Vaststaat dat [eiser] (samen met [voormalig bestuurder]) aandelen in SGI heeft gehad en dat hij deze in 2009 door SGI heeft laten inkopen. [eiser] erkent ook dat hij dit pas na zijn aanhouding in december 2012 aan de RvC van RENDO heeft verteld. RENDO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij miljoenen op haar investeringen in SGI zal moeten afschrijven, terwijl [eiser] voor zijn aandelen in dat bedrijf € 2,25 miljoen heeft ontvangen.
[eiser] stelt dat hem niets te verwijten valt omdat hij altijd te goeder trouw heeft gehandeld, geen overzicht had van de investeringen van RENDO in SGI, en zich steeds op zijn direct leidinggevende [voormalig bestuurder] heeft en mocht verlaten.
[eiser] heeft de voorzieningenrechter hiervan vooralsnog onvoldoende kunnen overtuigen.
1. [eiser] is jaren lid van de directie van RENDO geweest en hij heeft een accountancy opleiding genoten. Hij had dus een verantwoordelijke positie binnen RENDO en de nodige financiële bagage.
[eiser] heeft zich ervan bewust moeten zijn dat directieleden van RENDO ter voorkoming van tegenstrijdige belangen geen aandelen behoren te nemen in bedrijven waarmee RENDO zaken doet. Zeker niet als het gaat om energiebedrijven waarin RENDO volgens de Wet Onafhankelijk Netbeheer zelf niet mag participeren. De statuten van N.V. Rendo verbieden vanaf medio 2008 zelfs expliciet dat bestuursleden dit doen. Dat kan [eiser] moeilijk zijn ontgaan.
De stelling van [eiser] dat SGI niet onder dat verbod valt snijdt geen hout. De constructie met SGI is juist in het leven geroepen omdat RENDO de betreffende projecten volgens de Wet Onafhankelijk Netbeheer niet zelf mocht ontwikkelen.
[eisers] verweer dat hij zijn belang in SGI niet hoefde te melden omdat hij voor medio 2012 geen bestuurder was en toen hij dat wel werd geen aandelen meer had, gaat evenmin op. Ook van een titulair directeur mag verwacht worden dat hij in de geest van statuten en relevante wetgeving handelt.
2. [eiser] stelt dat hij ervan uit ging dat de deelname in SGI mocht, omdat [voormalig bestuurder] hem had gezegd dat deze door president-commissaris [voormalige president-commissaris] was goedgekeurd. De voorzieningenrechter kan [eiser] daarin niet volgen.
In de onder r.o. 2.4 aangehaalde notulen van de RvC-vergaderingen en de vergadering van aandeelhouders van 20 december 2007 is opgenomen dat het noodstroomproject in Steenwijk bewust door een derde partij zal worden geëxploiteerd. Vaststaat dat [eiser], die steeds bij de vergaderingen aanwezig was, dit niet heeft gecorrigeerd en nimmer heeft gezegd dat hij en zijn mede-directeuren in die ‘derde’ (SGI) participeerden. Zeker als de directie, zoals [eiser] stelt, aandelen in SGI heeft genomen om via een controlerende meerderheid het belang van RENDO te kunnen dienen, is niet goed te begrijpen waarom daarover nooit in aanwezigheid van alle commissarissen is gesproken. Niet toen de statuten van N.V. Rendo een dergelijke binding vanaf medio 2008 met zoveel woorden verboden, niet toen [oprichter 2] zijn belang in SGI van de hand deed, en zelfs niet toen [voormalig bestuurder] en [eiser] in 2009 hun eigen aandelen door SGI lieten inkopen.
Als [eiser] tot het vertrek van [voormalig bestuurder] medio 2012 nog een reden zou hebben gehad om dit niet zelf ter sprake te brengen (“hij vond het niet zijn taak om buiten zijn leidinggevende om te gaan”), dan was die reden in ieder geval in de aandeelhoudersvergadering van Rendo Holding op 20 september 2012 niet meer aanwezig. In die vergadering is expliciet de vraag gesteld wat de rol van [voormalig bestuurder] met betrekking tot SGI is geweest. Indien [eiser] inderdaad – zoals hij stelt –in de veronderstelling was dat [voormalig bestuurder] de constructie met de voormalige president-commissaris [voormalige president-commissaris] en externe adviseurs had afgestemd, heeft hij zich op dat moment moeten realiseren dat de andere commissarissen daarvan blijkbaar niet op de hoogte waren, en had hij over hun beider rol openheid van zaken moeten geven. Dat heeft hij niet gedaan.
3. [eiser] heeft volgens de voorzieningenrechter ook moeten inzien dat een inkoop van zijn aandelen in SGI (en die van [voormalig bestuurder]) niet het belang van RENDO diende. Uit de overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat [eiser] wist dat RENDO forse achtergestelde leningen aan SGI had verstrekt; hij heeft in 2008 en 2009 in ieder geval € 9,5 miljoen aan overboekingen ten titel van achtergestelde leningen gefiatteerd. Als financieel onderlegde directeur die - zoals hij zelf aangeeft - voor de belangen van N.V. Rendo diende te waken, had en heeft [eiser] zich af moeten vragen hoe het mogelijk was dat SGI (die nog in een aanloopfase zat) zich een inkoopbedrag van € 8,1 miljoen voor [voormalig bestuurder] en hemzelf kon veroorloven, en zich moeten realiseren dat een inkoop hoe dan ook niet in het belang van RENDO kon zijn.
Ter zitting heeft [eiser] ook erkend dat de inkoop (anders dan een verkoop van aandelen) een aanslag pleegde op de solvabiliteit en de liquiditeit van SGI, en daarmee het risico voor RENDO als verstrekker van (toen al) € 15,8 miljoen aan achtergestelde leningen vergrootte. De inkoopprijs zou daarom - zo gaf hij aan - ook in termijnen worden betaald. Dat duidt erop dat [eiser] het risico voor RENDO (die na de transactie nog meer achtergestelde leningen aan SGI heeft verstrekt) wel heeft onderkend maar zich daardoor niet heeft laten leiden. Dat kan hem worden aangerekend.
De voorzieningenrechter laat in het midden of de inkoopprijs voor de aandelen al dan niet marktconform is geweest. Ook als dat volgens MBCF het geval was (omdat het rapport niet over de waarde van SGI maar over de waarde van aandelen van [X] en [Y] in EPC International B.V. gaat is dat niet geheel duidelijk), had [eiser] zich van de inkoop moeten onthouden, althans de RvC vooraf van dat plan op de hoogte moeten stellen. Als goed werknemer van RENDO met een eigen verantwoordelijkheid naar het bedrijf, mocht [eiser] in dit geval niet enkel op zijn leidinggevende [voormalig bestuurder] afgaan. Temeer niet nu deze een nog veel groter privé belang in SGI had dan [eiser] zelf.