ECLI:NL:RBNNE:2015:2885

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
3656641 CV EXPL 14-14098
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap en bindende afspraken tijdens echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen [A] en [B] na hun echtscheiding. De echtscheiding werd uitgesproken op 31 oktober 2007, en de afspraken over de verdeling van de gemeenschap zijn vastgelegd in eerdere vonnissen van de rechtbank Leeuwarden. [A] vordert betaling van bedragen die [B] volgens hen verschuldigd is op basis van deze afspraken, waaronder een bedrag van € 2.485,34, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. [B] betwist de vorderingen en stelt dat er al een executoriale titel bestaat op basis van eerdere vonnissen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de afspraken tussen partijen duidelijk zijn en dat [B] verplicht is om aan [A] te betalen. De vordering van [A] tot betaling van € 1.500,00 in verband met de toedeling van een auto wordt toegewezen, evenals het bedrag van € 985,34 dat [B] verschuldigd is voor de postcardschuld. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. [B] wordt veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft [B] vorderingen ingesteld die zijn gebaseerd op de verdeling van pensioenpolissen en andere kosten met betrekking tot hun kinderen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat deze vorderingen niet toewijsbaar zijn, omdat de kinderen geen partij zijn in deze procedure en de gemaakte afspraken niet afdwingbaar zijn. Ook deze vorderingen worden afgewezen, en [B] wordt opnieuw veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 3656641 \ CV EXPL 14-14098

vonnis van de kantonrechter d.d. 23 juni 2015

inzake

[A],

wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Boelstra,
tegen

[B],

wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr.drs. H. de Jong.
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

Procesverloop

1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

in conventie en in reconventie

De feiten
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Tussen partijen is bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 31 oktober 2007 de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 5 december 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Inzake de verdeling van hun huwelijksgemeenschap hebben partijen een overeenkomst gesloten, die is vastgelegd bij vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 9 november 2011 en 25 april 2012.
2.2.
In voormeld vonnis van 9 november 2011 zijn onder meer de volgende afspraken van partijen opgenomen:
"(…)
Postcard
3.5.
Partijen hebben afgesproken dat de vrouw de helft van deze schuld ad € 1.970,69 (per peildatum), derhalve het bedrag van € 985,34, voor haar rekening zal nemen.
Fiat
3.6.
Ook op dit punt zijn partijen het eens: de auto komt aan de vrouw toe en zij betaalt de man het bedrag van € 1.500,-- in verband met overbedeling.
(…)"

in conventie

Het standpunt van [A] (zakelijk weergegeven)
3. [A] stelt dat de vrouw ondanks herhaalde aanmaning heeft geweigerd voormelde bedragen van € 985,34 en € 1.500,00, ofwel in totaal € 2.485,34, te voldoen. Hierop is de vordering gebaseerd. Deze bestaat naast genoemde hoofdsom ad € 2.485,34, uit wettelijke rente over € 2.485,34 vanaf 30 augustus 2013 en een bedrag van € 372,80 aan buitengerechtelijke kosten.
Het standpunt van [B] (zakelijk weergegeven)
4. [B] betwist de vorderingen. Zij stelt daartoe dat de man met de onder de feiten genoemde vonnissen reeds een executoriale titel heeft. Zij wijst erop dat nergens staat vermeld dat zij de helft van de postcardschuld aan de man zal voldoen. Wanneer de uitgever van de postcard haar ter zake aanschrijft zal de vrouw, zo stelt zij, haar helft betalen.
[B] concludeert subsidiair tot toewijzing van een bedrag van € 1.500,00.
4.1.
[B] maakt bezwaar tegen de opgevoerde buitengerechtelijke kosten nu geen activiteiten hebben plaatsgevonden die zich laten kwalificeren als buitengerechtelijke werkzaamheden.

in reconventie

Het standpunt van [B] (zakelijk weergegeven)
5. [B] stelt dat de Achmea en SNS polis ten name van beide partijen nog bij helfte dienen te worden gedeeld. De Achmea polis had, aldus [B], een waarde van
€ 1.102,31 en de polis van SNS had een waarde van € 2.069,67. [B] maakt aanspraak op de helft van deze bedragen, ofwel op € 551,15 en € 1.034,84, terwijl volgens haar [A] weigerachtig is geweest deze te voldoen.
Verder heeft, zo stelt [B], [A] toegezegd kosten voor de minderjarige dochter van partijen [C] te voldoen en wel een bedrag van € 600,00. Daarnaast heeft [A] met [B] afgesproken dat hij de helft van de kosten van de werkweek van de dochter [C] voor zijn rekening zou nemen, ofwel € 280,00.
Het totaal van voormelde, volgens [B] door [A] verschuldigde bedragen becijfert [B] op een bedrag van € 2.299,00.
[B] wijst erop dat [A] geen uitvoering heeft gegeven aan de afspraak, opgenomen in eerdergenoemd vonnis van 25 april 2012, om een bedrag van € 2.534,00 te storten op de rekening van (elk van) de kinderen van partijen. In verband hiermee verlangt [B] betaling van twee maal dat bedrag, ofwel € 5.068,00. Bij repliek heeft zij dit bedrag in verband met een door haar erkende betaling door [A] ad € 1.450,00 bijgesteld naar € 3.618,00.
[B] stelt door de kinderen te zijn gemachtigd, voor zover van belang, om deze bedragen te innen en heeft ter zake machtigingen overgelegd.
5.1.
De vorderingen van de vrouw zijn gebaseerd op het voorgaande. Deze houden in dat [A] zal worden veroordeeld tot betaling van (I) een bedrag van € 2.299,00 en (II) een bedrag van € 3.618,00.
Het standpunt van [A] (zakelijk weergegeven)
6. [A] betwist de vorderingen. Hij stelt daartoe dat het wat betreft de Achmea polis en de SNS polis gaat om pensioenpolissen ten aanzien waarvan [B] verevening kan verzoeken op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten, zodat [B] geen belang heeft bij een veroordeling om de pensioenaanspraken te verdelen of over te gaan tot verevening daarvan. [A] betwist dat hij heeft toegezegd € 600,00 te voldoen als bijdrage in de kosten van de dochter en eveneens dat hij de helft van de kosten van haar werkweek zou betalen.
6.1.
[A] wijst erop dat de in het kader van de verdeling gemaakte afspraken geen voor de kinderen afdwingbare vordering oplevert, zodat [B] namens de kinderen geen op de verdeling gebaseerde vordering kan instellen. Afgezien daarvan vraagt [A] zich af of de door [B] overgelegde machtigingen voldoen aan de wettelijke vereisten.
Verder merkt [A] op dat is afgesproken om geld te storten op de bankrekeningen van de kinderen en niet op de rekening van de vrouw.
De beoordeling van het geschil

in conventie

7. De afspraak dat de vrouw ([B]) aan de man ([A]) een bedrag van
€ 1.500,00 betaalt (in verband met de toedeling aan haar van de Fiat) laat geen twijfel over de aard van de verplichting die [B] op grond van deze afspraak jegens [A] heeft. Verder staat, gelet op de vonnissen van 25 april 2011 en 9 november 2011, tussen partijen vast dat genoemde afspraak is gemaakt.
7.1.
Op grond hiervan zal de vordering wat voormeld bedrag van € 1.500,00 als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen.
7.2.
De kantonrechter merkt daarbij op dat voormelde vonnissen niet reeds een executoriale titel voor [A] opleveren ten aanzien van genoemde afspraak, nu in die vonnissen geen rechterlijk oordeel besloten ligt dat [B] bedoelde afspraak dient na te leven.
7.3.
Met betrekking tot het deel van de vordering dat rust op de afspraak dat [B] de helft van de postcardschuld, derhalve een bedrag van € 985,34, voor haar rekening zal nemen, komt de kantonrechter tot een ander oordeel. Deze afspraak vermeldt namelijk niet aan wie zou moeten worden betaald en kan, gelet op de bewoording daarvan, bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat partijen daarmee (slechts) hebben beoogd vast te stellen welk gedeelte van de postcardschuld ieder van hen in hun onderlinge verhouding aangaat, namelijk dat ieder de helft van die schuld dient te dragen. Gelet hierop en nu -zoals niet in geschil- [A] de postcardschuld volledig heeft gedelgd, dus mede voor het gedeelte ad
€ 985,34 dat [B] aanging, heeft hij op grond van artikel 6:10 BW een regresvordering ter hoogte van dat bedrag gekregen op [B]. Hiervoor kan hij [B] thans in rechte aanspreken.
Hierop strandt het tegen dit deel van de vordering gerichte verweer van [B].
7.4.
Op grond hiervan zal de vordering ook wat betreft het voor het overige in hoofdsom gevorderde bedrag, ad € 985,34, worden toegewezen, als niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
8. De rentevordering zal ook worden toegewezen, als niet (inhoudelijk) weersproken.
9. De door [A] opgevoerde post ad € 372,80 (inclusief BTW) ter zake van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Daartoe overweegt de kantonrechter dat deze post door [B] uitdrukkelijk is betwist en vervolgens door [A], anders dan op zijn weg had gelegen, niet met stukken is onderbouwd.
10. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal [B] worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- explootkosten € 93,80
- overige kosten € 1,97
- griffierecht € 219,00
- salaris gemachtigde
€ 300,00(2 punten x tarief € 150,00)
totaal € 614,77

in reconventie

11. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [A] van de vordering, voor zover betrekking hebbend op de Achmea polis en de SNS polis, heeft [B] niets van betekenis meer ingebracht. Gelet hierop zijn de stellingen van [B] met betrekking tot deze polissen niet komen vast te staan. Hierop strandt het deel van het gevorderde dat op deze stellingen is gebaseerd. Dit betreft de door [B] opgevoerde bedragen van
€ 551,15 en € 1.034,84.
11.1.
Uit de door [B] overgelegde emailwisseling valt naar het oordeel van de kantonrechter niet af te leiden dat [A] op enig moment met haar is overeengekomen aan [B] de door haar opgevoerde bedragen van € 600,00 respectievelijk € 280,00 ten behoeve van de dochter van partijen [C] te voldoen, terwijl zulks door [A] gemotiveerd is weersproken. De stellingen van [B] ter zake zijn dan ook niet komen vast te staan, zodat de vordering, voor zover op deze stellingen gebaseerd, niet toewijsbaar is.
11.2.
Opgemerkt zij -voor zover [B] mocht hebben beoogd genoemde bedragen namens de dochter te vorderen- dat de kinderen van partijen in deze procedure geen partij zijn en daarom geen vorderingen kunnen instellen.
11.3.
Voorts zij opgemerkt dat [B] zonder dit toe te lichten en kennelijk abusievelijk onder I een lager bedrag heeft gevorderd dan het totaal der voormelde bedragen. Dit heeft voor de beoordeling van het onder I gevorderde verder geen betekenis.
11.4.
Het laatste deel van de vordering van [B], ad (pro resto) € 3.618,00 (het onder II gevorderde, zoals verminderd), baseert zij op de door partijen in het kader van de verdeling gemaakte afspraak dat ieder van hen op de bankrekening van elk kind een bedrag zal storten van € 2.534,00. Zij stelt daarbij dat zij genoemd bedrag vordert namens de kinderen van partijen. Daarmee gaat dit deel van de vordering mank op in ieder geval drie punten:
-genoemde afspraak levert voor de kinderen van partijen geen afdwingbare vordering op;
-de kinderen van partijen zijn geen partij in deze procedure;
-de afspraak betreft storting van gelden op de bankrekeningen van de kinderen en niet op die van [B] zoals zij vordert.
Het door [A] gevoerde verweer tegen het onder II gevorderde slaagt dan ook.
11.5.
Het bovenstaande leidt tot afwijzing van het onder I en II gevorderde.
12. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [B] worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [A] begroot op € 500,00 (2 punten x tarief € 250,00) voor salaris gemachtigde.

Beslissing

De kantonrechter:

in conventie

veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 2.485,34 (zegge: tweeduizendvierhonderdvijfentachtig euro en vierendertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 614,77;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;

in reconventie

wijst het gevorderde af;
veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 500,00.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 374