ECLI:NL:RBNNE:2015:2412

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
3248478 CV EXPL 14-10381
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag in strijd met CAO zonder overleg met vakbonden

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gaat het om een collectief ontslag van werknemers van [gedaagde partij] als gevolg van een reorganisatie. De eisers, die in dienst waren bij [gedaagde partij], hebben hun ontslag betwist en stellen dat dit kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever, [gedaagde partij], de vakbonden niet tijdig heeft geïnformeerd over de reorganisatie en geen overleg heeft gevoerd over een sociaal plan, zoals vereist door de CAO Grafimedia. Dit gebrek aan overleg heeft geleid tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk is.

De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisers toegewezen en [gedaagde partij] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, die is berekend op basis van de RFR-regeling uit de CAO. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf twee weken na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde partij] veroordeeld in de proceskosten, omdat zij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2015, na een comparitie van partijen op 6 januari 2015, waarbij de kantonrechter de argumenten van beide partijen heeft gehoord en gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 3248478 CV EXPL 14-10381
Vonnis van de kantonrechter van 13 mei 2015
inzake
[eisende partij sub 1],[naam plaats],
[eisende partij sub 2],[naam plaats],
[eisende partij sub 3],[naam plaats],
[eisende partij sub 4],[naam plaats],
[eisende partij sub 5],[naam plaats],
[eisende partij sub 6],[naam plaats],
[eisende partij sub 7],[naam plaats],
[eisende partij sub 8],[naam plaats],
[eisende partij sub 9],[naam plaats],
[eisende partij sub 10],[naam plaats],
[eisende partij sub 11],[naam plaats],
[eisende partij sub 12],[naam plaats],
[eisende partij sub 13],[naam plaats],
eisers, hierna ook [eisers] c.s. te noemen,
gemachtigde mr. H.J.A. van Dijk, werkzaam bij Aanzet Arbeidsrecht te Haren (postbus 9, 9750 AA),
tegen

[naam BV],

[naam plaats],
gedaagde, hierna [gedaagde partij] te noemen,
gemachtigde mr. N. Paanakker, advocaat te Groningen (postbus 723, 9700 AS).

PROCESGANG

[eisers] c.s. hebben op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd:
A. dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de opzegging van de arbeidsovereenkomsten van eisers gezamenlijk dan wel per eiser afzonderlijk kennelijk onredelijk is te achten;
en dat de kantonrechter [gedaagde partij] veroordeelt tot:
primair
het voldoen van een vergoeding conform, althans afgeleid van, de schadeberekening opgesteld met de systematiek van Hoelangwerkeloos, zoals overgelegd onder productie 10, althans;
subsidiair
het voldoen van een vergoeding ter hoogte van een bedrag afgeleid dan wel gelijk aan de transitievergoeding, althans een gemiddelde tussen de transitievergoeding en de RFR vergoeding, conform de berekeningen onder productie 11, althans,
meer subsidiair
het voldoen van een in goede justitie door de kantonrechter vast te stellen schadevergoeding per individuele eiser(es);
betaling van de wettelijke rente over de onder sub B genoemde post met ingang van twee weken na de dag van vonniswijzing tot de dag der algehele voldoening;
betaling van de kosten van dit geding.
[gedaagde partij] heeft de vorderingen bestreden.
Bij tussenvonnis van 2 oktober 2014 is een comparitie van partijen gelast.
De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015, in aanwezigheid van partijen ([gedaagde partij] vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger]) en hun gemachtigden. Van hetgeen ter zitting is verklaard, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Ter zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader schriftelijk uit te laten. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Tot slot is wederom vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is nader vastgesteld op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1. [eisers] c.s. zijn in dienst geweest bij [gedaagde partij]. Op de arbeidsovereenkomsten die in dat kader zijn gesloten was de CAO Grafimedia (hierna: de CAO) van toepassing.
2. Bij brief van 27 september 2013 heeft [gedaagde partij] aan FNV Kiem (t.a.v. [naam werknemer FNV]) onder meer het volgende medegedeeld:
“Als gevolg van sterk teruglopende omzet en negatief bedrijfsresultaat ziet [gedaagde partij] zich helaas genoodzaakt een reorganisatie door te voeren en als gevolg hiervan een verzoek tot het verlenen van ontslagvergunning van 15 medewerkers (12.2 fte) in te dienen bij UWV Werkbedrijf.
Voor de voor ontslag voorgedragen medewerkers is een sociaal plan opgesteld conform de Grafimedia CAO 1 februari 2012 - 1 augustus 2013. Dit sociaal plan bestaat uit een outplacementtraject zoals omschreven in hoofdstuk 9B: “van werk naar werk regeling” in voornoemde CAO.
(…)
Graag vernemen wij van u of u of één van de sectorvertegenwoordigers aan de hand van bovenstaande met ons en/of de medewerkers in overleg wilt treden.”
3. [gedaagde partij] heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 27 september 2013 toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomsten met [eisers] c.s. wegens een reorganisatie op te zeggen.
4. Op 16 oktober 2013 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen [naam werknemer] namens [gedaagde partij] en [naam werknemer FNV] (hierna: [naam werknemer FNV]) en [naam werknemer FNV] namens FNV Kiem.
5. Het UWV heeft [gedaagde partij] bij beslissingen van 28 oktober 2013 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomsten met [eisers] c.s. op te zeggen, waarna [gedaagde partij] die arbeidsovereenkomsten tegen 1 februari 2014 heeft opgezegd.

Het geschil

6. [eisers] c.s. stellen zich op het standpunt dat het aan hen gegeven ontslag is aan te merken als kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde partij] heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.

De beoordeling

7. De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader ingaan op wat partijen ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd.
8. Het gaat in deze zaak om een collectief ontslag als gevolg van een reorganisatie. Het UWV heeft toestemming gegeven voor dit collectieve ontslag. De kantonrechter ziet in wat [eisers] c.s. hebben aangevoerd geen aanleiding om te tornen aan de beslissing van het UWV. [eisers] c.s. zijn een andere mening toegedaan dan het UWV, stellende dat [gedaagde partij] ook andere – voor hen gunstiger – keuzes had kunnen maken, maar dat is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat sprake is van een onredelijke beslissing van het UWV om goedkeuring te verlenen aan het collectieve ontslag. Het aan [eisers] c.s. gegeven ontslag is in zoverre dus niet kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 BW.
9. Vervolgens ligt de vraag voor of, mede in aanmerking genomen de voor [eisers] c.s. getroffen voorzieningen en de voor hen bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hen te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Dit wordt ook wel het gevolgencriterium genoemd.
10. [eisers] c.s. hebben in dat verband onder meer aangevoerd dat [gedaagde partij] heeft gehandeld in strijd met de CAO omdat er voorafgaande aan de reorganisatie geen overleg heeft plaatsgevonden met de vakbonden over een sociaal plan. [gedaagde partij] heeft dit betwist, volgens haar heeft zij voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de CAO.
11. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
12. Artikel 9B.2. van de CAO, zoals die gold vanaf 1 april 2012, luidt als volgt:
“Onverlet hetgeen hierover is bepaald in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is de werkgever verplicht de werknemersorganisaties, die partij zijn bij deze cao,tijdig d.w.z. voordat tot uitvoering van een plan tot reorganisatie wordt overgegaan[onderstreping kantonrechter]
, in kennis te stellen van een plan tot reorganisatie met als doel overleg te hebben over een sociaal plan. De werknemersorganisaties zijn tot geheimhouding van de verkregen gegevens verplicht tot partijen in onderling overleg hebben vastgesteld dat deze verplichting kan worden opgeheven.”
13. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde partij] de vakbonden op 27 september 2013 op de hoogte heeft gebracht van haar reorganisatieplan en dat zij op diezelfde dag al bij het UWV ontslagvergunningen heeft aangevraagd voor [eisers] c.s. ter uitvoering van dat plan. [gedaagde partij] is dus tot uitvoering van haar plan tot reorganisatie overgegaan zonder daarover eerst met de vakbonden overleg te hebben gevoerd.
14. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] daarmee gehandeld in strijd met de CAO. Het aan [eisers] c.s. gegeven ontslag is om die reden als kennelijk onredelijk aan te merken.
15. Dit klemt temeer omdat [eisers] c.s. zonder uitzondering (oudere) werknemers zijn die geruime tijd bij [gedaagde partij] in dienst zijn geweest en die vanwege hun eenzijdige arbeidsverleden, mede gezien hun (lage) opleidingsniveau, een moeilijke positie op de arbeidsmarkt hebben. [gedaagde partij] heeft weliswaar in het kader van de reorganisatie alsnog scholing aangeboden, maar onvoldoende is komen vast te staan dat zij daaraan ook reeds eerder aandacht heeft besteed, laat staan dat er voordat zij tot reorganisatie overging scholing is aangeboden met als doel [eisers] c.s. een betere positie op de arbeidsmarkt te bezorgen.
16. Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat [eisers] c.s. recht hebben op een schadevergoeding. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald door de financiële positie van [gedaagde partij]. [gedaagde partij] heeft in de procedure bij het UWV gesteld met de reorganisatie een besparing te kunnen bereiken van afgerond € 650.000,00. De kantonrechter acht het redelijk dat [eisers] c.s. daar (eenmalig) een deel van ontvangen. Wanneer dat deel wordt bepaald op basis van de reorganisatie-, fusie en liquidatieregeling (RFR-regeling) zoals was opgenomen in de CAO geldend tot 1 april 2012, kost dat [gedaagde partij] in totaal € 122.537,00 zoals volgens [eisers] c.s. blijkt – en door [gedaagde partij] niet is weersproken – uit het eerste blad van productie 11 bij de dagvaarding. Het toekennen van die vergoeding doet naar het oordeel van de kantonrechter recht aan [eisers] c.s. en houdt rekening met de financiële positie van [gedaagde partij]. De kantonrechter zal daarom aan [eisers] c.s. schadevergoedingen toekennen op basis van de RFR-regeling zoals berekend in genoemde productie 11. De daarover gevorderde en niet afzonderlijk betwiste wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, en wel vanaf twee weken na betekening van dit vonnis.
17. Omdat [gedaagde partij] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:
A. verklaart voor recht dat de opzeggingen van de arbeidsovereenkomsten van [eisers] c.s. kennelijk onredelijk zijn te achten;
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van een schadevergoeding van:
  • € 3.290,00 bruto aan [eisende partij sub 1];
  • € 6.233,00 bruto aan [eisende partij sub 2];
  • € 5.758,00 bruto aan [eisende partij sub 3];
  • € 13.149,00 bruto aan [eisende partij sub 4];
  • € 14.488,00 bruto aan [eisende partij sub 5];
  • € 7.829,00 bruto aan [eisende partij sub 6];
  • € 4.268,00 bruto aan [eisende partij sub 7];
  • € 11.843,00 bruto aan [eisende partij sub 8];
  • € 4.257,00 bruto aan [eisende partij sub 9];
  • € 11.813,00 bruto aan [eisende partij sub 10];
  • € 4.031,00 bruto aan [eisende partij sub 11];
  • € 13.345,00 bruto aan [eisende partij sub 12];
  • € 22.233,00 bruto aan [eisende partij sub 13];
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente over de onder B genoemde bedragen aan de respectievelijke eisers vanaf twee weken na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, aan de zijde van [eisers] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 77,00 aan griffierecht, € 93,80 aan explootkosten en € 300,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 13 mei 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: wj