ECLI:NL:RBNNE:2015:1454

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
18.671757-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk onder zich hebben van dode buizerds in strijd met de Flora- en faunawet

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij het opzettelijk onder zich hebben van twee dode buizerds. De verdachte, die meer als meeloper werd beschouwd, was vaak aanwezig op een locatie waar zijn medeverdachte, een jachtopziener, actief was. De tenlastelegging betrof een feit dat plaatsvond op 30 oktober 2012, waarbij de verdachte samen met zijn medeverdachte twee dode buizerds onder zich had. De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks het verweer van de raadsman dat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank stelde vast dat de termijn pas begon te lopen op het moment dat de verdachte in verzekering werd gesteld op 26 februari 2013. De rechtbank achtte het ten laste gelegde bewezen en kwalificeerde het als medeplegen van overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, waarbij de rechtbank rekening hield met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukt het belang van bescherming van inheemse diersoorten en de verantwoordelijkheid van individuen in het kader van natuurbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/671757-13
vonnis van de meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. W.H. Frank.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2012 te [pleegplaats 1] gemeente Steenwijkerland en/of te [pleegplaats 2], gemeente Weststellingwerf en/of te [pleegplaats 3], gemeente Westerveld, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, danwel alleen, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten twee, althans één of meer dode buizerd(s), onder zich heeft gehad;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van 60 uur werkstraf subsidiair 1 maand hechtenis.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het ten laste gelegde feit, dit vanwege het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Het gaat om een feit gepleegd in oktober 2012. Dit betekent dat inmiddels meer dan twee jaar is verstreken en daarmee is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn van vervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is vaste jurisprudentie dat voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens termijnoverschrijding slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is. De termijn neemt een aanvang vanaf het moment dat verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak dat moment is te bepalen op 26 februari 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De zaak is op 7 oktober 2014 reeds aangebracht bij de economische politierechter, maar werd daarop vanwege de omvang van de zaak en de samenhang met de zaak van de medeverdachte verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en de rechtbank verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
De raadsman heeft tevens het verweer gevoerd dat bij de toepassing van de bevoegdheid om de bijzondere opsporingsmiddelen aan te wenden (telefoontap, peilbaken op de auto, stelselmatige observatie) niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 126g en 126m Wetboek van Strafvordering (Sv.), namelijk niet aan het vereiste dat sprake is van een “ernstige inbreuk op de rechtsorde”, zodat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer buiten bespreking kan blijven, nu het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden voordat gebruik werd gemaakt van de bijzondere opsporingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 126g en 126m Wetboek van Strafvordering.
De bevindingen van de opsporingsambtenaren op 30 oktober 2012 komen voort uit de toevallige aanwezigheid in het gebied.

Bewijsmiddelen

1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 maart 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 oktober 2012 heb ik samen met [medeverdachte] twee dode buizerds onder mij gehad.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2012054062, gesloten op 16 augustus 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 106-AH-071, d.d. 4 februari 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten (blz. 163 t/m 165):
Op 30 oktober 2012 omstreeks 9.10 uur waren wij aanwezig op [locatie 2] aan de [pleegplaats 2], gemeente Weststellingwerf. Wij hoorden toen een harde knal, gelijkend op het afvuren van een schot. Wij hoorden dat het schot kwam vanuit de richting van het daar tegenover ons gelegen [locatie].
Aan de tegenover [locatie 2] gelegen weg woont [medeverdachte]. Die dag zijn wij [locatie] opgelopen. Die dag omstreeks 11.10 uur hoorden wij wederom een harde knal.
Wij hoorden dat dit schot kwam vanuit de richting van het centrum van [locatie], gelegen te [pleegplaats 1], gemeente Steenwijkerland. Op 30 oktober 2012 omstreeks 11.10 uur bevonden wij ons in het [bos] van [locatie]. Wij hoorden en zagen toen dat een auto in onze richting reed en dat deze auto stopte aan rand van een aangrenzend bosperceel. Wij zagen dat deze auto een terreinauto, kleur groen, betrof. Wij zagen dat op het dak van deze auto oranje lampen gemonteerd waren. Wij zagen dat op het linker portier van deze auto een opvallend roodgekleurd embleem aanwezig, vermoedelijk het embleem van [locatie]. Hieruit maakten wij op dat het een dienstauto van [locatie] was.
Wij zagen toen dat twee mannen in groene kleding uit dat voertuig stapten. Ik ben overgegaan tot het maken van foto’s van die mannen. Wij zagen dat de twee mannen stilhielden ter hoogte van een metalen hoogzit die daar aan de bosrand, aan de overkant van een sloot, stond.
Wij zagen dat één van hen een schep bij zich droeg en hiermee een gat begon te graven in een perceel grond. Die andere man stond naast de eerder genoemde man en droeg een emmer bij zich en had een groene pet op zijn hoofd. Dit was ook de bestuurder van genoemd voertuig. Deze persoon gooide de inhoud van de emmer leeg in het vermoedelijk gegraven gat dat door de andere man met schep was gemaakt.
Vervolgens zagen wij toen ook dat die “kleinere” man met de schep een baard had. Beide mannen zijn daarna teruggelopen naar het vermoedelijke dienstvoertuig van [locatie]. Wij
zagen dat de kleinere man als bijrijder in dat voertuig stapte en dat die man met de pet het voertuig bestuurde. Ik zag dat op die plek de bovengrond geroerd was en heb voorzichtig met mijn handen die geroerde grond verwijderd. Nadat ik enkele handen vol met grond uit dat gat had verwijderd trof ik een dode vogel aan.
Ik zag toen nadat ik die vogel nog verder uit het gat had verwijderd, dat het een roofvogel betrof van het soort buizerd. Ik zag en voelde dat de buizerd nog warm en slap was. Hierop ben ik met de buizerd naar [verbalisant 1] gelopen en wij, verbalisanten, zagen en voelden toen dat de buizerd nog warm en slap aanvoelde. Na spreiding van de vleugels zagen wij dat er aan tenminste een zijde van de buizerd, juist onder de vleugel, een ronde opening in de borst van de buizerd aanwezig was. Ik, [verbalisant 1], heb vervolgens mijn vinger in die ronde opening in de buizerd gestoken en voelde dat de vogel van binnen nog warm was. Het bloed van die vogel dat daardoor op mijn vinger kwam voelde warm aan en was helder rood van kleur.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 109-AH-074, d.d. 5 november 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten (blz. 172):
Op 31 oktober 2012 werd een vervolgonderzoek gedaan op [locatie] te [pleegplaats 1].
Aanleiding van dit vervolgbezoek is dat wij een vermoeden hadden dat er op de locatie waar wij de dag hiervoor waren geweest nog wel eens meer aan de hand zou kunnen zijn.
Op 30 oktober 2012 hebben [verbalisant 2] en [verbalisant 1], een dode buizerd uit een gegraven gat
gehaald. Deze buizerd was die dag begraven door twee mannen in groene kleding die ik met mijn fototoestel had vast gelegd. Vervolgens ben ik, [verbalisant 1], naar de plek gegaan en heb op de plaats waar [verbalisant 2] de buizerd uit het gat had gegraven met mijn eigen schep gegraven. [verbalisant 3] bleef op afstand in de bossen posten zodat ik zonder gezien te worden het gat nogmaals kon openen.
Ik trof dieper in het gat een dode buizerd aan. Ik heb deze er uitgehaald en vervolgens het gat weer dicht gegooid met de aarde die uit het gat was gekomen. Deze dode vogel had eenzelfde schotwond als de vogel die de dag hiervoor uit het gat was gehaald.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2012, in Nederland, samen en in vereniging met een ander, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten twee dode buizerds, onder zich heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het onder zich hebben van twee dode buizerds.
Verdachte ging regelmatig met zijn medeverdachte, die jachtopziener was op [locatie] was, mee het bos in. Wanneer zijn medeverdachte een buizerd had doodgeschoten, hielp verdachte met het begraven van de dode buizerds.
De rechtbank acht dit een ernstig feit. Verdachte heeft geen respect getoond voor de natuur, maar ging mee in de ideeën die zijn medeverdachte ten opzichte van de natuur had.
De officier van justitie heeft een werkstraf gevorderd, maar de rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met een geldboete van na te noemen hoogte. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat verdachte meer als meeloper kan worden beschouwd en niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde, artikel 13 van de Flora- en faunawet, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde en de artikelen 1a, 2, 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2015.