ECLI:NL:RBNNE:2015:1512

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
LEE 14/1603 en LEE 14/1604
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijking bestemmingsplan voor de bouw van een moskee en islamitisch centrum in Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een moskee en islamitisch centrum in Groningen. De vergunninghoudster, de Stichting Moskee en Islamitisch Centrum Groningen, had op 6 maart 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Eisers, bewoners van de omgeving, hebben hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de parkeerdruk in de omgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de hoogte van het gebouw de maximaal toegestane hoogte overschrijdt. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing van het project onvoldoende is, omdat niet is aangetoond dat de afwijking van het bestemmingsplan gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst erop dat de bouw van een moskee met drie bouwlagen een aanzienlijke toename van het aantal bezoekers met zich meebrengt, wat leidt tot een verhoogde parkeerdruk in de omgeving. De rechtbank concludeert dat de ontheffing van de parkeernorm niet goed is onderbouwd en dat de vergunning niet in redelijkheid kon worden verleend.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, maar het beroep van eisers wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/1603 en LEE 14/1604

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2015 in de zaak tussen

[eisers], te Groningen, eiseres,

(gemachtigde:[gemachtigde]),
en
[eiseres], eiseres,
(gemachtigden:[gemachtigden]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder,
(gemachtigden: K. Tiggelaar, B.C.W. Lont, J. Bekhof en F. Schuuren).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Stichting Moskee en Islamitisch Centrum Groningen (hierna: vergunninghoudster),
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een moskee en islamitisch centrum op het adres Park Selwerd 1 te Groningen.
Eisers en eiseres hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. Voor eisers zijn -onder meer- verschenen [eisers], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de volgende -door partijen niet betwiste- feiten en omstandigheden.
1.2
Op 30 juli 2012 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een moskee met een islamitisch centrum in het Park Selwerd te Groningen. Het bouwplan voorziet in de bouw van een moskee met winkel en onderwijsruimtes. Dit zal in de plaats komen van de huidige moskee die is gevestigd in een voormalige boerderij. De bruto vloeroppervlakte bedraagt circa 1000m2, daar waar het oude centrum een bruto vloeroppervlakte had van circa 350m2. Het gebouw heeft drie bouwlagen. De gebruiksoppervlakte bedraag 873m2 ten behoeve van bijeenkomsten, 93m2 ten behoeve van kantoor en 45m2 ten behoeve van winkel.
1.3
De aanvraag heeft vanaf 18 oktober 2013 gedurende zes weken ter visie gelegen.
1.4
Door eisers en namens eiseres zijn zienswijzen ingediend.
1.5
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij ontheffing verleend van artikel 2.5.30, vierde lid, onder b, van de Groninger Bouwverordening (hierna: de Bouwverordening).
1.6
Tegen dit besluit is door en namens eisers en eiseres beroep ingesteld.
1.7
Bij brief van 15 september 2014 hebben eisers parkeerdrukmetingen en foto’s ingediend.
1.8
Bij brief, ingekomen 28 januari 2015, hebben eisers aanvullende stukken, betreffende parkeerdrukmetingen, ingediend.
2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Paddepoel, Selwerd en Tuinwijk’. De gronden waarop het bouwplan is gesitueerd hebben de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden”.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, nu deze de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegestane hoogte van 8 meter overschrijdt en dat een binnenplanse afwijking niet mogelijk is.
In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) door het verlenen van omgevingsvergunning de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1376) behoort de beslissing om al dan niet met toepassing van deze bepaling een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen. Volgens vaste rechtspraak moeten, naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie groter is, zwaardere eisen worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van een project.
Voorts geldt dat een bouwplan op grond van artikel 2.5.30 van de Groninger Bouwverordening (hierna: Bouwverordening) in beginsel dient te worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Vast staat de het bouwplan daarin niet voorziet. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten ontheffing te verlenen van dit gebod.
Het beroep van eiseres (LEE 14/1604)
3.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van ongelijke behandeling, nu vergunninghoudster niet zelf hoeft te voorzien in de parkeerbehoefte van haar bezoekers en verweerder van eiseres ten behoeve van het winkelcentrum Paddepoel wel vergt dat zij haar parkeergelegenheid uitbreidt. De hiermee gemoeide investeringen hebben gevolgen voor de economische haalbaarheid van de renovatie en uitbreidingsplannen van het winkelcentrum en de werkgelegenheid. Daarbij klemt dat vergunninghoudster in haar mobiliteitsplan wel naar het parkeerterrein van het winkelcentrum verwijst. De verhoging van de parkeerdruk in verband met het vrijdaggebed betreft juist de voor het winkelcentrum belangrijke vrijdagmiddag. Eiseres heeft geen vertrouwen in het convenant, nu daarin slechts niet afdwingbare afspraken staan. Eiseres maakt voorts melding van de winkelruimte die is opgenomen in het bouwplan.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verlenen van de ontheffing van de Bouwverordening voor het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein conform de Beleidsregels Parkeernormen 2012 (hierna: de beleidsregels) heeft plaatsgevonden. Er is voldoende parkeergelegenheid op loopafstand van 300 meter rondom de moskee. Van belang is tevens het door vergunninghoudster opgestelde mobiliteitsplan, waarin bezoekers worden aangespoord om niet met de auto naar de moskee te komen. Anders dan eiseres stelt worden andere parkeergelegenheden niet opgezadeld met extra parkeerdruk. Het parkeerterrein van het winkelcentrum Paddepoel ligt buiten de loopafstand van 300 meter die in het algemeen als acceptabel wordt bevonden en die als zodanig in het beleid is opgenomen. Het convenant maakt geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning.
3.3
De rechtbank vat het beroep van eiseres op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat sprake is van gelijke gevallen. Het mag zo zijn dat eiseres kosten moet maken in verband met parkeergelegenheid, dit is evenwel parkeergelegenheid ten behoeve van een winkelcentrum waar de hele week behoefte is aan parkeergelegenheid. In de situatie van vergunninghoudster gaat het om parkeerbehoefte met name op de vrijdag en op islamitische hoogtijdagen, gedurende beperkte tijd. Het bouwplan voorziet weliswaar in een winkel van 45 m2, gerelateerd aan de moskee/islamitisch centrum, maar die is zo kleinschalig dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel ook om die reden niet op kan gaan. De omstandigheid, dat de Stichting in het mobiliteitsplan wel wijst op de parkeergelegenheid in het winkelcentrum maakt de zaak niet anders.
Het beroep van eiseres moet daarom ongegrond worden verklaard.
Het beroep van eisers (LEE 14/1603)
4.1
Eisers voeren met betrekking tot de afwijking van het bestemmingsplan aan dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Volgens eisers is de overschrijding van de bouwhoogte, anders dan verweerder stelt, niet van ondergeschikte aard, met name nu hiermee het oprichten van een gebouw van 3 bouwlagen mogelijk wordt gemaakt. Verweerder kon niet verwijzen naar andere in het bestemmingsplan aanwezige binnenplanse ontheffingsmogelijkheden om af te wijken van een bouwhoogte tot 3.5 meter, omdat een relatie daarmee ontbreekt. Verder doet het bouwplan, mede gelet op de hoogte in combinatie met het aanzienlijke volume, afbreuk aan het groene karakter van het gebied.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende is. De afwijking van de hoogte is in relatie met de totale massa van het gebouw van ondergeschikte aard. Het gebouw is qua volume en haar geringe overschrijding op de toegestane bouwhoogte passend in de karakteristieke groene omgeving. Om te zorgen dat het gebouw op een verantwoorde wijze wordt ingepast in de bestaande groene ruimte en dat het rekening houdt met de bestaande bebouwing en kwaliteit van het park is een inrichtingsplan gemaakt.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan verweerder worden toegegeven dat de afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van de hoogte gering is, (8.60 meter wordt mogelijk gemaakt, waar 8.00 meter bij recht is toegestaan). Echter deze afwijking leidt wel tot de mogelijkheid om drie in plaats van twee bouwlagen te bouwen, waardoor een aanzienlijke vergroting van het vloeroppervlak plaatsvindt. Dit maakt tevens een verhoging van het aantal bezoekers mogelijk. Uit de motivering van het besluit blijkt niet dat verweerder dit heeft onderkend, althans, verweerder heeft hieraan in haar overwegingen voor wat betreft de afwijking van het bestemmingsplan geen aandacht besteed. Dit brengt met zich mee dat van een goede ruimtelijke onderbouwing niet gesproken kan worden.
5.1
Eisers stellen dat verweerder ten onrechte ontheffing van de parkeernorm in de Bouwverordening heeft verleend. Volgens eisers is er thans reeds sprake van grote parkeerproblematiek. Zo staan straten tijdens de gebedsdiensten vol met geparkeerde auto’s en kunnen omwonenden hun eigen auto’s niet kwijt. Verder worden privéterreinen als parkeerruimte gebruikt, op- en afritten geblokkeerd en kunnen hulpdiensten de moskee en bepaalde straten niet bereiken. Eisers kunnen zich niet vinden in de door verweerder verrichte parkeerdrukmeting. De drie door Randstad, in opdracht van verweerder verrichte metingen geven volgens eisers geen getrouw beeld. Eisers hebben zelf onderzoek gedaan en hebben ter onderbouwing van hun stellingen de resultaten alsmede foto’s over van hun eigen onderzoek overgelegd. Uit dit onderzoek blijkt dat de parkeerdruk hoger is dan waar verweerder vanuit gaat.
Eisers verwachten, gelet op het grotere volume van de nieuw te bouwen moskee en de uitbreiding van de gebruiksfuncties met een winkel en leslokalen, een toename van het aantal bezoekers. Dit leidt tot een toename van de parkeerdruk, niet alleen op piekmomenten maar ook op doordeweekse dagen en/of in de avonduren. Eisers hebben in dat verband gewezen op de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende rapporten, waarbij overigens het in de verschillende rapporten opgegeven aantal beoogde bezoekers steeds verschillend is maar waaruit duidelijk blijkt dat het bezoekersaantal ten minste zal verdubbelen.
Anders dan verweerder meent is er onvoldoende parkeergelegenheid op loopafstand van de moskee. Het mobiliteitsplan kon verweerder evenmin aan de ontheffing van de parkeernorm ten grondslag leggen. Het plan is gebaseerd op intenties en veronderstellingen en de resultaatsafspraken zijn niet concreet. Voorts is onduidelijk hoe deze zullen worden gehandhaafd. De in het mobiliteitsplan genoemde alternatieve parkeermogelijkheden in een straal van 2 kilometer rondom de moskee zijn geen reële alternatieven nu hieromtrent niet is afgestemd met beheerders en op vrijdagmiddag hier te weinig plek is. Verweerder heeft gelet op het vorenstaande niet aannemelijk gemaakt dat op andere wijze dan op eigen terrein wordt voorzien in de benodigde parkeerbehoefte dan wel dat er voldoende restcapaciteit is.
5.2
Verweerder meent dat in redelijkheid en conform de beleidsregels ontheffing is verleend van de parkeernorm in de Bouwverordening. Volgens verweerder blijkt uit parkeerdrukmetingen dat op een (loop)afstand van maximaal 300 meter voldoende parkeergelegenheid is in de openbare ruimte en de parkeerdruk acceptabel blijft. Ook uit het door eisers verrichte onderzoek blijkt dat de kritische grens van 85% niet wordt gehaald. Verweerder erkent dat er in de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende rapporten uit is gegaan van verschillende aantallen bezoekers. Het gebouw is zo geconstrueerd dat meer bezoekers aanwezig kunnen zijn dan er daadwerkelijk gebruik van zullen maken. Hierdoor wordt er voor gezorgd dat er bij het opgegeven aantal bezoekers van circa 450 een goed binnenklimaat blijft en sprake is van voldoende brandveiligheid. Kinderen hoeven niet te worden meegenomen in de berekeningen van het benodigde aantal parkeerplaatsen omdat kinderen geen bestuurders van auto’s zijn. Voorts zijn de winkel en leslokalen niet meegenomen aangezien deze niet worden gebruikt tijdens de gebedsdiensten en hierdoor op de vrijdagen niet meer parkeerdruk wordt veroorzaakt. De parkeerbehoefte van de medewerkers van de moskee/islamitisch centrum zijn verwerkt in de norm van 0,3 parkeerplaats per gebedsplaats.
Ook overigens is naar mening van verweerder niet gebleken van parkeeroverlast. Verweerder heeft niet geconstateerd dat er foutief geparkeerd wordt in de directe omgeving van de moskee. Om de parkeerdruk op de parkeergelegenheden in de openbare ruimte te verminderen heeft verweerder voorts de vergunninghoudster een mobiliteitsplan laten opstellen. Daaruit blijkt dat bezoekers worden gestimuleerd om zoveel mogelijk met de fiets, lopend of het openbaar vervoer te komen. Het mobiliteitsplan ligt niet aan de ontheffing van de parkeernorm ten grondslag omdat op basis van de parkeerdrukmetingen blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte aanwezig is. Het mobiliteitsplan hoeft ook niet onderbouwd te worden, het is een intentieverklaring. Wel maakt het deel uit van de omgevingsvergunning.
5.3
Artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, luidt als volgt:
‘Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in beperkte mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.’
Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening, voor zover belang, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Verweerder heeft ter uitvoering van dit artikel de beleidsregels vastgesteld. Niet in geding is dat op grond hiervan 0,3 parkeerplaats per gebedsplaats moet worden aangehouden. Blijkens de beleidsregels kan vrijstelling van de verplichting om de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren worden verleend indien er binnen loopafstand van 300 meter van het bouwplan nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit is blijkens de beleidsregels het geval als na de realisering van het bouwplan de parkeerdruk in de omgeving onder de 85% blijft.
Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de parkeerbehoefte op 140 plaatsen heeft bepaald. Daarbij is uitgegaan van een aantal te verwachten bezoeker van 467, op de drukste momenten. Verweerder heeft ontheffing van de Bouwverordening verleend voor het realiseren van dit aantal parkeerplaatsen omdat volgens verweerder voldaan is aan de hiervoor genoemde voorwaarden. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat vergunninghoudster een mobiliteitsplan heeft vastgesteld waarin is aangegeven dat zoveel mogelijk bezoekers worden aangespoord te voet, op de fiets of met het openbaar vervoer te komen.
5.4
De rechtbank overweegt als volgt.
Vastgesteld wordt dat omtrent het na realisering van het bouwplan te verwachten aantal bezoekers onduidelijkheid bestaat. De bij de aanvraag behorende bouwtekening voorziet in 467 gebedsplaatsen. Het rapport van de Munnik betreffende de vluchtwegcapaciteit gaat uit van een gewenst aantal bezoekers van 461 en een maximaal toegestaan aantal bezoekers van 587. Het rapport RaNo+, dat betrekking heeft op ventilatie, daglichttoetreding en energieprestatie gaat uit van het aantal van 633 bezoekers dat gelijktijdig aanwezig zou kunnen zijn. Het komt de rechtbank echter niet op voorhand onjuist voor om van het aantal van 467 uit te gaan. Het is echter wel duidelijk dat de nieuwbouw – op zijn minst - een verdubbeling van het bezoekersaantal mogelijk maakt.
Van belang is dat de door verweerder verrichte parkeerdrukmetingen hebben plaatsgevonden in de huidige situatie en dus aan de hand van het huidige aantal bezoekers. Ter zitting is namens vergunninghoudster aangegeven dat het huidige bezoekersaantal van de moskee -op het drukste tijdstip, het vrijdaggebed en tijdens het offerfeest- tussen de 150 en 200 bezoekers ligt. Op dit aantal, de huidige situatie, is de door verweerder verrichte parkeerdrukmeting gebaseerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er voldoende parkeergelegenheid in de wijk aanwezig is en dat in de huidige situatie sprake is van een acceptabele parkeerdruk. Dat in de huidige situatie sprake is van een acceptabele parkeerdruk is overigens door eisers middels het overleggen van foto’s gemotiveerd betwist. De rechtbank acht het opmerkelijk dat de metingsresultaten zozeer van elkaar verschillen.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het bouwplan voorziet in vervanging van de bestaande moskee en dat vergunninghoudster geen toename van het aantal bezoekers aan wil trekken. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank miskend dat het bouwplan voorziet in -zoals ter zitting door vergunninghoudster is betoogd- een ruime, luxe moskee. Te verwachten valt dat dit meer geloofsgenoten zal aantrekken, ook uit andere dan de noordelijke wijken in de stad, en de omringende plaatsen en dat die vaker per auto zullen komen.
Daarbij is verder nog van belang dat het aantal op eigen terrein aanwezige parkeerplaatsen van 15 parkeerplaatsen wordt verminderd.
Zoals gesteld betreffen de verrichte parkeerdrukmetingen de oude situatie, voor realisering van het bouwplan. Verweerder heeft gesteld dat thans geen sprake is van onaanvaardbare parkeerdruk. Verweerder heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat in de nieuwe situatie, uitgaande van 140 benodigde parkeerplaatsen, geen gerechtvaardigde vrees bestaat voor een onaanvaardbare parkeerdruk. Niet aannemelijk is gemaakt dat de in het beleid neergelegde kritische grens van 85% in de toekomstige situatie, indien het bezoekersaantal (meer dan) twee keer zo groot wordt, niet wordt gehaald.
Het door de vergunninghoudster opgestelde mobiliteitsplan, waarin bezoekers worden aangespoord om te voet, met de fiets of het openbaar vervoer de moskee te bezoeken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de goede wil van vergunninghoudster in deze, het laat evenwel onverlet dat de in het mobiliteitsplan opgenomen maatregelen niet rechtens afdwingbaar zijn. Niet is voorzien in toezicht op en naleving van deze maatregelen en het plan ligt ook niet ten grondslag aan de verleende ontheffing van de parkeernorm. Daarbij zullen de door vergunninghoudster en verweerder te nemen maatregelen (waaronder het inzetten van verkeersregelaars en het instellen van een inrijverbod voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer en het instellen van uitsluitend parkeergelegenheid voor minder validen ter plaatse van de wijkpost en het islamitisch centrum) wellicht een bijdrage leveren aan het tegengaan van foutief parkeren, zij zullen onvoldoende bij kunnen dragen aan de verlichting van de parkeerdruk.
5.5.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de ontheffing van de Bouwverordening niet gebleken dat sprake is van een goede onderbouwing. Verweerder heeft daarom de omgevingsvergunning in redelijkheid niet kunnen verlenen.
Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank nog ingaan op de overige beroepsgronden.
9. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan mede voorziet in de bouw van een winkelruimte. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van in het bestemmingsplan verboden detailhandel. Daarvoor is van belang dat door verweerder onbestreden is gesteld dat de winkel, die 45 m2 groot is, alleen toegankelijk is vanaf de binnenzijde en alleen kan worden bezocht als de moskee open is. Voorts is niet betwist dat er slechts vrijwilligers werkzaam en dat er slechts producten worden verkocht die gerelateerd zijn aan het geloof, terwijl de opbrengsten worden aangewend voor onderhoud aan de moskee. In dat verband acht de rechtbank mede van belang dat namens verweerder is aangegeven dat de winkel niet de bestemming detailhandel heeft gekregen omdat verweerder ter plaatse geen zelfstandige winkel wenst. Mocht in de toekomst wel sprake zijn van detailhandel dan kan daartegen – al dan niet op verzoek - handhavend worden opgetreden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank en anders dan eisers menen is niet gebleken dat het gebied een zodanige ecologische waarde heeft dat de omgevingsvergunning om die reden niet kon worden verleend. Verweerder heeft ten behoeve van de omgevingsvergunning een ecologisch onderzoek laten verrichten. Uit de resultaten van dit onderzoek, zoals deze zijn vastgelegd in het rapport Ecologisch Onderzoek Selwerd, blijkt dat effecten op beschermde natuurgebieden en op de Ecologische Hoofdstructuur worden uitgesloten. Voorts blijkt hieruit dat ten aanzien van gebiedsbescherming geen bijzondere maatregelen te hoeven worden genomen. Ten aanzien van de soortenbescherming voor wat betreft vleermuizen is aangegeven dat geen verstoring plaatsvindt van zomer- en kraamverblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes. De kans op aanwezigheid van kraam-en winterverblijfplaatsen is klein, maar er worden wel maatregelen voorgesteld om zo goed mogelijk rekening te houden met toch aanwezig vleermuizen, bijvoorbeeld het treffen van voorzieningen die ervoor zorgen dat het gebouw geschikt is als winterverblijfplaats. En het ophangen van vleermuiskasten in de nazomer en herfst die dienst kunnen doen als paarverblijfplaats. Ten aanzien van vogels is aangegeven dat – om broedende vogels niet te verstoren - de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd terwijl geen jaarrond nesten worden verstoord. Voor algemene zoogdieren en amfibieën die op Tabel 1 van de Flora-en faunawet staan geldt een automatische vrijstelling. De rechtbank wijst er nog op dat na het rapport Ecologisch Onderzoek Selwerd, er een herinrichting van het park heeft plaatsgevonden. Echter op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat de situatie in het park daardoor zodanig is gewijzigd dat de onderzoeksresultaten daardoor niet meer bruikbaar zijn. Daarenboven blijkt uit de mail van mevrouw Vijfhuize van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 18 februari 2014 dat geen verbodsbepalingen van de Flora-en Faunawet worden overschreden.
11. Voor zover eisers menen dat zij tengevolge van het bouwplan planschade leiden, kunnen zij een verzoek daartoe indienen bij verweerder. De omstandigheid, dat een planschade overeenkomst niet aanwezig is, kan niet tot het oordeel leiden dat de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd kan of moet worden. Een overeenkomst geeft het recht eventuele planschade te verhalen op de aanvrager maar heeft geen betrekking op de inhoud van de plannen.
12. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.3 en 5.4 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de onderhavige omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Vanwege de beleidsvrijheid die verweerder ter zake toekomt, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep van eiseres (LEE14/1604) ongegrond;
  • verklaart het beroep van eisers (LEE 14/1603) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 165,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.