ECLI:NL:RBNNE:2015:2207

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
18.830399-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke afloop van een verkeersongeval met een fietser door een vrachtwagen

Op 7 mei 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 24 oktober 2014, waarbij de verdachte, als bestuurder van een vrachtwagen met oplegger, een fietser aanreed. De fietser, [slachtoffer], kwam ten val en overleed als gevolg van de aanrijding. De verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. Tijdens de zitting op 23 april 2015 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.C. Keuning, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door J.F. Severs. De officier van justitie vroeg om vrijspraak van het primair ten laste gelegde en om bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, met ontslag van rechtsvervolging wegens afwezigheid van schuld. De verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij. Het subsidiair ten laste gelegde werd echter wel bewezen verklaard, en de rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 1.000, met een proeftijd van een jaar. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830399-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door J.F. Severs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 oktober 2014, te [pleegplaats], in de gemeente Groningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een trekker met opleggercombinatie, daarmede rijdende over de weg, de [weg], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
met dat door hem bestuurde motorrijtuig rijdende over die [weg] en/of gekomen bij/op/ter hoogte van de kruising of splitsing van die [weg] met de [straat] (kennelijk) ter uitvoering van zijn voornemen om - gezien zijn rijrichting - rechtsaf de [straat] in/op te rijden en daarbij niet of in onvoldoende mate naar achteren heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of niet en/of in onvoldoende mate in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of niet en/of in onvoldoende mate zich er van heeft
vergewist dat er zich geen (andere) weggebruikers ter rechterzijde van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig bevonden (vervolgens) naar rechts is gaan afslaan en die [straat] is gaan oprijden en/of is opgereden en/of heeft hij, verdachte, (daarbij) een vrouw op/met een fiets, welke zich - gezien verdachtes rijrichting - rechts naast het door hem bestuurde motorrijtuig bevond niet (tijdig) gezien en/of vervolgens met de zijkant van
dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die vrouw en/of die fiets aangereden of gebotst, waardoor, in elk geval mede waardoor die vrouw op/met die fiets ten val is gekomen en geheel of gedeeltelijk onder het door hem, bestuurde motorrijtuig terecht is gekomen, waardoor, in elk geval mede waardoor, de bestuurder van die fiets, [slachtoffer] geheten, werd gedood, in elk geval zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat die [slachtoffer] daaraan is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 oktober 2014, te [pleegplaats], in de gemeente Groningen, als bestuurder van een motorrijtuig (een trekker met oplegger combinatie), daarmee rijdende op de weg, de [weg], gekomen bij/op/ter hoogte van de kruising of splitsing van die [weg] met de [straat] (kennelijk) ter uitvoering van zijn voornemen om - gezien zijn rijrichting - rechtsaf de [straat] in/op te rijden en daarbij niet of in onvoldoende mate naar achteren heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of niet en/of in onvoldoende mate in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of niet en/of in onvoldoende mate zich er van heeft vergewist dat er zich geen (andere) weggebruikers ter rechterzijde van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig bevonden (vervolgens) naar rechts is gaan afslaan en die [straat] is gaan oprijden en/of is opgereden en/of heeft hij, verdachte, (daarbij) een vrouw op/met een fiets, welke zich - gezien verdachtes rijrichting - rechts naast het door hem bestuurde motorrijtuig bevond niet (tijdig) gezien en/of vervolgens met de zijkant van
dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die vrouw en/of die fiets aangereden of gebotst, waardoor, in elk geval mede waardoor die vrouw op/met die fiets ten val is gekomen en geheel of gedeeltelijk onder het door hem, bestuurde motorrijtuig terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en heeft gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich in het standpunt van de officier van justitie te kunnen vinden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de hierna te noemen bewijsmiddelen niet is gebleken dat er sprake is geweest van roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag door verdachte.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting:
Het is juist dat ik bij het rechts afslaan met mijn voertuig het latere slachtoffer dat zich rechts naast mijn voertuig bevond heb aangereden.
Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 24102014.1030.2393 d.d. 29 oktober 2014, inhoudende de relatering van verbalisanten:
1.2
Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van de vrachtwagen trekker-oplegger combinatie, merk Scania(de rechtbank begrijpt: verdachte) reed met deze combinatie op de [weg]. Hij naderde de kruising van deze weg met de [straat]. De bestuurster van de fiets (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) reed hiermee eveneens op de [weg] in de richting van de kruising met de [straat]. Op deze kruising sloeg de bestuurder van de Scania rechts af. Hierbij liet hij de bestuurster van de Gazelle, die voornemens was de kruising over te steken, niet voor gaan. Tussen hen ontstond een aanrijding.
1.4
Conclusie / beantwoording:
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Scania, immers hij liet de zich rechts naast hem bevindende bestuurster van de Gazelle niet voor gaan.
4.1.1
Uitzicht:
Geen uitzicht belemmerende omstandigheden aangetroffen, welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Wij zagen dat de Scania was voorzien van een linkerbuitenspiegel, een rechterbuitenspiegel, een breedtespiegel aan de rechterzijde, een trottoirspiegel aan de rechterzijde en een voor-uitkijkspiegel. De spiegels waren juist afgesteld en schoon en voldeden aan de eisen gesteld in de Regeling Voertuigen. Het benodigde zicht was goed. De bestuurder van de Scania had de bestuurster van de Gazelle op elke positie aan de rechterzijde van de Scania kunnen waarnemen.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 24 oktober 2014, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Ik zag dat er een vrachtauto met oplegger stilstond voor deze kruising. Rechts naast de cabine van de vrachtauto zag ik een vrouw op een fiets staan die ook stilstond voor de kruising. Op een zeker moment zag ik dat de vrachtauto langzaam optrok en naar rechts stuurde, kennelijk met de bedoeling om rechtsaf te slaan en de [straat] op te rijden. Direct hierop hoorde ik een gil en zag ik de door mij eerder genoemde vrouw vallen met haar fiets. Ik zag dat de vrachtauto met oplegger gelijk stopte. Ik ben uitgestapt en liep richting de vrouw, die naar mij later bleek klem zat met haar fiets onder het rechter voorwiel
van de vrachtauto.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte met zijn voertuig en het latere slachtoffer op de fiets enige tijd naast elkaar stil hebben gestaan. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse moet het er voor worden gehouden dat verdachte daarbij het latere slachtoffer in de spiegels waarmee het voertuig was uitgerust, moet hebben kunnen zien.
Door bij het rechts afslaan met zijn voertuig geen voorrang te verlenen aan het latere slachtoffer dat zich rechts naast zijn voertuig bevond en rechtdoor wilde rijden, heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt. Verdachte heeft zich er onvoldoende van vergewist dat de weg rechts naast hem vrij van fietsers was.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 24 oktober 2014 te [pleegplaats] als bestuurder van een motorrijtuig (een trekker met oplegger combinatie), daarmee rijdende op de weg, de [weg], gekomen bij de kruising met de [straat] (kennelijk) ter uitvoering van zijn voornemen om - gezien zijn rijrichting - rechtsaf de [straat] op te rijden en daarbij in onvoldoende mate in zijn spiegels heeft gekeken en/of is blijven kijken en niet en/of in onvoldoende mate zich er van heeft vergewist dat er zich geen andere weggebruikers ter rechterzijde van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig bevonden, vervolgens naar rechts is gaan afslaan en die [straat] is gaan oprijden en heeft hij, verdachte, daarbij een vrouw op/met een fiets, welke zich - gezien verdachtes rijrichting - rechts naast het door hem bestuurde motorrijtuig bevond, niet gezien en vervolgens met de zijkant van dat door hem bestuurde motorrijtuig tegen die vrouw en/of die fiets aangereden, waardoor die vrouw op/met die fiets ten val is gekomen en gedeeltelijk onder het door hem bestuurde motorrijtuig terecht is gekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair : Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. De omstandigheid dat verdachte meermalen in zijn spiegels heeft gekeken, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het strafbare feit in het geheel niet aan hem verwijtbaar is, nu verdachte desondanks klaarblijkelijk het slachtoffer over het hoofd gezien heeft.

Strafoplegging

Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door te handelen als bewezenverklaard gevaar op de weg veroorzaakt waardoor een aanrijding is ontstaan met een vrouw op een fiets. Het slachtoffer is ten gevolge hiervan ernstig gewond geraakt aan haar linker been en uiteindelijk, aan medische complicaties die tot het ongeval zijn te herleiden, overleden.
Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke geldboete passend.
De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten, in het bijzonder verkeersovertredingen, is veroordeeld.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op een jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 mei 2015.
W. Brandsma en mr. J.V. Nolta waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.