In deze zaak vordert Notariskantoor Veendam betaling van declaraties die zijn vastgesteld in een bestuursrechtelijke procedure. De declaraties zijn gerelateerd aan de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van de gedaagde partij, die op 8 augustus 2010 is overleden. De vorderingen van Notariskantoor Veendam betreffen twee declaraties van respectievelijk € 20.283,54 en € 8.125,68, die zijn vastgesteld door de voorzitter van de ring Groningen. De gedaagde partij heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissingen, waardoor de hoogte van de declaraties formele rechtskracht heeft gekregen.
De rechtbank oordeelt dat de gedaagde partij niet kan terugkomen op de vastgestelde bedragen, omdat deze al in een bestuursrechtelijke procedure zijn beoordeeld. De gedaagde heeft wel verweer gevoerd tegen de hoogte van de declaraties, maar de rechtbank wijst erop dat de gedaagde partij de mogelijkheid om beroep in te stellen heeft laten liggen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde partij hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, ook al zou zijn moeder als medeopdrachtgever kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank wijst de vordering van Notariskantoor Veendam toe, inclusief de gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten. De reconventionele vordering van de gedaagde partij tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond op welke grond hij Notariskantoor Veendam aansprakelijk houdt. De gedaagde partij wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.