ECLI:NL:RBNNE:2015:2478

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
C/19/109871 / KG ZA 15-74
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beslaglegging ten laste van voormalig directeur Rendo

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 29 mei 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en N.V. Rendo Holding. [Eiser], voormalig directeur van Rendo, heeft Rendo Holding gedagvaard om het conservatoir beslag op zijn bankrekening op te heffen. De vordering van [eiser] is gebaseerd op de stelling dat het beslag onnodig en vexatoir is, en dat hij in een onhoudbare financiële situatie verkeert door de beslaglegging. Rendo Holding heeft het beslag gelegd ter verzekering van een vordering van meer dan € 22 miljoen, die voortvloeit uit onrechtmatig handelen van [eiser] en zijn tekortkomingen als bestuurder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van Rendo ondeugdelijk is en dat het beslag niet onnodig is. De rechter heeft geoordeeld dat het belang van Rendo bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij opheffing ervan. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van belangenverstrengeling in het bedrijfsleven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/109871 / KG ZA 15-74
Vonnis in kort geding van 29 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederende met toevoeging,
advocaten: mr. M. van Mourik en mr. J.M. van Rongen te Heerenveen,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. RENDO HOLDING,
gevestigd te Meppel,
gedaagde,
advocaten: mr. R.P.A. de Wit en mr. M.E.J. Claessens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna "[eiser]" en "Rendo Holding" genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft Rendo Holding in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 11 mei 2015.
1.2.
[eiser] heeft toen op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair: het conservatoir derdenbeslag op rekeningnummer [rekeningnummer] onder de Achmea Retail Bank N.V. volledig opheft;
subsidiair: het conservatoir derdenbeslag op rekeningnummer [rekeningnummer] deels opheft, onder de voorwaarden dat er direct een bedrag van € 25.560,- wordt vrijgegeven om de betalingsachterstand van negen maanden op de hypothecaire lening bij de ING te voldoen, en dat er tevens maandelijks een bedrag van € 2.840,- wordt vrijgegeven ter betaling van de kosten van de hypothecaire lening bij de ING ten behoeve van het onderpand aan de [adres] te [woonplaats];
meer subsidiair: het conservatoir beslag deels opheft onder door de voorzieningenrechter nader te bepalen voorwaarden;
II.
in alle gevallen: Rendo Holding verbiedt nieuwe beslagen te leggen op het vermogen van [eiser], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag per beslag, dat het beslag op enig vermogensbestanddeel van [eiser] ligt, met een maximum van € 100.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom met een door de voorzieningenrechter te bepalen maximum;
III. Rendo Holding veroordeelt in de kosten van het geding.
1.3.
Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaten van partijen gebruik hebben gemaakt van pleitnotities. Rendo Holding heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
1.4.
Partijen hebben producties overgelegd.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten, omdat die feiten enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of niet voldoende zijn weersproken, of omdat die feiten blijken uit de in zoverre onweersproken gebleven inhoud van de overgelegde producties.
2.1.
[eiser] is met ingang van 12 maart 2001 in dienst getreden bij N.V. Rendo als bedrijfseconomisch beleidsadviseur. Vanaf 1 januari 2003 is [eiser] werkzaam geweest als (titulair) directeur van Rendo Netwerken.
2.2.
N.V. Rendo is onderdeel van de Rendogroep (hierna: RENDO). RENDO exploiteert infrastructuur waarlangs gas en elektriciteit aan eindgebruikers wordt geleverd. De economische activiteiten vinden plaats in Rendo Holding en enkele dochtervennootschappen, waaronder N.V. Rendo. De bestuurder van Rendo Holding is ook (middellijk) bestuurder van N.V. Rendo. RENDO is een (semi) overheidsonderneming. De aandelen in Rendo Holding worden gehouden door een negental gemeenten in Noord-Overijssel en Zuid-Drenthe.
2.3.
Tot 29 juni 2012 was de heer [voormalig bestuurder] (hierna te noemen: [voormalig bestuurder]) de (enig) bestuurder van Rendo Holding. Daarnaast fungeerde onder meer [eiser] als titulair directeur. [voormalig bestuurder] was de direct leidinggevende van [eiser].
2.4.
RENDO heeft op instigatie van haar directie kapitaal verschaft voor projecten te Steenwijk met betrekking tot de opwekking van (nood)stroom. Deze projecten zijn uitgevoerd door de besloten vennootschap Stamproy Green Electricity (hierna: SGI) en haar dochtervennootschappen Stamproy Green Coal B.V. (hierna: SGC) en Stamproy Green Electricity B.V. (hierna: SGE). SGI is op 20 december 2007 opgericht. Eén van de vier oprichters van SGI was de heer [oprichter 1], die bij die gelegenheid [voormalig bestuurders] persoonlijke vennootschap [persoonlijke vennootschap] (hierna: [persoonlijke vennootschap]). vertegenwoordigde. Eén van de andere oprichters was de echtgenote van medebestuurslid [oprichter 2]. Zij hielden samen een meerderheidsbelang in SGI. De (ex)echtgenote van [eiser], die oorspronkelijk ook één van de oprichters zou zijn, kreeg een calloptie op aandelen in SGI die door [persoonlijke vennootschap] werden gehouden.
2.5.
In de statuten van N.V. Rendo is sinds 4 augustus 2008 het volgende bepaald over deelname van bestuursleden in andere energiebedrijven:
"
Artikel 9
De vennootschap wordt bestuurd door een bestuurder, hierna ook te noemen: directie (…). De leden van het bestuur mogen direct nog indirect binding hebben met een organisatorische eenheid die zich bezig houdt met het opwekken van (een producent), een organisatorische eenheid die zich bezig houdt met het leveren van (een leverancier) of een rechtspersoon die de productie, aankoop of levering van (een handelaar) electriciteit en gas verricht als bedoeld in de Electriciteitswet 1998 en de Gaswet."
2.6.
[oprichter 2] heeft zijn aandelen in SGI medio 2008 aan [persoonlijke vennootschap] overgedragen.
2.7.
Op 1 oktober 2008 en 29 oktober 2009 heeft [eiser] overboekingen van respectievelijk € 7,5 miljoen en € 2 miljoen aan de dochters van SGI gefiatteerd, ter uitvoering van door RENDO verstrekte achterstallige geldleningen. Op 2 december 2009 heeft RENDO nog een bedrag van € 1,5 miljoen overgemaakt. In het jaarverslag van Rendo Holding over 2009 is vermeld dat RENDO per ultimo 2009 € 15,8 miljoen aan achterstallige leningen heeft verstrekt. Dit ziet op SGI en haar dochters.
2.8.
Omstreeks eind 2009 heeft [eiser] samen met zijn broer [vennootschap eiser] (hierna te noemen: [vennootschap eiser]) opgericht. [vennootschap eiser] heeft de rechten uit voornoemde calloptie uitgeoefend, zij heeft van [persoonlijke vennootschap] voor € 6.000,- aandelen in SGI gekocht en deze aandelen binnen een maand door SGI laten inkopen voor een bedrag van € 2,7 miljoen. Ook [voormalig bestuurder] heeft zijn aandelen door SGI laten inkopen, en wel voor € 5,4 miljoen. SGI diende het inkoopbedrag in termijnen aan [eiser] en [voormalig bestuurder] te voldoen.
2.9.
[eiser] heeft voor zijn aandelen in SGI in totaal een bedrag van € 2,25 miljoen ontvangen: eind 2009 en medio 2010 in totaal € 1 miljoen rechtstreeks van SGI en later
€ 1,25 miljoen van de in 2011 tot SGI toegetreden aandeelhouder HDN B.V. (hierna: HDN). In een notariële akte levering van aandelen d.d. 22 september 2011 is vastgelegd dat [eiser] en [voormalig bestuurder] hun aandelen in en hun restvordering op SGI overdragen aan HDN, tegen betaling van een koopsom. De koopsom was voor [eiser] € 450.000,- lager dan het inkoopbedrag dat SGI hem op dat moment nog schuldig was.
2.10.
[voormalig bestuurder] is op 8 mei 2012 door de FIOD aangehouden en in voorarrest geplaatst wegens verdenking van betrokkenheid bij omkoping in het kader van de verkoop van activiteiten van RENDO aan Electrabel in 2006. Rendo Holding heeft [voormalig bestuurder] op 29 juni 2012 met onmiddellijke ingang ontslagen.
2.11.
De Raad van Commissarissen (hierna: de RvC) van Rendo Holding heeft [eiser] vervolgens gevraagd om als tijdelijk bestuurder van Rendo Holding op te treden. [eiser] heeft die functie aanvaard.
2.12.
RENDO heeft vanaf 2007 in totaal circa € 30 miljoen in SGI geïnvesteerd: ongeveer € 20 miljoen aan achtergestelde leningen en € 10 miljoen aan koopsommen voor roerende en onroerende zaken.
2.13.
Op 4 december 2012 is [eiser] met een aantal anderen, waaronder [voormalig bestuurder] en [oprichter 2], door de FIOD gearresteerd op verdenking van fraude. RENDO heeft [eiser] op 5 december 2012 verzocht om na zijn vrijlating onmiddellijk contact op te nemen en hem in afwachting daarvan verboden om op het bedrijf te verschijnen. De RvC heeft vervolgens een tijdelijk bestuurder bij Rendo Holding aangesteld.
2.14.
Op 27 december 2013 heeft een bespreking tussen RENDO en [eiser] plaatsgevonden. [eiser] heeft ter gelegenheid daarvan zijn schriftelijke antwoorden op zijdens Rendo gestelde vragen overhandigd. Daarin staat onder andere het volgende:
"Het project SGI viel geheel onder leiding van de Algemeen Directeur binnen NV Rendo Holding. … Ik heb dan ook geen leiding gegeven aan investeringen in SGI/SGC/SGE, buiten de aansluiting op het electriciteitnet van RENDO Netwerken om. (…)
Ik ben niet betrokken geweest bij voorgenomen besluiten om leningen te verstrekken aan SGE/SGC.
Ik had beperkte kennis van deze materie door informatie van de Algemeen Directeur door de jaren heen, (…)
Ik heb nooit een volledig beeld van de financieringen, noch van de zekerheden verkregen voordat ik als waarnemend directeur ben aangesteld. (…)
Ik ben door de AD gevraagd of ik belang had zelf in privé deel te nemen in de torrefactietechnologie. Dit zou wellicht een leuke belegging zijn in een nieuwe technologie, maar tevens middels aandelen in SGI voor Rendo het voordeel hebben van enige controle op de financieringen en investeringen van Rendo (…).
Ik heb nadrukkelijk aan de AD gevraagd of dit mocht gezien mogelijke belangenverstrengelingen en ik geen situatie van belangenverstrengelingen wil permitteren. De AD heeft aangegeven dat privé deelname juist gewenst is door Rendo gezien de belangen van Rendo en dat hij toestemming voor deelname heeft van de president commissaris van Rendo Holding. De AD heeft tevens aangegeven dat hij navraag heeft gedaan aan zijn notaris, fiscalist en accountant of er belemmeringen zijn in privé deelname en dat die er niet waren.
Ik heb toen besloten mee te willen doen in dit project, op basis van de door de AD aangegeven belangen, het medeweten van de president-commissaris van Rendo Holding en de mogelijk interessante belegging in een nieuwe technologie, de kleine omvang van de belegging, het meedoen van [oprichter 2] en de informatie van de AD dat er geen juridische, fiscale of economische belemmeringen zijn.
Ik ben altijd te goeder trouw geweest in deze. (...) Ik had geen enkele reden om de AD niet op zijn woord te geloven. (…)
Het project Steenwijk was in 2009 in een stroomversnelling terecht gekomen en volgens informatie van de AD van SGI productiegereed. De prijs die voor de technologie betaald zou worden was voor mij verrassend. Ik had nooit kunnen vermoeden dat er in korte tijd zoveel meerwaarde zou kunnen ontstaan. Maar de hoge bedragen werden bevestigd door internationale belangstelling, door waarderingsrapporten en door de onderhandelingen."
2.15.
Bij brief van 31 december 2012 heeft Rendo Holding [eiser] met onmiddellijke ingang ontslagen. In deze brief is daartoe onder meer vermeld:
"(…)
1. Voorafgaand aan de investeringen door Rendo heeft u met de heren (…) een financieel belang genomen in SGI B.V. de rechtspersoon waarin de investeringen van Rendo zouden plaatsvinden (…).
2. U was betrokken bij, althans bekend met, de afspraken van de directie van Rendo en de Raad van Commissarissen met betrekking tot de investering, en wel dat deze 4 tot 5 miljoen euro zou bedragen. Het was u bekend dat met de loop van de tijd substantieel meer door Rendo Holding (…) is geïnvesteerd. (…) U heeft nimmer aan commissarissen gevraagd of deze meerdere investeringen bij de commissarissen bekend waren, laat staan voor hen akkoord.
3. Toen de heer [oprichter 2] al na korte tijd zijn aandelen in SGI van de hand deed, omdat hij niet langer een vermenging tussen zakelijk en privé wenste, is dat voor u geen reden geweest om ook uw SGI-belang te beëindigen.
4. Toen zich de mogelijkheid voordeed om winst te maken op uw aandelen in SGI, heeft u deze aandelen eind 2009 middels [vennootschap eiser] verworven en een maand later verkocht (…).
Aldus heeft u privé voordeel genoten van de ontwikkelingen binnen SGI B.V., die enkel en alleen door investeringen van Rendo (…) mogelijk waren geworden.
5. Voor Rendo zijn de investeringen een financieel drama geworden. (…)
6. U heeft (…) geen enkele blijk gegeven van enig besef dat uw handelen jegens Rendo onoorbaar was. (…) Zelfs na deze affaire is er dus geen enkele garantie dat u niet opnieuw in dergelijk gedrag zult vervallen.
Deze gronden vormen ieder voor zich, en uiteraard ook in combinatie met meerdere van die gronden, dringende redenen voor ontslag op staande voet. (…) Het vertrouwen in u is geheel en al komen te ontbreken. (…)"
2.16.
Op 4 februari 2013 is [eiser] door de RvC ontslagen als tijdelijk bestuurder van Rendo Holding, voor zover hij nog in functie was.
2.17.
De zittende commissarissen van Rendo Holding hebben schriftelijk verklaard dat zij tot december 2012 nimmer hebben geweten dat directieleden van RENDO op enig moment als aandeelhouder betrokken waren in SGI, en dat die verdenking pas is ontstaan door de perspublicaties omtrent het FIOD-onderzoek. Daarnaast verklaren zij dat zij er tot medio 2012 van uit gingen dat de investeringen van RENDO in SGI maximaal € 5 miljoen bedroeg en dat niemand hen ooit heeft medegedeeld dat deze een grotere omvang hadden gekregen. Ook de voormalige president-commissaris [voormalige president-commissaris] heeft verklaard niet te hebben geweten van de gehanteerde constructies rondom SGI en de privébelangen die de directieleden daarin hebben gehad.
2.18.
SGI heeft RENDO laten weten niet in staat te zijn om rente en aflossing te betalen en daartoe ook in de toekomst niet in staat te zullen zijn. SGI is inmiddels in staat van faillissement verklaard. RENDO verwacht dat zij op haar investering van € 30 miljoen in SGI € 17 miljoen tot € 27 miljoen moet afboeken.
2.19.
[eiser] heeft N.V. Rendo op 6 maart 2013 in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de sector privaatrecht, locatie Assen van deze rechtbank, in welke procedure hij - voor zover van belang - onder meer opheffing van de non-actiefstelling, ongedaanmaking van het verleende ontslag, wedertewerkstelling en doorbetaling van loon heeft gevorderd.
2.20.
Bij vonnis van 2 april 2013 heeft de voorzieningenrechter de sub 2.19. genoemde vorderingen van [eiser] afgewezen. Daartoe heeft zij onder meer overwogen:
"(…)
4.8.
Vervolgens moet worden beoordeeld of voorshands voldoende aannemelijk is dat ten minste één van de in de ontslagbrief van 31 december 2012 genoemde redenen een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend, om de volgende redenen.
4.9.
Vaststaat dat [eiser] (samen met [voormalig bestuurder]) aandelen in SGI heeft gehad en dat hij deze in 2009 door SGI heeft laten inkopen. [eiser] erkent ook dat hij dit pas na zijn aanhouding in december 2012 aan de RvC van RENDO heeft verteld. RENDO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij miljoenen op haar investeringen in SGI zal moeten afschrijven, terwijl [eiser] voor zijn aandelen in dat bedrijf € 2,25 miljoen heeft ontvangen.
[eiser] stelt dat hem niets te verwijten valt omdat hij altijd te goeder trouw heeft gehandeld, geen overzicht had van de investeringen van RENDO in SGI, en zich steeds op zijn direct leidinggevende [voormalig bestuurder] heeft en mocht verlaten.
[eiser] heeft de voorzieningenrechter hiervan vooralsnog onvoldoende kunnen overtuigen.
1. [eiser] is jaren lid van de directie van RENDO geweest en hij heeft een accountancy opleiding genoten. Hij had dus een verantwoordelijke positie binnen RENDO en de nodige financiële bagage.
[eiser] heeft zich ervan bewust moeten zijn dat directieleden van RENDO ter voorkoming van tegenstrijdige belangen geen aandelen behoren te nemen in bedrijven waarmee RENDO zaken doet. Zeker niet als het gaat om energiebedrijven waarin RENDO volgens de Wet Onafhankelijk Netbeheer zelf niet mag participeren. De statuten van N.V. Rendo verbieden vanaf medio 2008 zelfs expliciet dat bestuursleden dit doen. Dat kan [eiser] moeilijk zijn ontgaan.
De stelling van [eiser] dat SGI niet onder dat verbod valt snijdt geen hout. De constructie met SGI is juist in het leven geroepen omdat RENDO de betreffende projecten volgens de Wet Onafhankelijk Netbeheer niet zelf mocht ontwikkelen.
[eisers] verweer dat hij zijn belang in SGI niet hoefde te melden omdat hij voor medio 2012 geen bestuurder was en toen hij dat wel werd geen aandelen meer had, gaat evenmin op. Ook van een titulair directeur mag verwacht worden dat hij in de geest van statuten en relevante wetgeving handelt.
2. [eiser] stelt dat hij ervan uit ging dat de deelname in SGI mocht, omdat [voormalig bestuurder] hem had gezegd dat deze door president-commissaris [voormalige president-commissaris] was goedgekeurd. De voorzieningenrechter kan [eiser] daarin niet volgen.
In de onder r.o. 2.4 aangehaalde notulen van de RvC-vergaderingen en de vergadering van aandeelhouders van 20 december 2007 is opgenomen dat het noodstroomproject in Steenwijk bewust door een derde partij zal worden geëxploiteerd. Vaststaat dat [eiser], die steeds bij de vergaderingen aanwezig was, dit niet heeft gecorrigeerd en nimmer heeft gezegd dat hij en zijn mede-directeuren in die ‘derde’ (SGI) participeerden. Zeker als de directie, zoals [eiser] stelt, aandelen in SGI heeft genomen om via een controlerende meerderheid het belang van RENDO te kunnen dienen, is niet goed te begrijpen waarom daarover nooit in aanwezigheid van alle commissarissen is gesproken. Niet toen de statuten van N.V. Rendo een dergelijke binding vanaf medio 2008 met zoveel woorden verboden, niet toen [oprichter 2] zijn belang in SGI van de hand deed, en zelfs niet toen [voormalig bestuurder] en [eiser] in 2009 hun eigen aandelen door SGI lieten inkopen.
Als [eiser] tot het vertrek van [voormalig bestuurder] medio 2012 nog een reden zou hebben gehad om dit niet zelf ter sprake te brengen (“hij vond het niet zijn taak om buiten zijn leidinggevende om te gaan”), dan was die reden in ieder geval in de aandeelhoudersvergadering van Rendo Holding op 20 september 2012 niet meer aanwezig. In die vergadering is expliciet de vraag gesteld wat de rol van [voormalig bestuurder] met betrekking tot SGI is geweest. Indien [eiser] inderdaad – zoals hij stelt –in de veronderstelling was dat [voormalig bestuurder] de constructie met de voormalige president-commissaris [voormalige president-commissaris] en externe adviseurs had afgestemd, heeft hij zich op dat moment moeten realiseren dat de andere commissarissen daarvan blijkbaar niet op de hoogte waren, en had hij over hun beider rol openheid van zaken moeten geven. Dat heeft hij niet gedaan.
3. [eiser] heeft volgens de voorzieningenrechter ook moeten inzien dat een inkoop van zijn aandelen in SGI (en die van [voormalig bestuurder]) niet het belang van RENDO diende. Uit de overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat [eiser] wist dat RENDO forse achtergestelde leningen aan SGI had verstrekt; hij heeft in 2008 en 2009 in ieder geval € 9,5 miljoen aan overboekingen ten titel van achtergestelde leningen gefiatteerd. Als financieel onderlegde directeur die - zoals hij zelf aangeeft - voor de belangen van N.V. Rendo diende te waken, had en heeft [eiser] zich af moeten vragen hoe het mogelijk was dat SGI (die nog in een aanloopfase zat) zich een inkoopbedrag van € 8,1 miljoen voor [voormalig bestuurder] en hemzelf kon veroorloven, en zich moeten realiseren dat een inkoop hoe dan ook niet in het belang van RENDO kon zijn.
Ter zitting heeft [eiser] ook erkend dat de inkoop (anders dan een verkoop van aandelen) een aanslag pleegde op de solvabiliteit en de liquiditeit van SGI, en daarmee het risico voor RENDO als verstrekker van (toen al) € 15,8 miljoen aan achtergestelde leningen vergrootte. De inkoopprijs zou daarom - zo gaf hij aan - ook in termijnen worden betaald. Dat duidt erop dat [eiser] het risico voor RENDO (die na de transactie nog meer achtergestelde leningen aan SGI heeft verstrekt) wel heeft onderkend maar zich daardoor niet heeft laten leiden. Dat kan hem worden aangerekend.
De voorzieningenrechter laat in het midden of de inkoopprijs voor de aandelen al dan niet marktconform is geweest. Ook als dat volgens MBCF het geval was (omdat het rapport niet over de waarde van SGI maar over de waarde van aandelen van [X] en [Y] in EPC International B.V. gaat is dat niet geheel duidelijk), had [eiser] zich van de inkoop moeten onthouden, althans de RvC vooraf van dat plan op de hoogte moeten stellen. Als goed werknemer van RENDO met een eigen verantwoordelijkheid naar het bedrijf, mocht [eiser] in dit geval niet enkel op zijn leidinggevende [voormalig bestuurder] afgaan. Temeer niet nu deze een nog veel groter privé belang in SGI had dan [eiser] zelf.
4.10.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [eiser] zijn plichten tegenover RENDO ernstig heeft verzaakt en dat N.V. Rendo toen zij van zijn aandelenbelang in SGI en de inkoop daarvan op de hoogte raakte, een voldoende dringende reden had om hem te ontslaan. De vraag of met medeweten van [eiser] meer in SGI is geïnvesteerd dan met de RvC was afgesproken, behoeft gelet hierop geen bespreking.
De persoonlijke omstandigheden die [eiser] heeft aangevoerd leggen onvoldoende gewicht in de schaal om hierover anders te oordelen. Dat geldt eveneens voor zijn verwijt aan het adres van de RvC. Ook als zou blijken dat de RvC onvoldoende toezicht heeft gehouden, neemt dat de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] jegens RENDO niet weg. (…)"
2.21.
Bij beschikking van gelijke datum is de arbeidsovereenkomst van [eiser] ontbonden, voor het geval deze nog mocht bestaan.
2.22.
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) en Rendo Holding hebben vanaf december 2012 (ieder afzonderlijk) conservatoir beslag gelegd op vermogensbestanddelen van [eiser], op de spaarrekening van de partner van [eiser] alsmede onder [vennootschap eiser] en onder derden ten laste van [vennootschap eiser], van welke vennootschap [eiser] bestuurder is. Onder de door het OM gelegde beslagen viel ook een rekening bij de Achmea Retail Bank met rekeningnummer [rekeningnummer]. Dit beslag is op 25 juni 2013 gelegd.
2.23.
Sinds juni 2014 ontvangt [eiser] een WW-uitkering van het UWV ten bedrage van netto € 1.036,80 per vier weken.
2.24.
[eiser] woont met zijn partner en vijf kinderen in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Het betreft een villa met vrijstaand bijgebouw, tuin en weiland. Eén van de kinderen van [eiser] is meervoudig gehandicapt en woont doordeweeks in een zorginstelling. In de weekenden is hij thuis. De andere kinderen van [eiser] zijn geheel of gedeeltelijk thuiswonend. De maandelijkse hypotheeklasten van [eiser], verschuldigd aan de ING Bank, bedragen € 2.840,-.
2.25.
De woning van [eiser] is bezwaard met een hypotheekrecht ten gunste van de ING Bank in verband met een hypothecaire geldlening, zulks voor een bedrag van € 1.270.050,-.
Op de woning rusten beslagen van het OM en Rendo Holding.
2.26.
[eiser] heeft vanwege de beslagleggingen door het OM een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de Noordelijke Fraudekamer van de afdeling Strafrecht van deze rechtbank, waarin is verzocht om opheffing van het strafvorderlijk derdenbeslag gelegd onder de Achmea Retail Bank met rekeningnummer [rekeningnummer]. De meervoudige raadkamer voor strafzaken heeft bij beschikking van 12 november 2014 voornoemd beslag gedeeltelijk opgeheven. Daartoe is onder meer overwogen:
"(…) De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van verdenkingen zoals bedoeld in artikel 94a, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv). Verder acht de rechtbank het, in het licht van de beschikbare stukken, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later over de zaak oordelend, aan klager een verplichting zal opleggen tot het terugbetalen van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, tot een bedrag dat ten minste de totale waarde bedraagt van de vermogensbestanddelen die ten laste van klager conservatoir in beslag zijn genomen. De rechtbank acht de gelegde beslagen dan ook in beginsel redelijkerwijs noodzakelijk om het recht tot verhaal van de officier van justitie zeker te stellen.
De rechtbank heeft anderzijds wel oog voor de precaire financiële omstandigheden waarin klager en zijn gezin (waaronder een aantal thuiswonende minderjarige kinderen) zich als gevolg van de beslagen in toenemende mate zijn komen te bevinden. Gezien de stand van het onderzoek valt bovendien niet te verwachten dat de vervolging van klager op afzienbare termijn afgerond zal zijn, hetgeen meebrengt dat de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden of klager zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvan hij wordt verdacht (en derhalve evenzeer de vraag of het door hem genoten voordeel als wederrechtelijk moet worden aangemerkt), voorlopig niet zal worden beantwoord. De rechtbank acht het in dit stadium van de procedure dan ook onredelijk om van klager (en diens gezin) te verlangen dat hij zijn woning verkoopt om zijn financiële nood te lenigen, nog daargelaten hoe reëel een dergelijke oplossing is in het licht van het beslag dat op deze woning rust.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt er in slechts beperkte en toelaatbare mate afbreuk gedaan aan de zekerheidsstelling van de verhaalsmogelijkheden van het Openbaar Ministerie indien klager in de gelegenheid wordt gesteld om de kosten voor zijn hypothecaire lening bij de ING bank te blijven voldoen. Rentebetalingen daargelaten, verminderen de betalingen aan de bank immers de hypothecaire schuld, zodat het totale vermogen van klager daardoor niet achteruit gaat.
Bij afweging van alle betrokken belangen zal de rechtbank het beslag op de rekening met nummer [rekeningnummer] bij Achmea Retail Bank NV dan ook gedeeltelijk opheffen, in die zin dat:
- een bedrag van € 8.538,57 onmiddellijk wordt vrijgegeven ter voldoening van de huidige betalingsachterstand op de hypothecaire lening bij ING (één en ander overeenkomstig het door de raadsman van klager overgelegde schrijven van ING van 20 oktober 2014);
- maandelijks een bedrag wordt vrijgegeven van € 2.840,- ter betaling van de kosten van de hypothecaire lening bij ING ten behoeve van het onderpand [adres] te [woonplaats]. (…)"
2.27.
Rendo Holding heeft op 5 november 2014, na daartoe verkregen verlof, ten laste van [eiser] conservatoir derdenbeslag doen leggen op de rekening bij de Achmea Retail Bank met nummer [rekeningnummer]. Hierdoor is een bedrag van ongeveer € 150.000,- getroffen.
2.28.
RENDO heeft vervolgens een bodemprocedure tegen [eiser] en [vennootschap eiser] aanhangig gemaakt bij de handelskamer van de sector privaatrecht, locatie Assen, van deze rechtbank, in welke procedure zij van [eiser] en [vennootschap eiser] betaling vordert van een bedrag van
€ 29.831.304,- althans een bedrag van € 2.766.052,-. De zaak staat thans voor conclusie van repliek aan de zijde van RENDO. In de inleidende dagvaarding in deze procedure heeft RENDO de juridische onderbouwing van de vordering op [eiser] als volgt samengevat:
"[eiser] is jegens Rendo aansprakelijk op meerdere gronden. Allereerst heeft hij zijn taak als enig statutair bestuurder ex art. 2:9 jo. 2:11 jo. 2:151/261 BW onbehoorlijk vervuld en valt hem terzake hiervan een ernstig verwijt te maken. Daarnaast kwalificeert het handelen van [eiser] als een onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW. Tevens is [eiser] tekortgekomen in de nakoming van zijn arbeidsovereenkomst en heeft hij niet gehandeld conform de wettelijke eisen van goed werknemerschap die er aan hem werden gesteld 7:611 BW en is hij uit dien hoofde ex art. 6:74 BW (jo. 7:661 BW) aansprakelijk. Ten slotte heeft [eiser] zich ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van Rendo ex art. 6:212 BW. (…)"
2.29.
De totale netto inkomsten van [eiser] en diens partner bedragen volgens schriftelijke opgave van [eiser] € 3.703,- per maand. De totale vaste lasten bedragen volgens die opgave
€ 4.603,- per maand en de variabele lasten € 1.685,- per maand. Daarnaast bedragen de rentelasten die op de woning rusten ongeveer € 3.000,- per maand.
2.30.
De door Rendo Holding/RENDO ten laste van [eiser] gelegde conservatoire (derden)beslagen, waaronder die op de bankrekening van [eiser] bij Achmea Retail Bank, hebben in totaal een bedrag van ongeveer € 370.000,- getroffen. De ten laste van [vennootschap eiser] gelegde beslagen hebben een bedrag van ongeveer € 1.000.000,- getroffen.

3.Het standpunt van [eiser]

3.1.
legt aan zijn vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
3.2.
Ten gevolge van het feit dat er op het gehele vermogen van [eiser] beslag is gelegd, is [eiser] al geruime tijd niet meer in staat om zijn vaste lasten te voldoen. In eerste instantie kon [eiser] nog gelden van (een) derde(n) lenen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Vanaf augustus 2014 is dat echter niet meer mogelijk en sindsdien kan [eiser] zijn hypotheeklasten niet meer voldoen. Daardoor is er een achterstand ter grootte van, inmiddels, negen maanden in de betaling van de hypotheeklasten ontstaan. De ING Bank dringt bij [eiser] aan op voldoening daarvan. [eiser] heeft het tegoed op de bankrekening bij Achmea Retail Bank nodig om zijn hypotheeklasten en de hypotheekachterstand te kunnen voldoen.
3.3.
Het beslag op de bankrekening bij Achmea Retail Bank dient naar de mening van [eiser] om meerdere redenen te worden opgeheven:
I. Het door Rendo Holding gelegde beslag is onnodig. Indien het beslag gehandhaafd blijft, zal het vermogen van [eiser] (verder) afnemen omdat hij al geruime tijd niet meer in staat is om zijn vaste lasten te voldoen. Omdat [eiser] ook niet in staat is om op dit moment een zodanig inkomen te genereren dat de vaste lasten gedekt kunnen worden, zal de financiële malaise voor [eiser] steeds groter worden. Er is thans reeds sprake van een onhoudbare financiële situatie voor [eiser] (en zijn gezin). Ook Rendo Holding is gebaat bij opheffing van het beslag, omdat het vermogen van [eiser] dan niet verder zal afnemen. [eiser] verwijst ook naar de (inhoud van de) beschikking die door de raadkamer van de afdeling strafrecht van rechtbank is gewezen inzake de opheffing van het strafvorderlijke beslag.
II. Het door Rendo Holding gelegde beslag is een vexatoir beslag. Rendo Holding heeft volgens [eiser] misbruik van recht gemaakt door conservatoir beslag te laten leggen op het tegoed op de bankrekening bij Achmea Retail Bank. Immers, hangende de procedure tot opheffing van het door het OM gelegde strafvorderlijke beslag is onderhavig beslag door Rendo Holding gelegd. Daaruit moet volgens [eiser] worden afgeleid dat er sprake is van een hetze van Rendo Holding jegens [eiser]. [eiser] wordt door onderhavig beslag op onevenredige wijze in zijn belangen geschaad. Rendo Holding is slechts bezig met het ruïneren van het leven van [eiser] en diens gezin.
III. De vordering ter zake waarvan RENDO het beslag heeft gelegd is ondeugdelijk. [eiser] betwist in dit verband dat sprake is van een onrechtmatige daad, bestuurdersaansprakelijkheid, wanprestatie of ongerechtvaardigde verrijking, welke rechtsgronden door RENDO aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd.
IV. Er is reeds voldoende zekerheid gesteld voor voldoening van de vordering van Rendo Holding. Rendo Holding heeft namelijk al 12 (conservatoire) derdenbeslagen ten laste van [eiser] gelegd. Opheffing van het beslag op de bankrekening bij Achmea Retail Bank betekent procentueel gezien dat slechts een half procent van de vordering van Rendo Holding niet meer zeker gesteld zou zijn. Dat is een verwaarloosbaar klein percentage gelet op de totale hoogte van de vordering. Bovendien zal [eiser] geen verhaal bieden voor het astronomisch hoge bedrag dat in de bodemprocedure van hem wordt gevorderd.
V. Bij afweging van de belangen van partijen over en weer, dient het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag te prevaleren boven het belang van Rendo Holding bij handhaving daarvan. Het beslag levert aanzienlijk financieel nadeel voor [eiser] op. Hij kan thans zijn hypotheeklasten al niet meer voldoen. Handhaving van het beslag zal ertoe leiden dat de hypotheekachterstand alleen maar verder oploopt, waarbij ook dient te worden bedacht dat de behandeling van de civielrechtelijke procedure inzake de vordering waarvoor het beslag is gelegd nog geruime tijd zal duren. De financiële situatie wordt bij handhaving van het beslag dus alleen maar slechter. Een faillissement van [eiser] is óók denkbaar als het beslag niet wordt opgeheven. Executoriale verkoop van de woning dient te worden voorkomen, omdat [eiser] dan met een restschuld ter zake van de woning zal achterblijven. Bovendien zal [eiser], naar eigen zeggen, zowel in de strafvorderlijke als in de civielrechtelijke procedure het gelijk aan zijn zijde krijgen. Tegen die achtergrond moet voorkomen worden dat zijn woning in de tussentijd niettemin verkocht zou dienen te worden wegens een hypotheekachterstand. Het gezin van [eiser] zal bij executoriale verkoop van de woning bovendien op straat komen te staan, hetgeen - mede gelet op de ernstige handicaps van zoon [zoon eiser] - zeer onwenselijk is. Rendo Holding op haar beurt zal geen last hebben van opheffing van het beslag, aldus [eiser].

4.Het standpunt van Rendo Holding

4.1.
Het verweer van Rendo Holding komt - samengevat - op het volgende neer.
4.2.
[eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vordering tot opheffing van het op de bankrekening bij Achmea Retail Bank gelegde conservatoire (derden)beslag. Hij heeft na het leggen van dit beslag maandenlang gewacht met het aanhangig maken van onderhavig kort geding. De door [eiser] gestelde onhoudbare financiële situatie voor hem en zijn gezin is bovendien niet behoorlijk door hem onderbouwd. Rendo Holding betwist overigens ook dat van een zodanige situatie sprake is. Dat de hypotheekhouder, ING Bank, executiemaatregelen jegens [eiser] zal gaan nemen vanwege een hypotheekachterstand blijkt uit niets. De financiële problemen die [eiser] stelt te hebben en de door hem gestelde dreiging van executoriale verkoop van de woning, vloeien ook niet voort uit onderhavig beslag, maar zijn daarentegen een gevolg van het gat tussen de inkomsten en uitgaven van [eiser] en diens gezin. [eiser] is met gebruikmaking van onrechtmatig verkregen gelden boven zijn stand gaan leven en probeert dat gat nu te dichten c.q. zijn luxe levensstijl te continueren met het geld dat op de - beslagen - bankrekening bij Achmea Retail Bank staat. Dat is evenwel geen in rechte te respecteren belang. Het ligt op de weg van [eiser] zelf om het gat tussen zijn inkomsten en uitgaven te dichten. Bij het vorenstaande dient ook te worden bedacht dat Rendo Holding geen beslag heeft doen leggen op het inkomen van [eiser].
4.3.
[eiser] suggereert ten onrechte dat de belangenafweging die door de raadkamer van de afdeling strafrecht van de rechtbank inzake de opheffing van het strafvorderlijke beslag is gemaakt hetzelfde is als in dit (civielrechtelijke) kort geding. Het toetsingskader van de beide procedures is wezenlijk anders, aldus Rendo Holding.
4.4.
Rendo Holding zal bij opheffing van onderhavig beslag op ontoelaatbare wijze worden benadeeld in de zekerstelling van haar verhaalsmogelijkheden. De gelden op de bankrekening bij Achmea Retail Bank zijn verkregen door het onrechtmatig handelen van [eiser] en dus feitelijk van RENDO afkomstig. Indien het beslag wordt opgeheven, dan kan [eiser] naar believen weer over die gelden beschikken. Zelfs als [eiser] deze gelden louter zou aanwenden ter voldoening van een hypotheekachterstand, dan wordt Rendo Holding benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden. Na het verkrijgen van een executoriale titel zal Rendo zich kunnen verhalen op onderhavige bankrekening. Bij het vrijgeven van de bankrekening kan Rendo zich niet op alternatieve vermogensbestanddelen van [eiser] verhalen. Gebleken is namelijk dat de woning minder waard is dan de daarop rustende hypothecaire geldlening en dus "onder water staat". Alle gelden die worden aangewend ten gunste van de hypotheekhouder, kunnen niet door Rendo worden aangesproken als zij over een executoriale titel jegens [eiser] beschikt.
4.5.
De vordering van RENDO op [eiser] betreft een harde vordering. De juridische houdbaarheid van de vordering is reeds vastgesteld in het kort geding-vonnis van 2 april 2013 en ook uit de dagvaarding in de bodemprocedure blijkt de gegrondheid van de vordering. Het is meer dan aannemelijk dat de vordering van RENDO in de bodemprocedure zal worden toegewezen. De hoogte van het toe te wijzen bedrag stijgt ver uit boven de waarde van de in beslag genomen vermogensbestanddelen van [eiser].
4.6.
Anders dan [eiser] stelt, is Rendo Holding niet gebaat bij opheffing van het beslag. Integendeel, door zodanige opheffing worden de verhaalsmogelijkheden van RENDO jegens [eiser] juist beperkt. De vrij te komen bedragen zullen niet ten gunste van RENDO komen, terwijl bij handhaving van het beslag RENDO zich wél daarop zal kunnen verhalen.
4.7.
Er bestaat onvoldoende zekerheid voor verhaal van de vordering van RENDO op [eiser]. De door RENDO gelegde beslagen dekken niet de gehele vordering op [eiser]. De verhaalsmogelijkheden op [eiser] zijn minimaal, in vergelijking met de vordering die RENDO op hem heeft en zijn zelfs niet genoeg om de onrechtmatig verkregen € 2,25 miljoen terug te (laten) betalen.
4.8.
Van een vexatoir beslag is geen sprake. RENDO is niet bezig met een hetze jegens [eiser]. [eiser] wordt door het beslag op de bankrekening bij Achmea Retail Bank ook niet onevenredig en onnodig in zijn belangen geschaad. Wanneer, zoals hier, de totale waarde van de beslagen goederen bij lange na niet voldoende is om de vordering te voldoen, is er geen sprake van een onnodig beslag.
4.9.
Ook een afweging van de wederzijdse belangen van partijen moet tot afwijzing van de gevorderde opheffing van het beslag op de bankrekening bij Achmea Retail Bank leiden. Het belang van Rendo Holding bij handhaving van dit beslag weegt zwaarder dan het belang van [eiser] bij opheffing van dit beslag. [eiser] heeft geen rechtens te respecteren belang om zijn luxueuze levensstijl gebruik makend van onrechtmatig ten koste van RENDO verkregen gelden te kunnen continueren. Daarentegen heeft Rendo Holding op haar beurt groot belang bij handhaving van het beslag, nu [eiser] voor miljoenen euro's schade aan RENDO heeft berokkend, RENDO haar volledige vordering nimmer volledig voldaan zal krijgen en opheffing van onderhavig beslag de toch al geringe verhaalsmogelijkheden van RENDO nog verder zal beperken.
4.10.
Ten slotte dient het jegens RENDO gevorderde verbod om nieuwe beslagen ten laste van [eiser] te leggen worden afgewezen, nu deze vordering niet is onderbouwd.

5.De beoordeling van het geschil

Inleiding
5.1.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag door de voorzieningenrechter onder meer worden uitgesproken indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481 en HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074) ligt het op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert (in dit geval: [eiser]) om, met inachtneming van de beperkingen van een kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger (in dit geval Rendo Holding) gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag (vgl. HR 25 november 2005, NJ 2006, 148). De Hoge Raad heeft hieraan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag kan te allen tijde worden ingediend. Daarvoor is geen spoedeisend belang vereist.
Ondeugdelijkheid van de vordering
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] binnen het bestek van dit kort geding - waarin gelet op de aard van de procedure geen plaats is voor verdere bewijslevering - niet aannemelijk weten te maken dat de vordering waarvoor Rendo Holding (conservatoir) beslag heeft doen leggen ondeugdelijk is. Daartoe wordt het volgende overwogen. In het inleidende beslagrekest heeft Rendo Holding gemotiveerd uiteengezet op welke rechtsgronden haar vordering op [eiser] berust en zij heeft zulks concreet en gespecificeerd toegelicht aan de hand van een uitgebreide weergave van relevante feiten en omstandigheden. Ook de hoogte van de van [eiser] gevorderde schadevergoeding is in het beslagrekest gemotiveerd en gespecificeerd toegelicht. Tegen deze achtergrond had van [eiser], op wiens weg het, zoals hiervoor overwogen, ligt om summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering van Rendo Holding aannemelijk te maken, mogen worden verwacht dat hij in dit kort geding onderbouwd had gesteld, onder het aanvoeren van daartoe dienende feiten en omstandigheden, dat en waarom de vordering van Rendo Holding ondeugdelijk is. Hiermee is [eiser] evenwel in gebreke gebleven. De voorzieningenrechter stelt in dat verband vast dat [eiser] in dit kort geding nauwelijks, laat staan onderbouwd, is ingegaan op de (on)deugdelijkheid van de vordering van Rendo Holding en de rechtsgrondslagen daarvan. Het enkel stellen dat er géén sprake is van een onrechtmatige daad, bestuurdersaansprakelijkheid, wanprestatie of ongerechtvaardigde verrijking, zonder voldoende (feitelijke) toelichting daarop is onvoldoende. Een en ander klemt naar het oordeel van de voorzieningenrechter eens te meer in het licht van de in dit kort geding overgelegde dagvaarding in de bodemprocedure, waarin eveneens uitgebreid onderbouwd is ingegaan op de rechtsgronden, de relevante feiten en omstandigheden en de hoogte van de schadevergoeding en de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank inzake het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet, waarbij is geoordeeld dat [eiser] zijn plichten jegens RENDO ernstig heeft verzaakt.
Onnodigheid van het beslag
5.3.
Vervolgens dient de voorzieningenrechter de vraag te beantwoorden of - zoals [eiser] stelt en door Rendo Holding is betwist - het ten laste van [eiser] onder Achmea Retail Bank gelegde conservatoire (derden)beslag op de bankrekening aldaar onnodig is. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
5.4.
Rendo Holding heeft onderhavig beslag gelegd ter verzekering van verhaal van een vordering op [eiser] van € 22.283.162,-. [eiser] heeft niet gesteld en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat hij - los van onderhavig beslag - voldoende verhaal biedt voor deze vordering. Tevens dient in aanmerking te worden genomen dat [eiser] als schuldenaar, in beginsel, met zijn gehele vermogen dient in te staan voor verhaal van de vordering van Rendo Holding (artikel 3:276 BW).
5.5.
De stelling van [eiser] dat zijn vermogen (verder) zal afnemen als onderhavig beslag gehandhaafd blijft, kan de voorzieningenrechter niet volgen. Het vermogen is door de beslaglegging als zodanig niet afgenomen, nu het beslag het daardoor getroffen deel van [eisers] vermogen als het ware heeft gefixeerd per datum beslaglegging. Het enige verschil met de situatie van vóór de beslaglegging is dat [eiser] door de beslaglegging niet meer bij het geld op de rekening kan komen. De financiële problematiek die [eiser] stelt, is naar voorlopig oordeel juist een gevolg van het feit dat de maandelijkse uitgaven van [eiser] ver uitstijgen boven zijn maandelijkse inkomsten. Dat is een omstandigheid die voor rekening en risico van [eiser] zelf komt. Indien hij onvoldoende inkomsten geniet om zijn uitgaven te kunnen dekken, is het aan hem om de tering naar de nering te zetten en te trachten dit financiële gat te dichten. Dat hij daartoe graag het tegoed op de beslagen bankrekening bij Achmea Retail Bank wil benutten, is weliswaar - vanuit zijn visie - voorstelbaar, maar zal tegelijkertijd ertoe leiden dat Rendo Holding in haar verhaalsmogelijkheden zal worden beperkt.
5.6.
De stelling van [eiser] dat RENDO als gevolg van opheffing van onderhavig beslag op de bankrekening bij Achmea Retail Bank slechts een half procent van haar zekerheden zou kwijtraken, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet houdbaar. De totale vordering van RENDO op [eiser] bedraagt immers (primair) € 29.831.304,-, terwijl vooralsnog voldoende aannemelijk is dat slechts voor een klein gedeelte van die (zeer forse) vordering verhaal mogelijk zal zijn op vermogensbestanddelen van [eiser], althans van diens vennootschap [vennootschap eiser]. Het is, anders dan [eiser] ingang tracht te doen vinden, dus bepaald niet zo dat de gehele vordering van RENDO op [eiser] reeds door zekerheden is afgedekt.
5.7.
[eiser] heeft ter onderbouwing van de onnodigheid van het beslag ook verwezen naar de beschikking van de Noordelijke Fraudekamer, waarbij het door het OM gelegde strafvorderlijke beslag op de rekening bij Achmea Retail Bank gedeeltelijk is opgeheven. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van [eiser] ter zake aldus, dat hij tot dezelfde afweging en beslissing zou moeten komen als de Noordelijke Fraudekamer heeft gedaan en het beslag ook om die reden - al dan niet deels - zou moeten opheffen. In dat standpunt kan [eiser] niet worden gevolgd. Allereerst is van belang dat het strafvorderlijke beslag en onderhavig civielrechtelijk beslag verschillende rechtsfiguren, met ieder hun eigen specifieke kenmerken, zijn. Het strafvorderlijke beslag (artikel 552a Sv) strekt tot verhaal vanwege ontneming van wederrechtelijk door [eiser] verkregen voordeel, terwijl het civielrechtelijke conservatoire beslag (artikel 700 Rv) strekt tot verhaal van een geldvordering van Rendo Holding als schuldeiser op [eiser] als schuldenaar. De criteria waaraan een vordering tot opheffing van genoemde beslagen getoetst dient te worden, zijn ook wezenlijk anders. Bij een vordering tot opheffing van een strafvorderlijk beslag dient getoetst te worden of het belang van de strafvordering het beslag (nog langer) rechtvaardigt dan wel aan de (on)rechtmatigheid van het beslag. Bij een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag dient te worden getoetst aan de criteria van artikel 705 lid 2 Rv, zoals die hiervoor onder r.o. 5.1. zijn uiteengezet.
5.8.
Gezien het vorenstaande kan onderhavig beslag naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als onnodig worden aangemerkt. De daartoe strekkende opheffingsgrond faalt.
Vexatoir beslag
5.9.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen (HR 24 november 1995, NJ 1996, 160).
5.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] niet voldoende gesteld, noch is anderszins aannemelijk geworden dat onderhavige beslaglegging als misbruik van recht moet worden aangemerkt. Het stond Rendo Holding, nadat zij daartoe verlof had verkregen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter vrij om onderhavig beslag te leggen. Daaraan doet niet af dat op dat moment de door [eiser] bij de Noordelijke Fraudekamer ingestelde procedure strekkende tot opheffing van het door het OM gelegde strafvorderlijke beslag nog liep. Die - enkele - omstandigheid bracht niet met zich dat Rendo Holding niet bevoegd was om beslag te leggen. Daarbij dient ook te worden bedacht dat, zoals hiervoor is overwogen, het strafvorderlijke beslag en onderhavig civielrechtelijk beslag inhoudelijk verschillende procedures betreft, met verschillende beslagleggers (OM en Rendo Holding) en dat het dus gaat om afzonderlijke trajecten om het verhaal van de vorderingen van deze respectievelijke beslagleggers zeker te stellen. Feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat Rendo Holding onderhavig beslag louter heeft gelegd in het kader van, zoals [eiser] stelt, een tegen hem gerichte hetze van Rendo Holding, zijn de voorzieningenrechter niet gebleken. Daarnaast verdient opmerking dat het bedrag dat door onderhavig beslag is getroffen - circa € 150.000,- - slechts een fractie bedraagt van de vordering waarvoor het beslag is gelegd. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] door onderhavig beslag niet op zodanig onevenredig zware wijze in zijn belangen wordt getroffen, dat de beslaglegging als misbruik van recht moet worden aangemerkt. Zoals hiervoor als is geoordeeld, is het door [eiser] gestelde maandelijkse financiële gat tussen inkomsten en uitgaven - waardoor hij naar eigen zeggen niet aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening bij ING Bank meer kan voldoen - eerst en vooral een gevolg van diens uitgavenpatroon. Het is aan hem om op dat punt orde op zaken te stellen.
Voldoende zekerheid voor verhaal / verzuim van vormen
5.11.
Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk geworden dat [eiser] - los van onderhavig beslag - voldoende verhaal kan bieden voor de vordering van Rendo Holding. Hierin kan derhalve geen grond worden gevonden voor opheffing van onderhavig beslag.
5.12.
Gesteld noch gebleken is voorts dat er bij de beslaglegging op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd in acht te nemen. Ook die (mogelijke) opheffingsgrond kan [eiser] niet baten.
Belangenafweging
5.13.
Een afweging van de belangen van partijen over en weer dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het voordeel van Rendo Holding uit te vallen. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat hij bij opheffing van het beslag onder Achmea Retail Bank
- aannemende dat er geen verdere beslagen op die rekening zijn gelegd - weer bij het geld kan komen dat op die rekening staat, welk geld hij vervolgens kan aanwenden ter delging van zijn uitgaven c.q. schulden. Daartegenover staat evenwel het belang van Rendo Holding bij handhaving van het beslag, hierin gelegen dat zij een belangrijke verhaalsmogelijkheid jegens [eiser] behoudt. Hiervoor is immers reeds geoordeeld dat de vordering van RENDO op [eiser] bij lange na niet afgedekt wordt door de beslagen die ten laste van hem zijn gelegd. Voorts is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat Rendo Holding - nu de woning van [eiser] naar voorlopig oordeel thans minder waard is dan het bedrag van de hypothecaire geldlening bij ING Bank - niet zal kunnen meedelen in de (eventuele) verkoopwaarde van de woning.
De voorzieningenrechter betrekt in zijn afweging van de wederzijdse belangen tevens dat [eiser] - mede in het licht van de betwisting daarvan door Rendo Holding - niet deugdelijk heeft onderbouwd dat er sprake is van een achterstand van negen maandtermijnen in zijn hypothecaire betalingsverplichtingen. Enig onderliggend stuk ter staving van deze stelling, waarbij te denken valt aan bankafschriften en/of sommatiebrieven van ING Bank, zijn niet overgelegd. In het verlengde hiervan, heeft [eiser] evenmin [eiser] gedocumenteerd onderbouwd dat er een concrete dreiging is dat ING Bank het voornemen heeft om op korte termijn over te gaan tot het nemen van executiemaatregelen, die tot een gedwongen verkoop van de woning van [eiser] zouden kunnen leiden. Het belang van [eiser] (en diens familie) om in de woning te kunnen blijven wonen is in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter - mede gezien de wanverhouding tussen de maandelijkse inkomsten en uitgaven van [eiser] - ondergeschikt aan het belang van Rendo Holding bij handhaving van onderhavig beslag.
Conclusie voor wat betreft de opheffing van het beslag
5.14.
De vordering tot opheffing van het beslag onder Achmea Retail Bank op de bankrekening van [eiser] aldaar zal worden afgewezen.
Verbod om verdere beslagen te leggen
5.15.
[eiser] heeft voorts gevorderd dat het Rendo Holding verboden wordt om nieuwe beslagen op zijn vermogen te leggen.
5.16.
Een dergelijk verbod kan slechts worden toegewezen onder uitzonderlijke omstandigheden, hetgeen met name het geval zal kunnen zijn indien de betrokken schuldeiser door beslag te (zullen) leggen ten laste van de betrokken schuldenaar misbruik van (beslag)recht jegens deze maakt, in welk geval sprake is van dreigend onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW. Er is in dit geval geen enkele aanleiding om Rendo Holding een mogelijkheid die de wet biedt om verzekerd te zijn van verhaal voor een schuld reeds op voorhand te ontnemen, reeds nu [eiser] onderhavige vordering niet heeft onderbouwd. Bovendien geldt dat [eiser] bij een onrechtmatig gebleken gelegd beslag door Rendo Holding laatstgenoemde zal kunnen aanspreken voor de mogelijk door het beslag ontstane schade.
Proceskosten
5.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Rendo Holding worden vastgesteld als volgt:
- vast recht € 613,00
- salaris advocaat € 816,00
--------------
€ 1.429,00.

6.BESLISSING

De voorzieningenrechter:
1. wijst de vorderingen van [eiser] af;
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rendo Holding vastgesteld op € 1.429,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome, bijgestaan door de griffier mr. M. Postma, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.
343/MP