ECLI:NL:RBNNE:2015:191

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
LEE - 14 _ 1998
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging van het medegebruik van de sporthal Valkenlaan door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen

Op 7 januari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Hoogeveen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.J.J.M. Janssen, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 april 2014, waarin het bezwaarschrift van eiseres tegen de wijziging van de huisvesting van het bewegingsonderwijs ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat het primaire besluit van 17 juni 2013, dat de wijziging van het medegebruik van de sporthal Valkenlaan betrof, een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat verweerder bevoegd was om de wijziging door te voeren, maar dat de besluitvorming niet zorgvuldig was geweest. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en herstelde de rechtstoestand naar de situatie vóór het besluit van 17 juni 2013. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/1998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2015 in de zaak tussen

Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Hoogeveen, te Hoogeveen, eiseres
(gemachtigde: mr. F.J.J.M. Janssen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder
(gemachtigden: H. Knobbout, M. Schuring en A. Middelveld).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 7 april 2014 (het bestreden besluit). Bij dat besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres van 11 juli 2013 ongegrond verklaard. Het bezwaar van eiseres was gericht tegen het besluit van 11 juni 2013, inhoudende de wijziging van de huisvesting van het bewegingsonderwijs van de [naam school 1] Dit besluit is op 17 juni 2013 aan eiseres bekendgemaakt (het primaire besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door M.C.J.M Verheijen en
D. Koster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is het bevoegd gezag van de [naam school 1], een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs. De [naam school 2]is geen gemeentelijke school in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). De gemeente is verantwoordelijk voor de voorzieningen en huisvesting van het bewegingsonderwijs.
1.2.
In de brief van 30 juni 2003 heeft de gemeente Hoogeveen een overzicht gegeven van de met de [naam school 2]gemaakte afspraken over het medegebruik en exploitatie van de sporthal Valkenlaan. De sporthal Valkenlaan is eigendom van de gemeente.
1.3.
Bij het primaire besluit van 17 juni 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de sporthal Valkenlaan met ingang van het cursusjaar 2015-2016 niet meer exclusief beschikbaar wordt gesteld aan de [naam school 2]en dat de huisvesting voor het bewegingsonderwijs aan de [naam school 2]wordt aangeboden in één zaaldeel van sporthal Valkenlaan, terwijl de overige behoefte aan bewegingsonderwijs in andere gemeentelijke binnensportvoorzieningen wordt gehuisvest.
1.4.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiseres is in het bijzijn van haar gemachtigde in de gelegenheid gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten ten overstaan van de bezwaarschriftencommissie (de commissie). Vervolgens heeft de commissie advies aan verweerder uitgebracht, dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van eiseres omdat er geen sprake was van een besluit op publiekrechtelijke grondslag.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan de afwijking ten grondslag gelegd, dat anders dan de commissie heeft geconcludeerd, wel een publiekrechtelijke grondslag aanwezig is voor het nemen van een besluit en dat hij het (mede)gebruik van de [naam school 2]van de sporthal Valkenzaal mocht wijzigen.
3. Eiseres heeft zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het primaire besluit van 17 juni 2013 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is sprake - voor zover hier van belang - indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden of wanneer het bestaan van rechten, verplichtingen, bevoegdheden bindend wordt vastgesteld.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling en overweegt daartoe het volgende. Van een publiekrechtelijk rechtshandeling is sprake indien een bestuursorgaan de bevoegdheid daartoe ontleent aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag. De wettelijke grondslag voor de rechtshandeling van verweerder, zijnde het bevoegd gezag, is te vinden in de artikelen 76a tot en met 76z van de WVO en de daarop gebaseerde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs van de gemeente Hoogeveen (Verordening), waarin een aantal wettelijke taken aan verweerder is opgedragen. Verweerder is op grond van artikel 76b van de WVO en de Verordening verantwoordelijk voor de zorg van de huisvesting van (onder meer) het bewegingsonderwijs. Vaststaat dat de [naam school 2]zelf over onvoldoende ruimte beschikt om het bewegingsonderwijs te kunnen verzorgen en dat de in 2003 gemaakte afspraken bevestigen dat de sporthal Valkenlaan in medegebruik is gegeven aan de[naam school 2]. Het in medegebruik geven van een gebouw wordt gedefinieerd in artikel 76c, eerste lid, onderdeel a, ten derde van de WVO en bestreken door Hoofdstuk 5 van de Verordening.
4.3.
Het besluit van verweerder om het medegebruik in de sporthal Valkenlaan te wijzigen is dan ook aan te merken als een op rechtsgevolg gerichte publiekrechtelijke beslissing. De aan hem opgedragen taken aangaande de zorg voor de huisvesting van (onder meer) het bewegingsonderwijs, binnen de procedures die de regelgeving daarvoor stelt, behoort naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de WVO bij uitstek tot het publieke domein van verweerder. De invulling van de huisvestingsbehoefte is immers aan verweerder, in zijn hoedanigheid als overheidsorgaan, door de wetgever toebedeeld. Bij het voorgaande overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit de wetsgeschiedenis van de WVO komt naar voren dat het handelen op basis van de artikelen 76a en verder van de WVO publiekrechtelijk van aard is. Zo merkte de wetgever de jaarlijkse vaststelling van het huisvestingsprogramma als bedoeld in artikel 76f van de WVO aan als ‘een bundel beschikkingen’, waaraan scholen rechten ontlenen (zie
Kamerstukken II1995/96, 24 455, nr. 3, p. 27).
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Eiseres was daarom – anders dan de commissie adviseerde – ontvankelijk in haar bezwaar.
4.5
Eiseres heeft zich in beroep primair op het standpunt gesteld dat verweerder geen bevoegdheden aan de WVO en de Verordening kan ontlenen om de huisvesting te wijzigen zoals hij heeft gedaan. In het verlengde van hetgeen in 4.3 en 4.4 is overwogen, vindt dit standpunt van eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Aan verweerder is, blijkens de redactie van de bepalingen van de WVO en de Verordening, juist een ruime mate van beleidsvrijheid toegekend bij het uitoefenen van zijn wettelijke plichten en bevoegdheden. Geen rechtsregel verbiedt de gemeente om na verloop van tijd een andere invulling te geven aan de huisvesting van het bewegingsonderwijs. In plaats daarvan regelt de wet juist dat de gemeenteraad jaarlijks opnieuw een huisvestingsprogramma opstelt, rekening houdend met de aanvragen en behoeften van alle scholen (zie artikel 76f van de WVO).
5. De rechtbank komt inhoudelijk tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat in september 2014 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen het schoolbestuur en de gemeente, waarin aan de orde is gekomen dat de voorgenomen plannen voor de nieuwe onderwijshuisvesting en het bewegingsonderwijs vooralsnog niet door de gemeente zullen worden gerealiseerd. Volgens eiseres is nog niet bekend wanneer de voorgenomen plannen door de gemeente zullen worden geëffectueerd. Dat betekent volgens eiseres dat de grondslag van de wijziging van het medegebruik dan wel de vordering van de ruimte in de sporthal Valkenlaan (vooralsnog) is komen te vervallen.
5.2.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat op grond van de WVO en de Verordening een zorgplicht bestaat voor de huisvesting van het bewegingsonderwijs. Bij het nemen van het besluit tot wijziging van het medegebruik is een belangenafweging gemaakt, waarbij mede de financiële positie van verweerder en de belangen van eiseres zijn meegewogen. De voorgenomen investeringen die de gemeente wilde doen voor het cursusjaar 2015-2016 zullen voorlopig geen doorgang vinden en de investeringen zullen eerst na het jaar 2016 gaan plaatsvinden. Verder is in het gesprek van september 2014 aan de orde gekomen dat er een andere accommodatie aan eiseres in gebruik zal worden gegeven, aldus verweerder ter zitting.
5.3.
De rechtbank is op grond van wat partijen ter zitting naar voren hebben gebracht van oordeel dat het door verweerder genomen bestreden besluit heeft berust op een nog niet volledig voldragen besluitvorming. Met wat door verweerder ter zitting naar voren is gebracht, is immers nog helemaal niet zeker of andere scholen met ingang van het cursusjaar 2015-2016 van de sporthal Valkenlaan gebruik zullen gaan maken. Niet uitgesloten is derhalve dat de [naam school 2], in ieder geval in het cursusjaar 2015-2016, ongewijzigd gebruik kan blijven maken van de sporthal Valkenlaan voor het verzorgen van het bewegingsonderwijs. Verweerder is (achteraf bezien) bij de heroverweging in bezwaar op de voet van artikel 7:11 van Awb uitgegaan van feiten en omstandigheden die, naar ter zitting is gebleken, niet zijn komen vast te staan of anders blijken te zijn dan verweerder voor ogen had. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, van de Awb tot stand is gekomen. Daarmee is ook de dragende onderbouwing aan het bestreden besluit ontvallen en is de motivering ondeugdelijk geworden.
6. De slotsom is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, en artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit van 17 juni 2013 te herroepen. Daarmee is de rechtstoestand hersteld naar de situatie vóór het besluit van 17 juni 2013. Aan bespreking van de overige inhoudelijke gronden van het beroep komt de rechtbank niet meer toe.
7. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 487,- en een wegingsfactor 1).
Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht van € 160,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 april 2014;
- herroept het primaire besluit van 17 juni 2013;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.