwd onderzoek. Een telefoongesprek is daartoe niet voldoende. Gewezen is op een door verweerder uitgebrachte folder met de tekst:
“(…)
de cliënten met een huidig indicatiebesluit vallen onder het overgangsrecht. Dit betekent dat u recht houdt op de zorg die u heeft tot het einde van uw huidige indicatiebesluit. Voor de afloopdatum van uw indicatiebesluit zal er een gesprek plaatsvinden met een medewerker van het gebiedsteam en u. U krijgt dan duidelijkheid over het vervolg (...). “Verzoekster heeft ook aangevoerd dat de voorziening huishoudelijke hulp nooit eerder is aangemerkt als een algemene voorziening en ook niet als zodanig kan worden aangemerkt. Verwezen is naar de Memorie van Toelichting (MvT) bij de WMO 2015, waarin allerlei voorbeelden van algemene voorzieningen zijn gegeven, maar niet huishoudelijke hulp. Ook is aangevoerd dat het bevreemding wekt dat verweerder de indicatie heeft opgedeeld in een deel maatwerkvoorziening (1 uur) en een deel algemene voorziening (3 uur). Dit is volgens verzoekster niet mogelijk, gelet op het verschil in definitie in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Franekeradeel (de Verordening Wmo). Tenslotte is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verzoekster. Zij is 85 jaar oud, behoorlijk fysiek beperkt en pleegt nu de huishoudelijke hulp te verdelen over 2 dagen. Dat is handig als zich een ongelukje voordoet en het is handig voor het ophangen en van de lijn halen van wasgoed. Tenslotte is gewezen op de financiële onmogelijkheid van verzoekster om €8,50 euro per uur te betalen voor huishoudelijke hulp.
7. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht. Gebleken is dat verweerder op basis van het overgangsrecht voor de mensen die op 1 januari 2015 al de beschikking hadden over een Wmo-voorziening voor huishoudelijke hulp een overgangsregeling heeft getroffen, in die zin dat zij voor maximaal 3 uur per week aanspraak kunnen maken op de algemene voorziening huishoudelijke hulp, tegen een gereduceerd tarief van € 8,50 per uur. Verweerder financiert de resterende € 12,50 per uur. Dit gereduceerde tarief geldt niet voor nieuwe gevallen. Wie na 1 januari 2015 een beroep doet op een voorziening huishoudelijke hulp wordt door verweerder verwezen naar de algemene voorziening huishoudelijke hulp, welke voorziening dan €21,00 per uur kost. Ter zitting is ook gebleken dat verzoekster niet in aanmerking komt voor financiële compensatie van de kosten van de algemene voor-ziening (€ 26,00 per week) op basis van de ‘Compensatieregeling voor mensen met een laag inkomen’, omdat haar vermogen (net) de daarin opgenomen vermogensgrens overschrijdt.
8. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen met toepassing van de Wmo 2015 en de Verordening Wmo. Ook heeft verweerder gebruik gemaakt van de Beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning 2015 Noardwest Frsyslân (Beleidsregels Wmo).
In de Beleidsregels is neergelegd dat aanvragen voor huishoudelijke hulp in principe worden verwezen naar algemene voorzieningen, waarbij wordt uitgegaan van maximaal 3 uur. Blijkens de brief van verweerder aan verzoekster van 11 februari 2015 heeft de Rijksoverheid een ‘huishoudelijke hulp toelage’ (HHT) aan gemeenten beschikbaar gesteld. Als gevolg van deze als subsidieregeling aan te merken regeling blijven de voor rekening van de belanghebbende komende kosten, zoals dit nader is toegelicht ter zitting, beperkt tot
€ 8,50 per uur, evenwel alleen voor belanghebbenden die reeds over een indicatie op grond van de Wmo 2007 beschikken. Er is een compensatieregeling getroffen voor belanghebbenden met een inkomen lager dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm en een vermogen onder het bedrag van het ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) vrij te laten vermogen.
9.
Ingevolge artikel 2.3.5, vierde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
10. De Verordening Wmo die verweerder in zaken als deze toepast heeft een soortgelijke bepaling in artikel 3. In dit artikel is aangegeven:
“(…)
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, deze beperkingen niet kan verminderen:
op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek dat onderdeel vormt van de procedureregels in artikel 2, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven (…)”
11. Gelet op de gronden van bezwaar en de thans bekende gegevens in deze zaak, constateert de voorzieningenrechter dat er tal van geschilpunten ter beoordeling voorliggen.
Het gaat dan onder meer om het overgangsrecht, de vraag of huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo 2015 kan worden aangeboden als algemene voorziening; de vraag in hoeverre de kosten daarvan relevant zijn voor de vraag of het een passende voorziening is; de vraag of een voorziening kan worden ‘opgeknipt’ in een deel algemene voorziening en een deel maatwerkvoorziening; de vraag of (altijd) een zogenoemd keukentafelgesprek moet worden gevoerd met de belanghebbende en zo ja op welk moment.
12.
Één van de principiële vraagpunten die partijen verdeeld houdt is of verweerder huishoudelijke hulp kan aanbieden via een algemene voorziening, geheel of gedeeltelijk. De voorzieningenrechter zal allereerst op deze vraag ingaan.
13.
Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat de beleidsruimte die verweerder bij de uitvoering van de Wmo 2015 heeft, beperkt is door de geldende wettelijke kaders, zoals neergelegd in de Wmo 2015. De voorzieningenrechter stelt in dat verband eveneens vast dat de wetgever met de Wmo 2015 op zich zelf geen wijziging heeft beoogd aan te brengen in het compensatiebeginsel. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de wet (TK, 2013-2014, 33 841, nr. 3). De voorzieningenrechter wijst op de volgende passages in die MvT:
“(…)
Het is de bedoeling dat mensen ondersteuning en zorg aangeboden krijgen die aansluit op hun persoonlijke omstandigheden en levensfase. Het wetsvoorstel voorziet in belangrijke waarborgen voor het uitvoeren van een goed onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van mensen (…). Dit wetsvoorstel beoogt het bieden van samenhangende zorg en ondersteuning in buurten, wijken en dorpen te bevorderen en een goede ondersteuning van mensen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken” (pagina 2).(…)De regering heeft in dit wetsvoorstel een balans gezocht tussen waarborgen voor passende ondersteuning van goede kwaliteit en voldoende rechtszekerheid voor mensen enerzijds en de randvoorwaardelijke beleidsruimte voor gemeenten anderzijds. Het is aan gemeenteraden om binnen de wettelijke kaders uitwerking te geven aan het lokale beleid in het gemeentelijke beleidsplan en de gemeentelijke verordening. (…). Het wetsvoorstel voorziet in een kader waaraan het gemeentelijke beleidsplan ten minste moet voldoen. De lokale beleidsruimte wordt hiermee door de wetgever ingekaderd en voorzien van waarborgen waaraan inwoners het lokale beleid en voorzieningenniveau kunnen toetsen. Het beleidsplan moet erin voorzien dat het college van B en W de sociale samenhang en de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking bevordert. (…) Voor mensen die op maatschappelijke ondersteuning zijn aangewezen en hierin zelf niet kunnen voorzien, ook niet met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, dient het college te voorzien in een maatwerkvoorziening.”(pagina 8 en 9)(…)De verplichting om maatwerk te leveren is in het wetsvoorstel ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk.”(pagina 10).
14.
Het vorenstaande roept dan ook de vraag op of, uitgaande van de medische beperkingen die voor verzoekster gelden en uitgaande van de nog immer geldende indicatie van 4 uur per week, de aangeboden combinatievoorziening (3 uur algemene voorziening en 1 uur maatwerkvoorziening), kan worden beschouwd als een ‘samenhangend ondersteuningsaanbod’, als door de wetgever is beoogd. De vraag is of huishoudelijke hulp naar zijn aard en gelet op het uitgangspunt van ook de WMO 2015 dat de voorziening dient als een compensatie voor de beperkingen van een individuele belanghebbende, als een algemene voorziening kan worden aangeboden.
De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 maart 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ4141, welke zaak de uitvoering van de Wmo 2007 betrof.
15. De voorzieningenrechter overweegt dat op zich zelf via de algemene voorziening (deels) in de behoefte aan huishoudelijk hulp kan worden voorzien en dat, voor zover de behoefte aan huishoudelijke hulp de 3 uur per week overstijgt, dit via een maatwerkvoorziening kan worden aangevuld. Dit zou met zich mee brengen dat het totaal van te leveren uren niet categoriaal bepaald is, maar aangepast is aan de individuele behoefte van de belanghebbende. In het geval van verzoekster geldt dat zij in totaal de 4 uren huishoudelijk hulp per week behoudt zoals zij die ook had onder de Wmo 2007. Deze door verweerder gekozen constructie heeft echter wel financiële consequenties voor verzoekster, te weten € 26,- per week. Weliswaar kent de door verweerder getroffen en onder 8 beschreven regeling de mogelijkheid om deze kosten voor minima te compenseren, maar omdat in de regeling is aangesloten bij de inkomens- en vermogenstoets in de Wwb, komt verzoekster hiervoor niet in aanmerking. Omdat de regeling in dit opzicht een categoriaal karakter heeft, komt de regeling hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met het compensatiebeginsel van de Wmo 2015, dat immers een individuele toets impliceert naar de behoefte aan huishoudelijk hulp. Hiertoe dienen ook de financiële gevolgen in acht te worden genomen. Weliswaar kan ingevolge artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 bij Verordening worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de Verordening of de Beleidsregels hierover een nadere regeling bevatten. Uit de aan verzoekster verzonden brief van 11 februari 2015 blijkt veeleer, zoals hiervoor overwogen, dat met de HHT regeling van de Rijksoverheid sprake is van een vorm van subsidie aan verweerder, waardoor de huishoudelijke hulp aan belanghebbenden kan worden geleverd voor een beduidend lagere prijs dan de kostprijs.
16. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder met het aanbieden van huishoudelijk hulp via (deels) een algemene voorziening, met een eigen bijdrage van € 8,50 per uur, onvoldoende de compensatieplicht in acht heeft genomen, zoals die ook uitgangspunt is van de Wmo 2015. De vraag of een door de gemeente vastgesteld beleid redelijk is, dient als uitgangspunt de compensatieplicht te hebben. Het beleid van verweerder voldoet hier niet aan, nu een algemene voorziening tot hogere kosten leidt voor de belanghebbende, zeker voor nieuwe aanvragen. Dit betekent dat verweerder buiten de beleidsruimte is getreden die de Wmo 2015 hem biedt. Nu rechtbank Midden-Nederland bij tussenuitspraak van 9 maart 2015, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBMNE, over een naar het lijkt vergelijkbaar beleid heeft geoordeeld dat dit beleid redelijk is, hecht de voorzieningenrechter eraan op te merken dat naar zijn voorlopig oordeel in deze uitspraak onvoldoende expliciet is ingegaan op de compensatieplicht.
17. De voorzieningenrechter acht niet het noodzakelijk om op alle in 5 opgesomde principiële vraagpunten nu reeds in het kader van een voorlopige voorziening een oordeel te geven. In verband met het principiële karakter van de geschilpunten dient een meervoudige kamer van deze rechtbank daar in de te zijner tijd te verwachten bodemzaak tegen de beslissing op bezwaar een oordeel over te geven.
18. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het bezwaar van verzoekster gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een redelijke kans van slagen heeft en acht het aangewezen om op basis van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht namelijk het belang dat verzoekster heeft bij voorlopige voortzetting van de tot 1 april 2015 lopende voorziening voor huishoudelijke hulp zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij uitvoering van het bestreden besluit.
19.
De gevraagde voorziening wordt toegewezen.
20. Er is aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 48,72. Tevens dient verweerder het griffierecht aan verzoekster te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- en de gemaakte reiskosten van verzoekster tot een bedrag van € 48,72,-. aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Wentholt, voorzieningenrechter , in aanwezigheid van mr. H.W. Wind griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.