ECLI:NL:RBNNE:2015:1478

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14/3827
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van leerlingenvervoer voor een kind met een beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over leerlingenvervoer voor een tienjarig meisje, [naam 2], dat speciaal basisonderwijs volgt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden had besloten dat [naam 2] niet meer met het taxibusje naar school mocht, omdat zij volgens het college in staat zou zijn om onder begeleiding met het openbaar vervoer naar school te reizen. Eiseres, de moeder van [naam 2], was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom [naam 2] niet meer met het taxibusje mocht rijden. De rechtbank oordeelde dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de regels in de Verordening leerlingenvervoer, maar dat dit niet was gebeurd in het geval van [naam 2]. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat [naam 2] onder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen, maar dat het college niet had uitgelegd waarom het verzoek van eiseres om gebruik te maken van het taxibusje was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar moet beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Assen
zaaknummer: LEE AWB 14/3827

uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2015 in de zaak tussen

[naam 1], wonende te [woonplaats], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2014 heeft verweerder bepaald dat de kosten voor openbaar vervoer van en naar school voor [naam 2], alsmede de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider worden vergoed.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 juli 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 20 augustus 2014 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld.
Het geschil is behandeld op de zitting van 14 januari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam 3]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden G. Wolbers en R. Kuipers.
Overwegingen
1. Aan het bestreden besluit is onder meer het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
De dochter van eiseres, [naam 2], geboren op [geboortedatum], volgt onderwijs
op de speciale school voor basisonderwijs De Vonder te Slagharen. [naam 2] is tot het schooljaar 2014/2015 met andere leerlingen in een taxibusje naar Slagharen vervoerd.
1.2.
Eiseres heeft bij verweerder een op 12 mei 2014 gedateerd aanvraagformulier leerlingenvervoer schooljaar 2014/2015 ingediend voor haar dochter [naam 2]. Hierop heeft een gesprek plaatsgevonden met [naam 2] en haar ouders. In het gespreksverslag is gemeld dat [naam 2] een 10-jarig meisje is die een sociaal-emotioneel niveau heeft van een kind van zeven.
1.3.
Bij brief van 21 mei 2014 heeft verweerder bericht er vanaf komend schooljaar vanuit te gaan dat ieder kind van tien jaar en ouder dat speciaal basisonderwijs volgt met het openbaar vervoer naar school kan.
1.4.
Bij primair besluit van 18 juni 2014 is op grond van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Coevorden 2012 (hierna: Verordening) besloten de reiskosten voor het openbaar vervoer en een begeleider te vergoeden.
1.5.
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift is gesteld dat niet is gekeken naar het individuele kind ([naam 2]).
1.6.
Op 23 juli 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Daarbij is door eiseres wederom naar voren gebracht dat ten onrechte niet is gekeken naar de persoon van [naam 2].
2. Bij besluit van 28 juli 2014 is het bezwaar ongegrond verklaard, omdat [naam 2] volgens verweerder niet aan de voorwaarden voldoet voor aangepast vervoer. Dit is erin gelegen dat zij tien jaar oud is en met openbaar vervoer ongeveer 45 minuten onderweg is.
2.1.
Hiertegen is beroep ingesteld. In beroep is betoogd dat [naam 2] weliswaar tien jaar oud is, maar in haar ontwikkeling de leeftijd heeft van iemand van zeven of acht jaar en verweerder daar ten onrechte niet naar heeft gekeken.
2.2.
Op 15 september 2014 heeft orthopedagogisch adviseur M. Huisman van SCIO gerapporteerd dat [naam 2] (nog) niet in staat wordt geacht om zelfstandig met het openbaar vervoer naar school te reizen. Wel wordt zij in staat geacht om onder begeleiding met het openbaar vervoer naar school te reizen.
2.3.
Tijdens de zitting van 14 januari 2015 is door eiseres medegedeeld dat vanaf
1 september 2014 het taxibusje met (maximaal zes) leerlingen naar de Vonder te Slagharen is blijven rijden, dat verweerder de lege plekken niet heeft willen opvullen met [naam 2] en dat eiseres en/of haar echtgenoot hierdoor dagelijks meerdere uren reistijd kwijt zijn.
Tijdens de zitting van 14 januari 2015 is door Wolbers namens verweerder medegedeeld dat het circa € 3.000,- kost om [naam 2] met het taxibusje mee te laten rijden, dat het huidige besluit circa € 2.000,- aan kosten met zich brengt en dat verweerder door het besluit circa
€ 1.000,- op jaarbasis uitspaart.
Eiseres heeft desgevraagd geantwoord dat zij het verschil (circa € 1.000,- bij vervoer gedurende een geheel jaar) wil bijleggen als [naam 2] met het taxibusje mee mag rijden en zij bereid is met verweerder een regeling te treffen, inhoudende dat [naam 2] onder deze voorwaarden mee mag rijden zolang er plek is.
Wolbers heeft desgevraagd geantwoord niet bereid te zijn mee te werken aan deze oplossing. De rechtbank heeft partijen daarop meegedeeld uitspraak te zullen doen.
3. Bij de beoordeling slaat de rechtbank acht op het navolgende juridische kader.
3.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs verstrekken burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast.
3.2.
Op de aan de orde zijnde aanvraag is de (inmiddels vervangen) Verordening leerlingenvervoer gemeente Coevorden van 10 juli 2012 van toepassing.
3.3.
In artikel 13, eerste lid, van de Verordening is, voor zover hier van belang, het navolgende bepaald:
‘Het college verstrekt bekostiging op basis van de
kosten van aangepast vervoeraan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 11, en:
a. a) de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school en terug, meer dan anderhalf uur onderweg is (…)
b) openbaar vervoer ontbreekt (…).’
3.4.
In artikel 26, eerste lid, van de Verordening is, voor zover hier van belang, het navolgende bepaald:
‘Het college verstrekt bekostiging op basis van de
kosten van aangepast vervoeraan de ouders van de leerling die een (…) speciale school voor basisonderwijs (…) bezoekt, indien: a) de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is -ook niet onder begeleiding- van openbaar vervoer gebruik te maken.’
3.5.
In punt 15 van de in het bestreden besluit aangehaalde beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Coevorden 2012 is, deels in aanvulling op de Verordening, het navolgende bepaald:
‘Een vergoeding van de
kosten van het aangepast vervoer, moet pas in uitzonderingsgevallen worden verleend als:
- de handicap van de leerling aangepast vervoer vereist;
- de reistijd met openbaar vervoer langer is dan anderhalf uur;
- openbaar vervoer ontbreekt;
- de leerling te jong is om met het openbaar vervoer te reizen.’
4. Niet in geschil is dat [naam 2] in staat is om onder begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer en dat zij met het openbaar vervoer niet meer dan anderhalf uur onderweg is. De rechtbank stelt vast dat in dat geval uit de Verordening geen recht voortvloeit op gebruikmaking van
aangepast vervoer.
5. Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan verweerder in bijzondere gevallen, voor het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de Verordening. In geschil is of verweerder hiervan gebruik had moeten maken.
5.1.
Uit het onder 3.5. aangehaalde beleid vloeit voort dat verweerder, in aanvulling op de Verordening,
de kosten van het aangepast vervoerook vergoedt indien
‘de leerling te jong is om met het openbaar vervoer te reizen.’
5.2.
In het beleid is niet vermeld wanneer een leerling te jong is om met het openbaar vervoer te reizen. Uit de onder 1.3. aangehaalde brief van 21 mei 2014 kan wel worden afgeleid dat verweerder vindt dat een kind van tien jaar en ouder dat speciaal basisonderwijs volgt met het openbaar vervoer naar school kan.
5.3.
Voornoemd standpunt sluit aan bij de toelichting bij de concept-verordening leerlingenvervoer gemeente Coevorden 2014 (Gemeenteblad, 13 juni 2014, Nr. 33111), waarin op pagina 20 het navolgende is vermeld:
‘De grens van tien jaar is gebaseerd op onderzoek (2001). Over het algemeen, zo bleek, kan een kind van tien jaar zonder begeleiding alleen met de fiets over straat.’
5.4.
De stelling van eiseres komt er feitelijk op neer dat [naam 2] voor het onder 5.1. genoemde beleid in aanmerking zou moeten blijven komen, nu zij in haar ontwikkeling de leeftijd van een 7-jarige heeft.
5.5.
Verweerder heeft niet nader gemotiveerd waarom zij onder deze omstandigheden, gelet op artikel 29 van de Verordening en het in het besluit aangehaalde beleid, de aanvraag voor het vervoer voor het schooljaar 2014/2015 niet heeft gehonoreerd.
Verweerder heeft enkel gesteld dat
‘de school de Vonder aangeeft dat iedere leerling van hun onder begeleiding kan reizen met het openbaar vervoer omdat ze geen lichamelijke beperkingen hebben’en
‘de hardheidsclausule slechts in extreme gevallen wordt toegepast’.
5.6.
De rechtbank acht deze motivering niet afdoende nu aangepast vervoer naar school de Vonder wél plaatsvindt.
5.7.
Hierbij zij nog opgemerkt dat voor de rechtbank evenmin inzichtelijk is (geworden) wat nu de meerwaarde is om de ouders van [naam 2] dagelijks dezelfde route (heen en weer) te laten afleggen als een taxibusje met lege plekken, nu eiseres zich ter zitting bereid heeft getoond mee te gaan in een oplossing die er toe leidt dat zij de meerkosten bij legt, zolang er plek is voor [naam 2] in het taxibusje dat dagelijks naar school de Vonder rijdt.
5.8.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien.
6. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
8. De rechtbank kan in deze beroepsprocedure niet de vraag beantwoorden of verweerder veroordeeld dient te worden in de schade die de echtgenoot van eiseres ([naam 3]) stelt te hebben geleden door het bestreden besluit, reeds nu een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht ontbreekt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.
Griffier Rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: