ECLI:NL:RBNNE:2015:283

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
18.830197-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met bedreiging en geweld in Groningen

Op 22 januari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 14 november 2013, waarbij de verdachte, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, de pizzabezorger [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en een portemonnee. De verdachte had zijn gezicht gedeeltelijk bedekt en toonde een mes, terwijl hij de pizzabezorger bedreigde met woorden als 'Geef maar hier' en 'Is het waard om daarvoor neergestoken te worden'. Tijdens de rechtszitting op 8 januari 2015 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, maar ontkende het gebruik van een mes.

De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het tonen van het mes de pizzabezorger daadwerkelijk heeft bewogen tot afgifte van zijn goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de afpersing had gepleegd, maar sprak hem vrij van het meer of anders ten laste gelegde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde voorwaarden aan de proeftijd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 90,71.

De rechtbank overwoog dat afpersing een ernstig feit is dat bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De verdachte had eerder bij de pizzeria gewerkt, wat de rechtbank als onbegrijpelijk beschouwde gezien de impact van zijn daden op de pizzabezorger. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de persoon van de verdachte en zijn financiële problemen, en besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830197-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.C. Groenewegen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2013, in de gemeente Groningen, met het
oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van
een mobiele telefoon en/of een portemonnee met daarin een hoeveelheid geld, in
elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] en/of
het [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, terwijl zijn, verdachtes, gezicht geheel of gedeeltelijk was
bedekt, een mes heeft getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer] waarbij hij,
verdachte, die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Geef maar hier" en/of
"Geef me die telefoon maar gewoon" en/of "Is het waard om daarvoor
neergestoken te worden".

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. De aangever heeft in zijn aangifte echter niets verklaard over een mes, zodat niet kan worden bewezen dat aangever door het tonen van het mes is bewogen tot afgifte van zijn portemonnee en telefoon.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen met uitzondering van het tonen van het mes.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
De door verdachte op de terechtzitting d.d. 8 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Wat in de aangifte staat klopt grotendeels. Ik heb gezegd: "Geef de portemonnee maar aan mij" en ook heb ik gezegd: "Geef mij je telefoon".
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2013, opgenomen op p. 14 e.v. van dossier nummer 2013121235 van Politie Noord-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer] mede namens [bedrijf]:
Op 14 november 2013 ben ik met de bestelling op mijn brommer naar de[adres] te [plaats] gereden. Ik liep weer de tuin in om aan te bellen en toen stond er een jongen in de tuin. Hij was gekleed in een zwarte driekwart jas tot over de heupen met een capuchon met bontkraag. Hij had de capuchon over zijn hoofd aangesnoerd. De jongen stond op dat moment recht tegenover mij. Ik had de portemonnee al in mijn hand en ik hoorde dat hij zei: "Geef maar hier", of woorden van gelijke strekking. De jongen vroeg mij daarna om mijn telefoon, een Iphone 5. Ik twijfelde en ik hoorde toen dat hij zei: "Is het waard om daarvoor neergestoken te worden?", of woorden van gelijke dreigende aard of strekking. Op het moment zat er ongeveer honderd tot tweehonderd euro in de portemonnee van [bedrijf] die ik bij mij had.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De term dwingen in de tenlastelegging veronderstelt dat aangever zonder het op hem toegepaste dwangmiddel niet was overgegaan tot afgifte van zijn portemonnee en telefoon, althans niet op het ogenblik waarop en in de omstandigheden waarin hij thans heeft gehandeld. Uit de verklaring van aangever blijkt niet dat hij heeft gezien dat verdachte een mes bij zich had. Derhalve kan op grond van voornoemde bewijsmiddelen niet worden bewezen dat aangever door het tonen van het mes is bewogen tot afgifte van zijn portemonnee en telefoon.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 november 2013, in de gemeente Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft
gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en een portemonnee met daarin
een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] en
het [bedrijf], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, terwijl zijn, verdachtes, gezicht geheel of gedeeltelijk was
bedekt, die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Geef maar hier" en "Geef me die telefoon maar gewoon" en "Is het waard om daarvoor neergestoken te worden".
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een werkstraf. Indien een gevangenisstraf zou worden opgelegd, heeft verdachte geen inkomen en kan hij zijn huis verliezen. Ook zal hij dan zijn opleiding moeten uitstellen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Omdat verdachte in geldnood zat en daardoor geen eten kon kopen, heeft hij online een bestelling geplaatst bij pizzeria [bedrijf] en heeft daarbij aangegeven dat de bestelling op een ander adres dan waar hij woonachtig is, moest worden bezorgd. Vervolgens heeft hij zich op dit adres in de tuin verstopt en gewacht totdat de pizzabezorger, aangever, zou komen. Daarbij had verdachte donkere kleding aangetrokken en een muts met bontkraag opgezet kennelijk met de bedoeling dat de pizzabezorger daardoor zijn gezicht niet goed kon zien. Verdachte heeft de pizzabezorger op den duur staande gehouden en heeft de bestelling van hem ontvangen. Vervolgens heeft verdachte een mes tevoorschijn gehaald en heeft hij gezegd dat de pizzabezorger zijn portemonnee en telefoon moest afgeven. Ook heeft verdachte op het moment dat de pizzabezorger twijfelde om zijn telefoon af te geven gezegd: "Is het waard om daarvoor neergestoken te worden". De pizzabezorger heeft daarna zijn telefoon aan verdachte afgegeven.
Afpersing is een ernstig feit en versterkt het gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog gedurende een lange tijd psychische gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Gezien het feit dat verdachte bij pizzeria [bedrijf] heeft gewerkt, acht de rechtbank het bovendien onbegrijpelijk dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Juist van hem mag worden verwacht dat hij zich realiseert wat voor impact een dergelijke afpersing op een bezorger kan hebben. Daar komt bij dat verdachte volgens zijn verklaring een mes bij zich had teneinde indruk te maken op de bezorger. Ondanks dat niet is bewezenverklaard dat dit mes voor aangever de aanleiding is geweest om zijn portemonnee en telefoon af te geven, zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat dit gegeven wel meewegen, aangezien het tonen van een mes wel degelijk iets zegt over de bedoelingen van verdachte. Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank tevens in aanmerking nemen dat verdachte zich, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in een proeftijd bevond op het moment van het plegen van deze afpersing. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De houding van verdachte tijdens het politieonderzoek baart de rechtbank zorgen. Verdachte heeft na zijn aanhouding -ook toen hij geconfronteerd was met vele aanwijzingen voor zijn daderschap- een ontkennende verklaring bij de politie afgelegd. Naar aanleiding van onderzoek van de computer van verdachte is hij opnieuw door de politie gehoord en kon hij niet anders dan een bekennende verklaring afleggen. Daarnaast acht de rechtbank het gemak waarmee verdachte dit feit heeft gepleegd zorgelijk, mede ook omdat verdachte op dit moment nog steeds financiële problemen heeft en zijn toekomstplannen weinig concreet zijn. Gelet op dit alles acht de rechtbank een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, van na te noemen duur passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden verbinden, mede om de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen te beperken.

Vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 90,71 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, aangezien verdachte bereid is de schade te vergoeden.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
 dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
 dat veroordeelde zich uiterlijk 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen;
 dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaar bij de reclassering zal melden, zolang en zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
 dat veroordeelde de aanwijzingen die de reclassering hem geeft opvolgt.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 90,71 (zegge: negentig euro en eenenzeventig cent).
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 90,71 (zegge: negentig euro en eenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 90,71 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. F, de Jong en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. L.J. van der Heide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2015.