1.1Naar aanleiding van het boekenonderzoek (1.9) is de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting met boete en heffingsrente opgelegd.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en boete terecht aan eiseres zijn opgelegd.
3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
Auto
4. Op 18 april 2008 heeft [X] de op 25 januari 2008 aangeschafte Ford Transit ingebracht in eiseres voor de aanschafwaarde, exclusief de verkregen inruilprijs, van € 14.607 (zie 1.7). De omzetbelasting over dit bedrag van € 2.766 heeft eiseres als voorbelasting in aftrek gebracht. Verweerder stelt dat deze voorbelasting niet aftrekbaar is. Hij voert hiertoe onder andere aan dat niet aan de eisen van artikel 15, eerste lid, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt voldaan, nu de belasting niet in rekening is gebracht aan eiseres.
Eiseres heeft hiertegen in gebracht, dat de factuur gesteld is op naam van de bestuurder van het bedrijf en er geen misverstanden bestaan over de afnemer.
5. De rechtbank overweegt met betrekking tot de voorbelasting op de auto als volgt. Ingevolge artikel 2 van de Wet OB, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet OB, kan de ondernemer de omzetbelasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur in aftrek brengen. De verplichte vermeldingen op de facturen zijn neergelegd in artikel 35a van de Wet OB. Artikel 35a, eerste lid, letter e bepaalt dat de factuur de volledige naam en het volledige adres van de ondernemer en zijn afnemer dient te vermelden. Vast staat dat de factuur ter zake van de aankoop van de Ford Transit niet op naam staat van eiseres, maar op naam van “Directie van [X] Firma” (zie 1.7). Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres reeds daarom de op de factuur vermelde omzetbelasting niet als voorbelasting in aftrek brengen. Eiseres’ grief dat er geen misverstanden kunnen bestaan over de identiteit van de afnemer, snijdt geen hout, nu [X] ook een eenmanszaak exploiteert en de factuur juist betrekking lijkt te hebben op de eenmanszaak (vergelijk: HR 5 maart 2002, ECLI:NL:HR:2001:AB1610). De rechtbank merkt bovendien op dat het niet voor de hand ligt aan te nemen dat de factuur beschouwd moet worden op naam van eiseres te staan, nu [X] ten tijde van het opstellen van de factuur nog niet in het bezit was van de aandelen in eiseres.Loods 6. Eiseres heeft omzetbelasting inzake de huur over de periode vanaf 2005 tot begin 2008 in 2008 als voorbelasting in aftrek gebracht. Voorts heeft zij over de rest van 2008 en 2009 de omzetbelasting over de door haar betaalde huur als voorbelasting in aftrek gebracht. Daarnaast heeft eiseres voorbelasting in aftrek gebracht vanwege een verbouwing in het jaar 2003 en in het jaar 2008, alsmede voor uitgaven voor energie (vanaf het jaar 2004) en onderhoud. Eiseres verwijst naar het neutraliteitsbeginsel en heeft verklaard dat de OB niet mag blijven hangen. Aftrek van voorbelasting uit 2004 in 2008 erkent eiseres als onjuiste handelwijze.
7. Verweerder stelt dat de bij 6. vermelde voorbelasting niet aftrekbaar is en voert hiertoe aan dat de loods gehuurd is door [X], dat geen nieuwe huurovereenkomst is afgesloten ten name van eiseres, dat terzake van de huur geen facturen zijn overgelegd en dat geen gezamenlijk optieverzoek voor belaste verhuur is ingediend door eiseres en de verhuurder. Verweerder betwist de aftrek van voorbelasting van de kosten van verbouwing, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een verband met economische activiteiten.
8. De rechtbank overweegt dat de voorbelasting, gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet OB, in aftrek dient te worden gebracht bij de aangifte over het tijdvak waarin deze in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Nu er noch sprake is van een factuur, noch van een huurovereenkomst en eiseres niet heeft gesteld dat geopteerd is voor belaste verhuur, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij de huurder was van de loods. Bovendien ziet een groot deel van de huurkosten op andere tijdvakken, hetgeen eiseres ook heeft erkend (zie 6.), zodat ook om die reden eiseres’ beroepsgrond niet slaagt. De voorbelasting ter zake van de huurkosten is daarom niet aftrekbaar.
9. De rechtbank is van oordeel dat de voorbelasting die ziet op de kosten van de verbouwingen, energie en onderhoud eveneens niet aftrekbaar is. Enerzijds betreft de verbouwing het jaar 2003, dus een ander tijdvak, en anderzijds heeft eiseres op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan ten behoeve van belaste prestaties.
10. Eiseres heeft de omzetbelasting over de aanschaf van de aandelen door [X] en de kosten ter zake van de overname van de aandelen (zie 1.1) als voorbelasting in aftrek gebracht. Verweerder heeft de aftrek van deze voorbelasting gecorrigeerd omdat deze zijn gedaan voor privédoeleinden van de aandeelhouder van eiseres. De rechtbank overweegt dat de voorbelasting over de aanschaf van de aandelen niet in aftrek kan worden gebracht, nu deze kosten ten laste van [X] in privé komen. Het betreffen geen bedrijfskosten van eiseres.
Kleine aanschaffingen
10. Eiseres heeft de omzetbelasting over kleine aanschaffingen (zie 1.8) als voorbelasting in aftrek gebracht. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niets aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat deze uitgaven zijn gedaan ten behoeve van belaste prestaties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook niet aannemelijk gemaakt dat deze uitgaven zijn gedaan ten behoeve van belaste prestaties. Verweerder heeft deze voorbelasting daarom terecht gecorrigeerd.
Boete
12. Naar de rechtbank begrijpt heeft eiseres ter zitting de boete bestreden met het argument dat geen sprake was van kwade wil. Verweerder heeft een boete van 25% opgelegd wegens de aanwezigheid van grove schuld. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. De rechtbank overweegt dat op verweerder de last rust om te bewijzen dat er grond bestaat voor het opleggen van een vergrijpboete. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder 5. tot en met 9. is overwogen, heeft verweerder terecht de genoemde correcties aangebracht en een naheffingsaanslag opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met name door de omzetbelasting over eerdere tijdvakken als vooraftrek in aanmerking te nemen (zie 6. en 7.), alsmede door het ontbreken van facturen (zie 6.) en de onjuiste tenaamstelling van facturen (zie 5.), dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat daardoor te weinig belasting op aangifte is voldaan. Gemachtigde van eiseres bestempelt bovendien ook zelf het in vooraftrek brengen van belasting van voorgaande jaren als een onjuiste handelwijze. Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank de opgelegde vergrijpboete van 25% passend en geboden. De rechtbank betrekt in haar overwegingen dat bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de grove schuld van een rechtspersoon, in dit geval eiseres, is te wijten dat te weinig belasting is afgedragen, de gedragingen moeten worden beoordeeld van de natuurlijke personen die binnen hun bevoegdheid voor de rechtspersoon werkzaamheden verrichten, ter vervulling van de aan hen toebedeelde taken. Verweerder heeft in dit kader gesteld dat [X] het advies van zijn adviseur, dat het niet mogelijk is om over het jaar 2008 omzetbelasting terug te vragen die betrekking had op de jaren voor 2008, heeft genegeerd en verder namens eiseres voorbelasting op uitgaven die een zakelijk karakter ontberen in aftrek heeft gebracht. De rechtbank volgt verweerder hierin. Voor de vraag of deze grove schuld aan eiseres moet worden toegerekend neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder dit voldoende heeft onderbouwd. Naast [X] is er immers geen personeel in dienst bij eiseres.
13. De rechtbank overweegt ambtshalve dat de strafvervolging is aangevangen met de aankondiging van de boete in het rapport van het boekenonderzoek van 4 maart 2013. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar, met een maand is overschreden. Gelet op deze minimale overschrijding zal de rechtbank volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, van het EVRM.
13. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag omzetbelasting en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd en daarmee de beroepen ongegrond zijn.
Heffingsrente
15. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking heffingsrente. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskostenvergoeding
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.