ECLI:NL:RBNNE:2015:1621

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
84.099225-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen met een voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het overtreden van voorschriften uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De verdachte, vertegenwoordigd door twee gemachtigden, had verzet aangetekend tegen een eerder opgelegde strafbeschikking van € 1.007,00. De rechter oordeelde dat het verzet ontvankelijk was en vernietigde de strafbeschikking. De tenlastelegging betrof het niet naleven van etiketteringsvoorschriften voor gevaarlijke stoffen, specifiek vloeibaar stikstof, tijdens het vervoer. De verdachte voerde aan dat zij handelde in de geest van de wet, maar de rechter verwierp dit verweer. De rechter oordeelde dat de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen niet in het geding was, maar dat de verdachte niet voldeed aan de wettelijke etiketteringseisen. De economische politierechter legde een voorwaardelijke geldboete op van € 1.000,- met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van veiligheidsvoorschriften bij het vervoer van gevaarlijke stoffen en de verantwoordelijkheid van bedrijven om te voldoen aan de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 84/099225-14
Vonnis van de economische politierechter d.d. 2 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte rechtspersoon],
gevestigd te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 maart 2015.
De verdachte is verschenen, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2], die daartoe door het bestuur van de rechtspersoon zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. W.H. Frank.

Verzet

Bij op 14 mei 2014 gedagtekende strafbeschikking is aan verdachte een geldboete van
€ 1.007,00 opgelegd. Bij brief ontvangen bij het openbaar ministerie op 28 mei 2014, heeft verdachte verzet ingesteld tegen de strafbeschikking.
Ingevolge artikel 257e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan tegen een strafbeschikking verzet worden gedaan tot veertien dagen na toezending. Daarvan is sprake, zodat het verzet ontvankelijk is, nu niet is gebleken van andere gronden voor niet-ontvankelijkheid van het verzet.
Met toepassing van artikel 257f, vierde lid, Sv zal de strafbeschikking vernietigd worden.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
dat zij op of omstreeks 9 maart 2014 in [pleegplaats], althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij, verdachte, met een motorrijtuig, zijnde een transporteenheid een hoeveelheid vloeibaar gemaakt gas (stikstof), UN nummer 1977, klasse 2 zonder inachtneming van de regels/voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, hierin bestaande dat:
in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.1.6 van het ADR op een hervulbare (cryo)houder niet duidelijk leesbaar en duurzaam het opschrift UN-nummer was aangebracht,
en/of
in strijd met bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1 van het ADR niet voor welk voorwerp en/of elke stof, genoemd in tabel A van hoofdstuk 3.2 de etiketten, aangegeven in kolom 5 waren aangebracht.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair aanhouding van de zaak geadviseerd om door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een onderzoek te laten doen of verdachte met haar handelen aan de wet heeft voldaan. De economische politierechter zou zich nader kunnen laten adviseren over de regelgeving alvorens uitspraak te doen. Daartoe zal de zaak dan bij tussenvonnis heropend dienen te worden.
De officier van justitie heeft subsidiair aangevoerd, in het geval dat de economische politierechter zich voldoende voorgelicht acht om uitspraak te kunnen doen, dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de regeling duidelijk voorschrijft dat elke verpakking moet zijn voorzien van de juiste waarschuwingsetiketten voor gevaarlijke stoffen. Het feit dat verdachte ervoor heeft gekozen om een extra verpakking te laten maken voor het vervoer van de cryo houders ontslaat ze niet van de verplichting om de cryo houders te voorzien van de juiste etiketten. Op grond van de constateringen door verbalisant en de verklaring die ter zitting door de vertegenwoordiger van de rechtspersoon is gedaan kan het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De vertegenwoordigers van de rechtspersoon hebben ter zitting betoogd dat de verdachte rechtspersoon weliswaar niet naar de letter van de wet, maar wel in de geest van de wet heeft gehandeld.
In de cryo houders bevinden zich inseminatierietjes. Als deze rietjes uit de cryohouder worden gehaald kan er stikstof over de buitenkant van de vaten gemorst worden. Dit kan na een paar dagen, maar ook pas na een paar maanden na het aanbrengen van de nieuwe etiketten gebeuren. De cryo houders worden jaarlijks gecontroleerd op de aanwezigheid van de juiste etiketten. Het is voor het bedrijf ondoenlijk om dit vaker te controleren, omdat men niet weet wanneer er door het morsen van stikstof beschadigingen optreden aan de etiketten.
In de auto's waarin de cryo houders worden vervoerd zijn inseminatie-units gemaakt. Deze units komen niet uit de auto en de cryo houders niet uit de units. Dat gebeurt slechts voor onderhoud of reparatie. Het bedrijf heeft veel geld geïnvesteerd in het laten ontwikkelen van de inseminatie-units. Door op de inseminatie-units extra etiketten aan te brengen wordt het personeel dat met de cryohouders werkt in haar ogen eerder en extra gewaarschuwd voor de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de economische politierechter het volgende.
De economische politierechter acht zich voldoende voorgelicht om een vonnis te kunnen wijzen in deze strafzaak en wijst daarom het verzoek van de officier van justitie om deze casus voor te leggen aan de Inspectie van Leefomgeving en Transport af.
Verdachte vervoert in open cryohouders sperma in sterk gekoeld, vloeibaar stikstof. De stikstof is een gevaarlijke stof in de zin van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen over de weg: de stikstof wordt aangeduid met de internationale code UN 1977. Bij één van de betreffende open cryohouders is door de politie blijkens het proces-verbaal van 16 maart 2014 niet de vereiste etiketten geconstateerd, dan wel dat deze onvolledig aan die cryohouder zijn aangebracht. De etiketten zijn wel aangebracht aan de zogeheten inseminatie-units. De economische politierechter merkt op dat de veiligheid van het vervoer van de open cryohouders zoals verdachte dat pleegt te doen: in speciaal daartoe geconstrueerde inseminatie-units niet in het geding is. Niet alleen blijkt dat niet uit het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, maar uit de stukken blijkt naar het oordeel van de economische politierechter dat deze wijze van vervoer van de open cryohouders, in elk geval in het onderhavige geval, als veilig kan worden beschouwd.
De economische politierechter heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door vertegenwoordiger van verdachte (mr.drs. M. Brus) op de terechtzitting van 19 maart 2015 afgelegde verklaring;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2014, opgenomen op p. 3 e.v. van dossier nummer PL01MG-2014025863 d.d. 18 maart 2014, van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van verbalisant P.M. Brinkhuizen,;
Een proces-verbaal van verhoor vertegenwoordiger van verdachte d.d. 13 maart 2014, opgenomen op p. 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van mr.drs.
M. Brus;
De eigen waarneming van de economische politierechter met betrekking tot een schriftelijk bescheid, te weten de fotobijlagen behorende bij het proces-verbaal van bevindingen van P.M. Brinkhuizen, opgenomen op de pagina's 19 tot en met 23 en 27 tot en met 38 van het dossier.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
dat zij omstreeks 9 maart 2014 in [pleegplaats], opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft zij, verdachte, met een motorrijtuig, zijnde een transporteenheid een hoeveelheid vloeibaar gemaakt gas (stikstof), UN nummer 1977, klasse 2 zonder inachtneming van de regels/voorschriften gesteld in bijlage 1 behorende bij de regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, hierin bestaande dat:
in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.1.6 van het ADR op een hervulbare (cryo)houder niet duidelijk leesbaar en duurzaam het opschrift UN-nummer was aangebracht,
en
in strijd met bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1 van het ADR niet voor welk voorwerp en/of elke stof, genoemd in tabel A van hoofdstuk 3.2 de etiketten, aangegeven in kolom 5 waren aangebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de economische politierechter dat niet bewezen acht.
De economische politierechter leest in de tenlastelegging in plaats van 'welk voorwerp', 'elk voorwerp'. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
1. overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De vertegenwoordigers van verdachte hebben gepleit voor het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid en derhalve voor ontslag van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot het namens verdachte aangevoerde verweer, overweegt de economische politierechter het volgende.
De kern van het verweer van verdachte is dat, nu bij het uithalen van de spermarietjes bij de veehouder de stikstof over de wand van de cryohouder kan heenlopen, de daaraan aangebrachte etiketten daardoor snel beschadigen, waardoor verdachte zich genoodzaakt voelde de etiketten ook aan de inseminatie-unit aan te brengen. Ook het feit dat de open cryohouder niet zichtbaar wordt vervoerd, heeft verdachte kennelijk doen besluiten de vereiste etiketten mede aan de inseminatie-unit te bevestigen (brief namens verdachte d.d. 27 mei 2014, gericht aan het OM, deel uitmakend van het dossier; desgevraagd door vertegenwoordiger verdachte bevestigd ter zitting d.d. 19 maart 2015).
De vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de verdachte zich met betrekking tot de tenlastegelegde gedragingen beroept op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Meer in het bijzonder heeft de vertegenwoordiger van de verdachte zowel bij voormelde brief als ter zitting aangevoerd dat verdachte, door de etiketten mede te bevestigen aan de stikstof-unit en niet aan de open cryohouders, naar de geest van voormelde wet heeft gehandeld. Deze handelwijze, zo is namens verdachte gesteld, dient het belang dat in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en in de krachtens die wet vigerende regelgeving door de hier relevante bepalingen tot uitdrukking komt, namelijk: de veiligheid van het vervoer, van de vervoerders en die van derden die zich in de nabijheid van de vervoerde stoffen bevinden.
De economische politierechter overweegt ten aanzien van dat verweer als volgt.
Zoals namens verdachte terecht is aangevoerd, is het rechtsbelang dat door de Wet gevaarlijke stoffen over de weg en de krachtens die wet geldende regelgeving wordt beschermd, te weten: de bescherming van de veiligheid voor een grote groep mensen, waartoe niet alleen vervoerders, maar alle anderen die zich in de nabijheid van de vervoerde stof bevinden. De door verdachte vervoerde stikstof wordt gezien als een gevaarlijke stof in de zin van voormelde wet. De aanduiding van wat zich in een te vervoeren eenheid bevindt, in casu: sterk gekoelde stikstof, dient ervoor gebruikers en derden te informeren over het buitengemeen gevaarzettend karakter van de stikstof.
Naar het oordeel van de economische politierechter zou het aanvaarden van het verweer zoals dat namens verdachte is aangevoerd, in het onderhavige geval neerkomen op het stellen van het bedrijfsbelang boven dat van het algemeen belang van de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen op de weg en van hen, die zich in de (onmiddellijke) nabijheid van die stoffen gedurende het vervoer ervan bevinden. De wetgever heeft door middel van wet- en regelgeving het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg met inachtneming van zowel het bijzondere belang van de vervoerder en het algemene belang van veiligheid van personen en goederen (welk belang overigens ook hen die ten behoeve van de vervoerder werkzaamheden verrichten, aangaat), willen regelen. In een geval als het onderhavige, waarin – zo begrijpt de economische politierechter – kennelijk structureel door verdachte open cryohouders niet regelmatig worden voorzien van de vereiste etiketten, zou de aanvaarding van een door verdachte zelf gestelde norm betekenen dat daarmee en daardoor de wet structureel het onderspit zou delven ten bate van het eigen bedrijfsbelang. Naar het oordeel van de economische politierechter zou aanvaarding van dit verweer, er van uitgaande dat de economische politierechter de door verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden omtrent het veroorzaken van terugkerende schade aan de etiketten door de over de vaten heenlopende stikstof aannemelijk acht, de verhouding tussen rechter en wetgever danig op de proef stellen. Ten overvloede merkt de economische politierechter op dat, doordat in het onderhavige geval de wet structureel lijkt te worden overtreden, de gelijkenis met het door de (vertegenwoordiger van) verdachte aangehaalde zogenaamde Huizer veearts-arrest (HR 29 februari 1933, p. 918 e.v.) haar doel mist.
De economische politierechter verwerpt het verweer.
De economische politierechter overweegt ten aanzien van het verweer van verdachte voorts als volgt.
Het door verdachte ter zitting aangevoerde kan redelijkerwijs ook verstaan worden als een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand (art. 40 Sr). Immers, namens verdachte, die overigens zonder rechtsgeleerde bijstand haar zaak ter zitting heeft bepleit, is aangevoerd dat de stikstof die bij het overbrengen van de sperma vanuit de open cryohouders over de vaten heenloopt, bewerkstelligt dat de aan die vaten gebrachte etiketten loslaten, hetgeen verdachte noopt tot het aanbrengen van de etiketten op de inseminatie-units in plaats van of ook op de open cryohouders. Het komt er op neer dat verdachte, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de voor haar zwaarstwegende plicht heeft laten prevaleren. In het onderhavige geval is de keuze gevallen op het aanbrengen van de vereiste etiketten aan de unit waarin de open cryohouders worden vervoerd.
De economische politierechter oordeelt hierover als volgt.
De economische politierechter acht de namens verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden omtrent de open cryohouders aannemelijk. De economische politierechter is evenwel van oordeel dat deze feiten en omstandigheden niet leiden tot de aanvaarding van het verweer van verdachte, indien en voor zover dit als een beroep op overmacht-noodtoestand is bedoeld. Naar het oordeel van de economische politierechter mogen individuele vervoerders van gevaarlijke stoffen slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden van geval tot geval beoordelen of de Wet vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en de krachtens die wet opgestelde nadere regelgeving, mag worden overtreden. Een dergelijk zeer uitzonderlijk geval doet zich naar het oordeel van de economische politierechter in de strafzaak tegen verdachte niet voor. Daarnaast lijkt de uitkomst van de afweging door verdachte te passen, zo volgt naar het oordeel van de economische politierechter uit datgene wat er zitting is besproken, in de bedrijfsvoering van verdachte, waarin het besluit van verdachte is genomen de open cryohouders in het geheel niet meer te voorzien van de vereiste etiketten. Het had op de weg van verdachte gelegen om, in het kader van een zorgvuldige belangenafweging, bij de autoriteiten nadere informatie in te winnen over de vereisten van het vervoer van de open cryohouders en over alternatieve mogelijkheden van aanduidingen. Het is de economische politierechter onvoldoende gebleken dat verdachte nagegaan heeft of er onuitwisbare merktekens als bedoeld in art. 5.2.2.1.2 Algemene bepalingen en bepalingen betreffende gevaarlijke stoffen en voorwerpen, in plaats van de etiketten gebruikt kunnen worden, dan wel of er mogelijkheden bestaan om de etiketten aan [de] cryohouders te brengen met lijm die bestand is tegen de stikstof. Van deze verdachte met haar specifieke kennis omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen mag, naar het oordeel van de economische politierechter, verwacht worden dat zij in staat is om bij de daartoe bevoegde instanties de juiste vragen daaromtrent te formuleren. Het beroep op overmacht-noodtoestand wordt dan ook verworpen.
De economische politierechter acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitings-grond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-.
Standpunt van de verdediging
De vertegenwoordiger van de verdachte rechtspersoon heeft ten aanzien van de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de economische politierechter
Bij de bepaling van de straf heeft de economische politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de draagkracht kunnen van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De economische politierechter heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Naar het oordeel van de economische politierechter staat vast dat verdachte inziet dat het vervoer van gevaarlijke stoffen die verdachte pleegt te vervoeren, omgeven dient te zijn met de wettelijke veiligheidsvoorschriften zoals vermeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en de daaraan gekoppelde regelgeving. Ook in het onderhavige geval heeft verdachte op zich zelf gehandeld conform de vigerende veiligheidsvoorschriften, wat er zij van de handelwijze van de bestuurder van het betreffende voertuig met betrekking tot één cryohouder die kennelijk niet geborgd zou zijn. Naar het oordeel van de economische politierechter heeft verdachte echter een verkeerde keuze gemaakt met betrekking tot de wijze waarop de kennelijke problematiek van gemorste stikstof dient te worden opgelost: het niet meer voorzien van etikettering van de open cryohouders. Hiermee is de veiligheid op dat punt niet voldoende in acht genomen.
De economische politierechter heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
In een en ander ziet de economische politierechter aanleiding om de eis van de officier van justitie in die zin te matigen dat, na vernietiging van de strafbeschikking, de door het OM gevorderde geldboete zal worden opgelegd, maar dat deze geldboete niet betaald hoeft te worden tenzij verdachte binnen een periode van twee jaar zich andermaal schuldig maakt aan strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De economische politierechter heeft gelet op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 51 van het Wetboek van Strafrecht;
- 257 f van het Wetboek van Strafvordering;
- 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
- 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen;
- voorschriften 5.2.1.6 en 5.2.2.1.1 van bijlage 1 (ADR) van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen;
- 1 a, 2 en 6 van Wet op de economische delicten;
zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE ECONOMISCHE POLITIERECHTER LUIDT:
De economische politierechter vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking
d.d. 14 mei 2014 en beslist als volgt.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van € 1.000,-.
Bepaalt dat deze [geldboete] niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L.J.M.A. Janssens, economische politierechter, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze economische politierechter op 2 april 2015.