ECLI:NL:RBNNE:2015:2932

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
18.720089-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op de openbare weg met twee slachtoffers

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die samen met twee anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers in de nacht van 12 op 13 oktober 2013 in [pleegplaats]. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat er wel sprake was van openlijke geweldpleging. De rechtbank weegt mee dat het geweld plaatsvond op een openbare weg en dat meerdere getuigen het geweld hebben waargenomen. De verdediging had vrijspraak bepleit op basis van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit beroep. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het geweld is gepleegd en de persoon van de verdachte, die zijn alcoholgebruik had verminderd en het contact met de medeverdachten had verbroken. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720089-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Klijn, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal, met kracht in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans éénmaal, met kracht in de maagstreek, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt en/of die [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland,
met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straat 1], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
-het stompen en/of slaan in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, en/of (een) andere plaats(en) van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
-het stompen en/of slaan in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, van die [slachtoffer 2] en/of
-het schoppen en/of trappen in de maagstreek en/of op/tegen (een) andere plaats(en) van het lichaam van die [slachtoffer 1].
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde, maar uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op het slachtoffer [slachtoffer 1];
- oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak van zowel het primaire als het subsidiaire feit bepleit. Daartoe heeft de raadsman, kort gezegd, aangevoerd dat de getuigenverklaringen teveel onderlinge inconsistenties bevatten om voor het bewijs gebruikt te kunnen worden.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld, hetgeen eveneens tot vrijspraak zou moeten leiden.

Beoordeling van het bewijs

Feitelijke gang van zaken
Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke gang van zaken in de nacht van 13 oktober 2013.
Rond 3.00 uur 's nachts bevonden medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte zich op de stoep voor de ingang van de bar [bedrijfsnaam] aan [straat 2] in [pleegplaats]. Zij waren die avond gezamenlijk op stap en waren van plan [bedrijfsnaam] te bezoeken. Op dat moment kwamen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar buiten gelopen. Tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] ontstond ruzie. De groepen gingen vervolgens uiteen. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besloten niet meer naar [bedrijfsnaam] te gaan en ze staken [straat 2] over in de richting van [straat 1]. Korte tijd later kwam het op [straat 1] opnieuw tot een confrontatie. Hierbij is door verschillende personen geweld gebruikt.
Betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen
Het standpunt van de verdediging dat aan de verklaringen van de getuigen weinig waarde moet worden gehecht, nu deze verklaringen onderling inconsistenties vertonen, deelt de rechtbank niet. Weliswaar verschilt een aantal verklaringen op detailniveau, maar de hierna voor het bewijs gebezigde verklaringen komen op essentiële punten in voldoende mate met elkaar overeen om door de rechtbank als betrouwbaar te worden aangemerkt. De verklaringen worden bovendien ondersteund door objectief bewijs, zoals de bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangetroffen letsels.
Overweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij, tezamen en in vereniging dan wel alleen, gepoogd heeft om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling is opzet, ten minste in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vereist. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Uit de stukken blijkt dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geweld hebben gebruikt tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. Dit geweld bestond uit slaan en schoppen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het door verdachte en de medeverdachten gebruikte geweld zodanig hevig was, dat daardoor een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers ontstond. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
Overwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is vereist dat ten aanzien van meerdere personen wordt vastgesteld dat zij opzet hadden op het openlijke geweld en dat zij daaraan een significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Tussen de verdachten moet bovendien sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [getuige 1] is onder meer verklaard dat er in [straat 1] door drie personen geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 1]. Dit geweld bestond uit slaan en schoppen. [slachtoffer 2] heeft verklaard tussenbeide te willen komen om zo het gevecht te stoppen. Deze gang van zaken wordt door de [getuige 1] bevestigd. [slachtoffer 2] werd vrijwel direct door iemand uit de groep van verdachte met de vuist tegen zijn oog gestompt, waarna hij is vertrokken. Het geweld tegen [slachtoffer 1] werd vervolgens voortgezet, zo heeft [getuige 1] verklaard. Ten aanzien van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is vastgesteld dat zij letsel hebben opgelopen.
De rechtbank stelt vast dat meerdere getuigen hebben verklaard dat alle drie de verdachten aan het geweld hebben deelgenomen. De verdachten bevonden zich in groepsverband en richtten zich gelijktijdig, binnen een kort tijdsbestek en op dezelfde locatie, op dezelfde slachtoffers. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten, waarbij door elk van de verdachten een wezenlijke bijdrage aan het geweld is geleverd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 oktober 2013 samen met de medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd, tegen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2].
Bewijsmiddelen
De rechtbank past bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 28 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 13 oktober 2013 samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op [straat 2] in [pleegplaats]. Later zijn wij [straat 1] in gelopen. Ik droeg een paarse jas, die in het donker wel blauw leek. Twee jongens liepen achter ons aan.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2013115212, gesloten op 14 januari 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2013115212-1, d.d. 14 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik was op 13 oktober 2013 samen met [slachtoffer 1] te [pleegplaats]. Ik zag een man en twee andere mannen die bij deze man hoorden. Ik zag dat de eerste en de tweede jongen ons wenkten. We liepen achter hen aan op [straat 1]. Daar zag ik dat [slachtoffer 1] door die drie jongens in elkaar geslagen werd. Ik zag dat [slachtoffer 1] veel klappen kreeg van alle drie mannen. Ik zag vervolgens dat de derde man met de blauwe jas op mij afkwam. Ik zag dat hij uithaalde. Ik voelde pijn aan mijn oog. Ik heb nu nog een blauw oog.
2.2.
een schriftelijk stuk, als bijlage gevoegd bij een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2013115212-AH-6, d.d. 18 oktober 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Letsel linkeroog [slachtoffer 2].
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R2-2013115212-17, d.d. 14 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik was op 12 oktober 2013 net voor middernacht in de [bedrijfsnaam] te [pleegplaats]. Ik ben naar buiten gegaan. Ik kreeg ruzie met drie mannen. Ik ben over mijn hele lichaam geslagen.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R2-2013115212-36, d.d. 22 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1]:
Drie blanke jongens en een negroïde jongen zijn op 13 oktober 2013 [straat 1] te [pleegplaats] in gelopen. Er werd door de drie blanke mannen geschopt en geslagen. Ik zag dat een licht getinte man op hen afstapte. Eén van de blanke jongens stapte op hem toe en gaf een harde vuistslag op het linkeroog van de man. Terwijl de negroïde man op de grond lag, zag ik dat een blanke man op de negroïde man inschopte, tegen zijn hoofd en in zijn maag.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02CD-2013115212-AH-5, d.d. 4 oktober 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Foto van [slachtoffer 1]; zijn linkerwang oogde iets opgezwollen op 13 oktober 2013. Onder zijn linkeroog bevindt zich iets wat lijkt op een bloeduitstorting en een kleine verwonding. Ook had hij een verwonding aan zijn linkerpink en liep hij een beetje stijfjes.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2013 te [pleegplaats], in de gemeente Smallingerland, met anderen, op de openbare weg, [straat 1], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit:
- het slaan in het gezicht van die [slachtoffer 1] en
- het stompen in het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- het schoppen in de maagstreek en tegen een andere plaats van het lichaam van die [slachtoffer 1].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het door de raadsman gedane beroep op noodweer overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de feitelijke toedracht die door een verdachte wordt geschetst op grond van de bewijsmiddelen aannemelijk is geworden. Slechts indien dat het geval is, moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor aanvaarding van een beroep op noodweer is voldaan. Deze voorwaarden houden in dat het door verdachte gepleegde feit geboden was ter noodzakelijke verdediging van lijf of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank merkt op dat, anders dan de raadsman heeft bepleit, aanvaarding van het beroep op noodweer ten aanzien van het subsidiaire feit geen vrijspraak maar ontslag van alle rechtsvervolging tot gevolg zou hebben.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van onder meer de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] af, dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] na de confrontatie voor de [bedrijfsnaam]-bar al op hun fietsen zaten en weg wilden rijden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij daadwerkelijk van plan waren te vertrekken. Vervolgens werd [slachtoffer 1] echter, zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 2], [slachtoffer 2] en [getuige 1], toegeroepen en gewenkt door één of meer personen uit het groepje van verdachte. Daarop zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van hun fietsen gestapt en op het groepje van verdachte toegelopen. Hierop volgde het hiervoor bewezenverklaarde geweld.
In HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087 overwoog de Hoge Raad dat het zich willens en wetens in een situatie begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten is, op zichzelf niet uitsluit dat daarna sprake kan zijn van een geslaagd beroep op noodweer.
De rechtbank constateert dat de beide latere slachtoffers aanstalten hebben gemaakt om weg te fietsen. Pas na de provocaties vanuit de groep van verdachte kwam het tot een confrontatie in [straat 1]. Vervolgens is [slachtoffer 2] vrijwel direct uitgeschakeld, waarna het handgemeen tussen verdachte en de beide medeverdachten enerzijds en [slachtoffer 1] anderzijds verder ging. Feitelijk was er vanaf dat moment dus sprake van een situatie waarbij drie personen gezamenlijk geweld gebruikten tegen één andere persoon.
Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] zich tijdens het handgemeen niet onbetuigd heeft gelaten. De rechtbank is echter van oordeel dat de hiervoor beschreven gang van zaken, waarbij verdachte samen met twee andere personen in vereniging geweld uitoefende op één andere persoon, niet valt te rijmen met de door de verdediging geschetste noodweersituatie. Niet blijkt dat verdachte en de medeverdachten zich niet aan de confrontatie hadden kunnen onttrekken of dat dit in redelijkheid niet van hen kon worden gevergd. Integendeel, het provocerend roepen en wenken vanuit de groep van verdachte in de richting van [slachtoffer 1], die op dat moment al op zijn fiets zat, is mede aanleiding geweest voor het ontstaan van de confrontatie. Als er daarna al enige noodzaak ontstond voor zelfverdediging, liet het getalsmatige overwicht van verdachte en de twee medeverdachten ten opzichte van [slachtoffer 1] voldoende mogelijkheden open om dat op een andere, minder gewelddadige wijze te doen. Dit alles in aanmerking nemend is de rechtbank dan ook van oordeel dat het door verdachte gepleegde geweld niet kan worden aangemerkt als te zijn gepleegd ter noodzakelijke verdediging. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en acht het feit strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem door Reclassering Nederland opgemaakte rapportage van
26 maart 2015, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee personen. Het geweld vond plaats op een openbare weg tijdens een stapavond in [pleegplaats]. Meerdere personen zijn ongewild getuige geweest van dit geweld. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. Geweld op de openbare weg verstoort de orde en brengt gevoelens van onveiligheid teweeg bij omstanders.
De reclassering constateert in haar rapportage dat alcoholgebruik en het contact met bepaalde vrienden mogelijk criminogene factoren zijn. Tegenover de reclassering heeft verdachte te kennen gegeven zijn alcoholgebruik sterk te hebben verminderd en het contact met de medeverdachten te hebben verbroken. Bijzondere voorwaarden of een reclasseringstoezicht zijn niet geïndiceerd. Het strafblad van verdachte werkt niet strafverzwarend, nu daar geen relevante eerdere veroordelingen op staan.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie. Zij overweegt daarbij dat, anders dan door de officier van justitie is geëist, geen bewezen-verklaring van het primair, maar het subsidiair ten laste gelegde feit volgt. Daarnaast houdt de rechtbank enigszins rekening met het feit dat de escalatie niet enkel aan verdachten te wijten is geweest. Tot slot ziet de rechtbank, evenals de officier van justitie, aanleiding om ten aanzien van verdachte de straf enigszins te matigen, nu verdachte als gevolg van het handelen van één van de slachtoffers ernstig letsel heeft bekomen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat van deze taakstraf een gedeelte, groot 60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. L.G. Wijma, rechters, bijgestaan door mr. J.C. Huizenga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2015.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Wijma
locatie Leeuwarden,
Huizenga