4.8.De huurcommissie is op goede gronden tot haar uitspraak gekomen. Er was een all-in huurprijs overeengekomen wat niet is toegestaan.
5. Nu niet anders is gesteld of gebleken, moet worden aangenomen dat [opposant] tijdig in verzet is gekomen.
6. De kantonrechter stelt voorop dat de dagvaarding niet nietig is. Weliswaar staat daarin een onjuiste roldatum vermeld, maar [geopposeerde] is ter terechtzitting verschenen op 15 oktober 2014. Het feit dat de dagvaarding onvolledig is, heeft hem dan ook niet in zijn procesbelangen geschaad.
7. [geopposeerde] komt op grond van het bepaalde in artikel 7:262 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) op tegen de beslissing van de huurcommissie d.d. 7 mei 2014 met zaaknummer ZKN-2013-012984.
8. Partijen zijn gebonden aan de uitspraak van de huurcommissie alsof zij hetgeen de huurcommissie heeft bepaald zelf zijn overeengekomen. De binding aan de uitspraak van de huurcommissie gaat direct in en niet pas na ommekomst van de termijn van acht weken, zodat partijen gelijk uitvoering moeten geven aan de gevolgen van de uitspraak. De binding aan de uitspraak vervalt wanneer een van partijen binnen acht weken na verzending van de uitspraak een vordering bij de kantonrechter heeft ingesteld over het onderwerp waarover de huurcommissie uitspraak heeft gedaan.
9. Nu [geopposeerde] is opgekomen tegen de uitspraak van de huurcommissie met zaaknummer ZKN-2013-012984 is de fictieve wilsovereenstemming komen te vervallen en dient de kantonrechter het geschil in volle omvang te beoordelen. Ondanks bedoelde zelfstandige taak zal bij de beoordeling van het geschil als uitgangspunt worden genomen het (rapport van) voorbereidend onderzoek dat tijdens de procedure bij de huurcommissie heeft plaatsgevonden. De bij verstekvonnis van 10 september 2014 uitgesproken verklaring voor recht is derhalve abusievelijk in het vonnis toegewezen.
10. De vraag of de procedure bij de huurcommissie volgens de regelen der kunst is verlopen, kan, gelet op hetgeen onder r.o. 9. is overwogen, onbesproken worden gelaten. Niet is vast komen te staan, gelet op de betwisting van [opposant], dat partijen ter zake van de huurprijs voor de uitspraak van de huurcommissie overeenstemming hebben bereikt.
11. Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van een all-in huurprijs. Vast staat dat partijen een huurprijs van € 480,- per maand zijn overeengekomen, welk bedrag inclusief overige kosten is. Van een all-in huurprijs is sprake als de tussen huurder en verhuurder overeengekomen periodieke betalingsverplichting niet alleen strekt tot vergoeding van het enkele gebruik van de woonruimte maar ook tot vergoeding van door de verhuurder geleverde service. Er is derhalve sprake van een all-in huurprijs. De overige stellingen van [geopposeerde], waaronder dat hij aan [opposant] uiteen heeft gezet hoe de huurprijs is opgebouwd, doen hieraan niet af.
12. De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of de huurcommissie op juiste gronden tot een puntenaantal van 139 heeft kunnen komen. Zoals in rechtsoverweging 9. is opgenomen, wordt het rapport van het voorbereidend onderzoek als uitgangspunt genomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is, mede gelet op de betwisting door [opposant] van het standpunt van [geopposeerde], niet komen vast te staan dat het oppervlak van het gehuurde onjuist is vastgesteld door de huurcommissie. De door [geopposeerde] overgelegde berekening maakt dat niet anders. De kantonrechter gaat daarom uit van een afgerond oppervlak van 20 m² van het gehuurde.
13. Partijen hebben voor het overige geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het rapport van het voorbereidend onderzoek. Om de (maximaal redelijke) huurprijs en het voorschot op de servicekosten vast te kunnen stellen, zoekt de kantonrechter daarom aansluiting bij het rapport van voorbereidend onderzoek van de huurcommissie. De rapporteur van de huurcommissie mag immers als deskundig worden aangemerkt, terwijl deze ten opzichte van partijen vrij staat. Dit betekent dat de kantonrechter de door de huurcommissie berekende 139 punten overneemt. Hierbij hoort een maximum huurprijs van € 273,05.
14. Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of het redelijk is dat de huurcommissie in het licht van artikel 7:258 BW de huurprijs heeft vastgesteld op 55% van de maximaal geldende huurprijs.
15. Alhoewel het terecht en noodzakelijk is dat op het overeenkomen van een all-in prijs een sanctie wordt gesteld om de verhuurder te stimuleren tot het afstappen van all-in prijzen – bij een all-in prijs wordt de huurder immers de mogelijkheid onthouden om de huurprijs en het servicekostenvoorschot te laten toetsen op grond van artikel 7:247 e.v. en artikel 7:259 BW – dient geoordeeld te worden dat de thans geldende sanctie van artikel 7:258 BW, te weten dat de kale huurprijs blijvend op het minimale niveau 55% van de maximaal redelijke huurprijs wordt gesteld, een onevenredig zware bestraffing van de verhuurder oplevert.
16. In de voorganger van artikel 7:258 BW, artikel 11a-oud HPW was bepaald dat de huurder, indien een all-in prijs was overeengekomen, de huurcommissie met redenen omkleed kon verzoeken uitspraak te doen over de vraag óf een all-in prijs was overeengekomen. In de Nota van Wijziging (TK 22 902, 1993-1994, nr. 7, p. 6) is over het begrip “met redenen omkleed” het volgende gezegd:
“Het verdient uiteraard de voorkeur dat de huurder, alvorens hij zich tot de huurcommissie wendt, eerst tracht de verhuurder ertoe te bewegen alsnog inzicht te verschaffen in zijn betalingsverplichtingen en dus antwoord te geven op de vraag welk deel van de overeengekomen all-in prijs als huurprijs en welk deel als voorschotbedrag voor de servicekosten moet worden aangemerkt. Daarbij kan de huurder aan de verhuurder een termijn stellen, na afloop waarvan hij van de verhuurder het gevraagde inzicht wenst te hebben verkregen.”
17. Hieruit volgt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de verhuurder een mogelijkheid te bieden om zijn fout te herstellen, voordat de zware sanctie van artikel 11a-oud Hpw zou kunnen worden toegepast. In artikel 7:258 BW zijn weliswaar de woorden “met redenen omkleed” niet meer opgenomen, maar uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:258 BW valt geenszins op te maken dat voornoemde bedoeling van de wetgever niet (meer) zou gelden voor de opvolger van artikel 7:258 BW. Ook uit de huidige – sinds 1 juli 2014 – geldende tekst van artikel 7:258 BW waarin is bepaald dat de huurder pas naar de huurcommissie kan stappen nadat hij de verhuurder een voorstel tot uitsplitsing van de all-in prijs heeft gedaan en de verhuurder met dit voorstel niet instemt, valt op te maken dat het (nog steeds) de bedoeling van de wetgever is dat de verhuurder eerst nog de mogelijkheid wordt geboden om de all-in prijs uit te splitsen, voordat de zware sanctie van artikel 7:258 BW aan de orde is.
18. Gelet op de hiervoor weergeven interpretatie van artikel 7:258 BW en gelet op het feit dat gesteld noch gebleken is dat [opposant], voordat hij een verzoek bij de huurcommissie deed, [geopposeerde] de mogelijkheid heeft gegeven om zijn fout te herstellen, acht de kantonrechter vaststelling van de huurprijs op 75% van de maximale huurprijs (€ 204,79) redelijk. Dat de exploitatiekosten hierdoor mogelijk hoger zijn dan de inkomsten die [geopposeerde]met de verhuur genereerd, kan aan het voorgaande niet af doen.
19. Met betrekking tot de servicekosten overweegt de kantonrechter als volgt. De sanctie op het bedingen van een all-in huurprijs met betrekking tot de servicekosten is dat deze worden vastgesteld op 25% van de maximale huurprijs tenzij die een apert onredelijk resultaat oplevert. Hiervan is niet gebleken. De servicekosten zullen worden vastgesteld op € 68,26 per maand vanaf 1 november 2013. Uiteraard betreft dit een voorschotbedrag en dient er na het einde van een periode te worden afgerekend.
20. Het door [geopposeerde] gevorderde bedrag van € 920,- ter zake van door hem gemaakte kosten zullen worden afgewezen nu deze kosten door [opposant] zijn betwist en [geopposeerde] heeft nagelaten deze kosten nader te onderbouwen.
21. [geopposeerde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.