Op 22 januari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 14 november 2013, waarbij de verdachte, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, de pizzabezorger [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en een portemonnee. De verdachte had zijn gezicht gedeeltelijk bedekt en toonde een mes, terwijl hij de pizzabezorger bedreigde met woorden als 'Geef maar hier' en 'Is het waard om daarvoor neergestoken te worden'. Tijdens de rechtszitting op 8 januari 2015 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar ontkende het gebruik van een mes.
De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het tonen van het mes de pizzabezorger daadwerkelijk heeft bewogen tot afgifte van zijn goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de afpersing had gepleegd, maar sprak hem vrij van het meer of anders ten laste gelegde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde voorwaarden aan de proeftijd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 90,71.
De rechtbank overwoog dat afpersing een ernstig feit is dat bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte had eerder bij de pizzeria gewerkt, wat de rechtbank als onbegrijpelijk beschouwde gezien de impact van zijn daden op de pizzabezorger. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de persoon van de verdachte en zijn financiële problemen, en besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.