ECLI:NL:RBNNE:2015:1455

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
18.671756-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jachtopziener voor het doden van beschermde diersoorten en het bezit van een illegaal wapen

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 maart 2015 een jachtopziener veroordeeld tot 120 uur werkstraf voor het doden van beschermde diersoorten, waaronder buizerds en vossen, en het voorhanden hebben van een illegaal wapen. De verdachte had in zijn hoedanigheid als jachtopziener geprobeerd de natuur naar zijn eigen hand te zetten door structureel inheemse diersoorten te doden, wat een ernstige aantasting van het ecosysteem en de biodiversiteit met zich meebracht. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn van vervolging niet was overschreden en dat de bijzondere opsporingsmiddelen rechtmatig waren toegepast. De verdachte had geen toestemming van de Gedeputeerde Staten voor het doden van de vossen met een kunstmatige lichtbron, wat een overtreding van de Flora- en faunawet opleverde. De rechtbank achtte de feiten ernstig, vooral gezien de rol van de verdachte als jachtopziener, en legde een taakstraf op. De inbeslaggenomen wapens en andere voorwerpen werden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/671756-13
vonnis van de meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.C.T. van Schooten, advocaat te Rolde.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. W.H. Frank.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2012 te [pleegplaats], gemeente Steenwijkerland, en/of [pleegplaats 2], gemeente Weststellingwerf en/of te [pleegplaats 3], gemeente Westerveld, althans in Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander danwel alleen, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten twee, althans één of meer dode buizerd(s), onder zich heeft gehad;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode oktober 2012 tot en met februari 2013, te [pleegplaats], gemeente Steenwijkerland en/of te [pleegplaats 2], gemeente Weststellingwerf en/of te [pleegplaats 3], gemeenste Westerveld, althans in Nederland, (telkens) al dan niet opzettelijk met behulp van een kunstmatige lichtbron een of meer dier(en) heeft gevangen en/of heeft gedood, te weten vier, althans één of meer vos(sen), terwijl aan hem verdachte geen toestemming was verleend door Gedeputeerde Staten van Overijssel en/of Gedeputeerde Staten van Drenthe voor het vangen en/of doden van vossen met die kunstmatige lichtbron op [locatie];
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op één of meer tijdstip(pen in of omstreeks de periode van 19 december 2012 tot en met 22 februari 2013, althans in elk geval op 19 januari 2013, te [pleegplaats], gemeente Steenwijkerland en/of te [pleegplaats 2], gemeente Weststellingwerf en/of te [pleegplaats 3], gemeenste Westerveld, althans in Nederland, (telkens) al dan niet opzettelijk met behulp van een kunstmatige lichtbron heeft gepoogd een of meer dier(en) te vangen en/of te doden, te weten één of meer vos(sen), terwijl aan hem verdachte geen toestemming was verleend door
Gedeputeerde Staten van Overijssel en/of Gedeputeerde Staten van Drenthe voor het vangen en/of doden van vossen met die kunstmatige lichtbron op [locatie];
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 januari 2013 tot en met 25 februari 2013 te [pleegplaats 3], gemeente Westerveld, althans in Nederland, drie maal, althans één of een meer ma(al)(en) een valwildsysteem behorende tot het BOA Registratie Systeem - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk en/of in strijd met de
waarheid bij het vakje vangschot van dat valwildsysteem de aangereden ree als biomassa aangevinkt, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken;
4.
hij in of omstreeks 26 februari 2013 te [pleegplaats 3], gemeente Westerveld, althans in Nederland een wapen van categorie II, te weten een schietpen voorhanden heeft gehad;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1, 2. primair, 3 en 4 ten laste gelegde;
- oplegging van 180 uur werkstraf subsidiair 3 maanden hechtenis;
- onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen schietpen, pootklemmen, vangkooien, klapnet, doorloopval, kastval, beugelval en muskusratval;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen vuurwapens en munitie.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting op twee gronden -zoals nader omschreven in zijn pleitnotitie- het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
Ten eerste, zo voert de raadsman aan, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Het gaat om feiten met een pleegperiode van oktober 2012 tot en met februari 2013. Dit betekent dat inmiddels meer dan twee jaar is verstreken en daarmee is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn van vervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is vaste jurisprudentie dat voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens termijnoverschrijding slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is. De termijn neemt een aanvang vanaf het moment dat verdachte redelijkerwijs kon vermoeden dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak dat moment is te bepalen op 26 februari 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De zaak is op 7 oktober 2014 reeds aangebracht bij de economische politierechter, maar werd daarop vanwege de ingewikkeldheid van de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en de rechtbank verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Ten tweede, zo voert de raadsman aan, vanwege het feit dat bij de toepassing van de bevoegdheid om de bijzondere opsporingsmiddelen aan te wenden (telefoontap, peilbaken op de auto, stelselmatige observatie) niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 126g en 126m Wetboek van Strafvordering (Sv.), namelijk niet aan het vereiste dat sprake is van een “ernstige inbreuk op de rechtsorde”.
Het afluisteren van telefoongesprekken, het peilen van de bewegingen van de auto en het stelselmatig observeren van verdachte is een ingrijpende inbreuk op diens privacy. Dit betekent dat zoals bepaald in artikel 126m, eerste lid, Sv. deze middelen alleen mogen worden toegepast bij verdenking van feiten van buitengewone ernst.
Noch uit de vordering, noch uit de machtiging bevel tot toepassing van de middelen blijkt een afweging van feiten en omstandigheden in bovengenoemde zin, laat staan van een onderbouwde conclusie dat de machtigingen zijn gebaseerd op feiten die als een ernstige inbreuk op de rechtsorde zijn te kwalificeren. Een afweging van proportionaliteit en subsidiariteit ontbreekt.
Daarom is het afluisteren van de telefoongesprekken, het plaatsen van een peilbaken en het stelselmatig observeren onrechtmatig, want het levert een ernstige inbreuk op artikel 8 EVRM op en met name het daarin neergelegde recht op eerbiediging van het privéleven.
Ingevolge artikel 359a Sv. dienen (de rechtbank begrijpt subsidiair) de resultaten van het afluisteren, de resultaten van de peilgegevens en die van het stelselmatig observeren en alle op grond daarvan verworven onderzoeksresultaten voor het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Door eigen waarnemingen van verbalisanten en binnengekomen meldingen dat verdachte als jachtopzichter van [locatie] handelde in strijd met de bepalingen van de Flora- en faunawet is een onderzoek ingesteld naar verdachte.
In het kader van dit onderzoek is gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden. In de aanvraag processenverbaal voor zowel de vordering als bedoeld in artikel 126g Sv. als 126m Sv. is een motivering gegeven voor de ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Op 15 november 2012 is een bevel stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv. afgegeven en op 28 december 2012 een bevel als bedoeld in artikel 126m Sv.
Deze bijzondere opsporingsmiddelen kunnen worden aangewend, indien sprake is van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv. dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
De vorderingen zijn gebaseerd op de verdenking dat verdachte zich onder meer schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet, zijnde een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat als verdachte als jachtopziener en bijzonder opsporingsambtenaar zich schuldig zou maken aan het doden van beschermde inheemse diersoorten dat een ernstige aantasting van de geloofwaardigheid en integriteit van de overheid ten gevolge zou hebben.
Bij de beoordeling van de vraag of het onderzoek het stelselmatig observeren of plaatsen van een peilbaken en opnemen van telefoongesprekken dringend vordert, spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De rechtbank is hieromtrent van oordeel dat niet is gebleken dat met minder ingrijpende middelen had kunnen worden volstaan.
Nadat in eerste instantie een onderzoek is ingesteld, is in tweede instantie gebruik gemaakt van de machtigingen als bedoeld in artikel 126g Sv. en 126m Sv.
Dit vanwege het feit dat het onderzoek onder moeilijke omstandigheden diende plaats te vinden in een bos.
Derhalve is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs en wordt het verweer verworpen.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte, nu het bewijs onrechtmatig is verkregen, in zijn verdediging is geschaad, verdachte moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het feit is gepleegd voordat sprake was van het gebruik van bijzondere opsporingsmiddelen. De rechtbank verwerpt voor het overige dit verweer op gronden zoals hierboven is gerelateerd. Het feit is derhalve bewijsbaar.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft het verweer gevoerd -zoals nader omschreven in zijn pleitnotitie- dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs biedt dat verdachte zonder toestemming van Gedeputeerde Staten van Overijssel en Drenthe vossen heeft gedood met gebruikmaking van kunstlicht.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft in de periode van oktober 2012 tot en met februari 2013 met behulp van een kunstmatige lichtbron op [locatie] opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, namelijk vossen, heeft opgespoord heeft gedood. Verdachte heeft dit ter terechtzitting erkend.
Dit feit is strafbaar op grond van artikel 72, vijfde lid van de Flora- en faunawet.
Artikel 9, zesde lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren bepaalt dat kunstmatige lichtbronnen uitsluitend worden gebruikt indien het middel wordt gebruikt voor het vangen of doden van vossen en tevens voor het gebruik een ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten.
De Gedeputeerde Staten van de Provincie kunnen een ontheffing verlenen aan de Faunabeheerseenheid voor het bejagen van de vossen. Deze Faunabeheerseenheid kan de Wildbeheerseenheid (WBE) weer machtigen, waarna deze WBE's de machtiging weer kunnen "doorschrijven" aan jachtaktehouders.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte geen ontheffing had van de Gedeputeerde Staten om de vossen met een kunstmatige lichtbron te bejagen, noch dat hij als machtiginghouder dan wel aangewezen gebruiker kan worden aangemerkt.
Het onder 2 primair ten laste gelegde feit kan derhalve worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op diverse tijdstippen in 2013 driemaal het valwildsysteem behorende bij het BOA registratiesysteem valselijk en in strijd met de waarheid heeft ingevuld, door bij het vakje vangschot van dat valwildsysteem de aangereden reeën als biomassa aan te merken.
Verdachte werd veelal door de politie ingeschakeld als er een melding was gekomen dat een ree was aangereden. Verdachte zorgde ervoor dat dit valwild werd opgeruimd. Verdachte ontweide dit wild ter plekke, hetgeen inhoudt dat het dier van binnen schoon werd gemaakt door ingewanden en andere weke delen te verwijderen. Daarna werden deze verwijderde resten teruggebracht werden in de natuur. Verdachte vermelde dit dan in het BOA registratiesysteem als biomassa.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van valselijk en in strijd met de waarheid invullen, nu het grootste deel van het aangereden wild achterbleef in de natuur. De systematiek van het systeem liet verdachte geen andere mogelijkheid.
Derhalve dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman ontslag van rechtsvervolging bepleit, nu volgens de raadsman aan de strafbare gedraging de materiële wederrechtelijkheid heeft ontbroken.
Weliswaar heeft verdachte zonder verlof een schietpen voorhanden gehad, doch de schietpen stelde verdachte in de gelegenheid om ernstig gewonde reeën op effectieve wijze en zonder de gevaarzetting voor de omgeving te verhogen, te doden. Verdachte heeft het wapen regelmatig heeft gebruikt wanneer hij door de politie werd gevraagd valwild te doden.
In een enkel geval was de politie daarbij dan ook aanwezig.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid kan onder andere dan slagen wanneer een redelijk middel is gehanteerd tot het dienen van een reden, waarbij het doel een evident voordeel voor de rechtsorde betekent en waarbij het middel onmisbaar en niet vervangbaar is door een ander middel, zou hiertoe kunnen worden gekomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu verdachte voor het uitvoeren van deze opdrachten een wapen kon gebruiken waarvoor hij wel een vergunning had. Ook had hij voor het onderhavige wapen een vergunning kunnen vragen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Juist ter wille van de veiligheid is de Wet wapens en munitie opgesteld. Deze wet heeft als doelstelling de beheersing van legaal wapenbezit en het bestrijden van illegaal wapenbezit. Het belang waarop verdachte doelt is niet van een andere of hogere maatschappelijk orde.
Het verweer wordt verworpen.

Bewijsmiddelen:

1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 maart 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 oktober 2012 heb ik samen met [medeverdachte] twee dode buizerds onder mij gehad.
In de periode van oktober 2012 tot en met februari 2013 heb ik op [locatie] met behulp van mijn kogelgeweer en een kunstmatige lichtbron meermalen vossen gedood. Ik had hiervoor geen ontheffing van Gedeputeerde Staten van Overijssel of Drenthe.
Op 26 februari 2013 heb ik te [pleegplaats 3] een schietpen voorhanden gehad.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2012054062, gesloten op 16 augustus 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 106-AH-071, d.d. 4 februari 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten (blz. 163 t/m 165):
Op 30 oktober 2012 omstreeks 9.10 uur waren wij aanwezig op de [locatie 2] aan [adres] te [pleegplaats 2], gemeente Weststellingwerf. Wij hoorden toen een harde knal, gelijkend op het afvuren van een schot. Wij hoorden dat het schot kwam vanuit de richting van het daar tegenover ons gelegen [locatie]. Aan de tegenover de [locatie 2] gelegen weg woont [verdachte]. Die dag zijn wij [locatie] opgelopen.
Die dag omstreeks 11.10 uur hoorden wij wederom een harde knal. Wij hoorden dat dit schot
kwam vanuit de richting van het centrum van [locatie], gelegen te [pleegplaats], gemeente Steenwijkerland. Op 30 oktober 2012 omstreeks 11.10 uur bevonden wij ons in het fijnsparbos van [locatie]. Wij hoorden en zagen toen dat een auto in onze richting reed en dat deze auto stopte aan rand van een aangrenzend bosperceel. Wij zagen dat deze auto een terreinauto, kleur groen, betrof. Wij zagen dat op het dak van deze auto oranje lampen gemonteerd waren. Wij zagen dat op het linker portier van deze auto een opvallend roodgekleurd embleem aanwezig was, vermoedelijk het embleem van [locatie]. Hieruit maakten wij op dat het een dienstauto van [locatie] was.
Wij zagen toen dat twee mannen in groene kleding uit dat voertuig stapten. Ik ben overgegaan tot het maken van foto’s van die mannen. Wij zagen dat de twee mannen stilhielden ter hoogte van een metalen hoogzit die daar aan de bosrand, aan de overkant van een sloot, stond.
Wij zagen op dat moment dat één van hen een schep bij zich droeg en hiermee een gat begon te graven in een perceel grond. Die andere man stond naast de eerder genoemde man en droeg een emmer bij zich en had een groene pet op zijn hoofd. Dit was ook de bestuurder van genoemd voertuig. Deze persoon gooide de inhoud van de emmer leeg in het vermoedelijk gegraven gat dat door de andere man met schep was gemaakt.
Vervolgens zagen wij toen ook dat die “kleinere” man met de schep een baard had. Beide mannen zijn daarna teruggelopen naar het vermoedelijke dienstvoertuig van [locatie]. Wij
zagen dat de kleinere man als bijrijder in dat voertuig stapte en dat die man met de pet het voertuig bestuurde. Ik zag dat op die plek de bovengrond geroerd was en heb voorzichtig met mijn handen die geroerde grond verwijderd. Nadat ik enkele handen vol met grond uit dat gat had verwijderd trof ik een dode vogel aan.
Ik zag toen nadat ik die vogel nog verder uit het gat had verwijderd, dat het een roofvogel betrof van het soort buizerd. Ik zag en voelde dat de buizerd nog warm en slap was. Hierop ben ik met de buizerd naar [verbalisant 1] gelopen en wij, verbalisanten, zagen en voelden toen dat de buizerd nog warm en slap aanvoelde. Na spreiding van de vleugels zagen wij dat er aan tenminste een zijde van de buizerd, juist onder de vleugel, een ronde opening in de borst van de buizerd aanwezig was. Ik, [verbalisant 1], heb vervolgens mijn vinger in die ronde opening in de buizerd gestoken en voelde dat de vogel van binnen nog warm was. Het bloed van die vogel dat daardoor op mijn vinger kwam voelde warm aan en was helder rood van kleur.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 109-AH-074, d.d. 5 november 2012, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten (blz. 172):
Op 31 oktober 2012 werd een vervolgonderzoek gedaan op [locatie] te [pleegplaats]
Aanleiding van dit vervolgbezoek is dat wij een vermoeden hadden dat er op de locatie waar wij de dag hiervoor waren geweest nog wel eens meer aan de hand zou kunnen zijn.
Op 30 oktober 2012 hebben [verbalisant 2] en ik, [verbalisant 1], een dode buizerd uit een gegraven gat
gehaald. Deze buizerd was die dag begraven door twee mannen in groene kleding die ik met mijn fototoestel had vast gelegd. Vervolgens ben ik, [verbalisant 1], naar de plek gegaan en heb op de plaats waar [verbalisant 2] de buizerd uit het gat had gegraven met mijn eigen schep gegraven. [verbalisant 3] bleef op afstand in de bossen posten zodat ik zonder gezien te worden het gat nogmaals kon openen.
Ik trof dieper in het gat een dode buizerd aan. Ik heb deze er uitgehaald en vervolgens het gat weer dicht gegooid met de aarde die uit het gat was gekomen. Deze dode vogel had eenzelfde schotwond als de vogel die de dag hiervoor uit het gat was gehaald.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 300-V02-002, d.d. 26 februari 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] (blz. 1123 t/m 1125):
A: U laat mij een foto zien. Ik ben dat duidelijk.
0: [verbalisant 4] laat foto 2, 3, 4 en 5 zien.
V: Wat zijn jullie hier aan het doen?
A: Er wordt weleens een dood beest gevonden en begraven.
V: Hoe vaak heb je de afgelopen tijd beesten met [verdachte] begraven?
A: Er wordt weleens een buizerd geschoten. Ik ben er 1 of 2 keer bij geweest dat een buizerd werd geschoten. [verdachte] heeft geschoten die twee keer dat ik daar bij was. Ik zeg u dat ik op de foto een buizerd aan het begraven ben. Ik heb twee keer gezien dat [verdachte] op een buizerd schoot. Ik zag dat die vogels ter plaatse dood neer vielen. Hij schiet die vogels met een kogelgeweer in verband met de afstand. Die keren dat [verdachte] op een buizerd schoot, zag hij zo’n vogel. Hij stapte uit de auto, legde het geweer op de auto, richtte en schoot erop. Hij ziet het als roofwild. We maakten gewoon een rondje en dan kwamen we zo’n vogel tegen, het was in het midden van het bos. Op de plek waar de vogel is geschoten halen we hem op om hem vervolgens te begraven.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 300-V02-002, d.d. 26 februari 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] (blz. 1123 t/m 1125):
V: Hoe vaak heb je de afgelopen tijd beesten met [verdachte] begraven?
A: Er liggen weleens beesten op de auto van [verdachte], zoals vossen. Ik begraaf die beesten.
A: Ik ben daar niet bij als die worden geschoten. Overdag zie je nauwelijks vossen, deze worden ‘s avonds door [verdachte] geschoten. Die liggen dan achter op de bak van zijn auto. De volgende ochtend begroeven we die.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 03-2012054062, d.d. 3 juli 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant (blz. 572):
Wapen: het voorwerp is een geheim vuurwapen.
Merk: niet aangebracht; Kaliber: .22 (Short en LR).
Het voorwerp lijkt op een balpen/vulpen, niet zijnde een wapen. Na het losdraaien van deel 1 kan er in de opening een randvuurpatroon worden gedrukt. In deel 2 zit een metalen stift die binnen in het deel een veer bediend. Deze is op zijn beurt verbonden met een slagpin. Het voorwerp kan worden afgevuurd door het achterwaarts bewegen van de metalen stift In de achterste stand wordt de stift geblokkeerd. Aan het uiteinde zit een klip welke dienst doet als afvuurknop. Als deze knop wordt ingedrukt schiet de metalen stift met daarop de slagpin naar voren en zal de patroon worden afgevuurd.
Het voorwerp is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het
voorwerp berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing.
Derhalve is het voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie II onder 4 van de Wet Wapens en Munitie.
Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2. primair en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 oktober 2012, in Nederland, samen en in vereniging met een ander, opzettelijk een dier behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten twee dode buizerds, onder zich heeft gehad;
2. Primair:
hij op één of meer tijdstippen in de periode oktober 2012 tot en met februari 2013, in Nederland, telkens met behulp van een kunstmatige lichtbron dieren heeft gedood, te weten vossen, terwijl aan hem verdachte geen toestemming was verleend door Gedeputeerde Staten van Overijssel en Gedeputeerde Staten van Drenthe voor het doden van vossen met die kunstmatige lichtbron op [locatie];
4.
hij op 26 februari 2013 te [pleegplaats 3], gemeente Westerveld, een wapen van categorie II, te weten een schietpen voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
1. Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
4. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
en de overtreding:
2. Primair: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 72 van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het doden van twee buizerds. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het met behulp van een lichtbak doden van vossen en heeft hij een wapen in de vorm van een schietpen aanwezig gehad.
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van jachtopziener geprobeerd om de natuur op [locatie] naar zijn eigen hand te zetten door structureel inheemse diersoorten, zoals buizerds en vossen te doden. Daardoor kan het ecosysteem worden aangetast, wat kan leiden tot aantasting van de biodiversiteit.
Verdachte had zijn eigen visie op de biodiversiteit. Hij is naar eigen zeggen overgegaan tot bestrijding van deze inheemse diersoorten om de bodembroeders te beschermen.
De rechtbank acht dit ernstige feiten, mede gelet op het feit dat verdachte als jachtopziener belast was met het toezicht op de flora- en faunawet en bijzonder opsporingsambtenaar was.
De feiten hebben grote gevolgen gehad voor verdachte, zowel voor zijn baan als in privé. Hij is zijn baan als jachtopziener op [locatie] kwijtgeraakt, zijn jachtakte is ingetrokken en hij is geen bijzonder opsporingsambtenaar meer. Daarnaast heeft zijn omgeving tot op zekere hoogte afstand van hem genomen.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf een passende reactie op de door verdachte gepleegde feiten. Aangezien de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van een feit zal de rechtbank een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank heeft geen rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, parketnummer 18/671756-13, zoals dit op de dagvaarding is vermeld, nu de officier van justitie dit ter zitting heeft ingetrokken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: 1 enkelloops kogelgeweer, merk Blaser; 1 dubbelloops hagelgeweer, merk Maroccchi, 510 hagelpatronen, merk Rottweil Tiger; 32 kogelpatronen, merk Eley; 37 patronen, merk Hornady, 1 patroon, merk Supertech, 10 patronen, merk Gamebore, vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen schietpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu feit 4 hiermee is begaan en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: de pootklemmen, de vangkooien, het klapnet, de doorloopval, de kastval, de beugelval en de muskusratval, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33a, 33b, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde, de artikelen 13 en 72 van de Flora- en faunawet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde en de artikelen 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2. primair en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
ten aanzien van het onder 1 en 4 ten laste gelegde:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 20 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
1 enkelloops kogelgeweer, merk Blaser; 1 dubbelloops hagelgeweer, merk Maroccchi, 510 hagelpatronen, merk Rottweil Tiger; 32 kogelpatronen, merk Eley; 37 patronen, merk Hornady, 1 patroon, merk Supertech, 10 patronen, merk Gamebore,
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen schietpen, pootklemmen,
vangkooien, het klapnet, de doorloopval, de kastval, de beugelval en de muskusratval.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2015.
Mr. Jansen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Bosker
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Agema
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Assen,