ECLI:NL:RBNNE:2015:2936

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
18.830558-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik van minderjarige

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarige, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 21 mei 2015 uitspraak gedaan. De verdachte, die niet op de zitting aanwezig was, werd vertegenwoordigd door de officier van justitie, mr. P.F. Hoekstra. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld aan de hand van de verklaring van het slachtoffer en andere beschikbare bewijsmiddelen. De officier van justitie stelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was, ondersteund door verklaringen van getuigen, waaronder de moeder van het slachtoffer. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijs, zoals getuigenverklaringen of forensisch bewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak geen directe getuigen zijn en dat de verklaring van de verdachte niet als steunbewijs kon dienen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/830558-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
21 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 mei 2015.
De verdachte is niet verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2011 tot en met 13 mei 2013 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2], althans in Nederland, meermalen, met [slachtoffer] ([geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- zijn penis in haar mond geduwd/gebracht en/of
- zijn tong in haar vagina en/of tussen de schaamlippen geduwd/gebracht;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2011 tot en met 13 mei 2013 te [pleegplaats 1] en/of te [pleegplaats 2], in elk geval in Nederland, meermalen, met [slachtoffer] ([geboortedatum 2]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende hij, verdachte
- haar vagina en/of schaamstreek betast/bevoeld en/of
- zich door haar laten aftrekken en/of
- zich door haar laten pijpen, althans haar aan zijn penis laten likken en/of
- aan haar vagina en/of over de schaamlippen gelikt.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar kan worden geacht, nu er geen aanknopingspunten zijn die erop duiden dat het slachtoffer de waarheid niet zou spreken. Het slachtoffer heeft heel specifiek verklaard over het seksueel misbruik en over waar dat misbruik zou hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat [getuige], de moeder van het slachtoffer, heeft verklaard over een incident waarbij het slachtoffer verdachte van seksueel misbruik beschuldigde. Verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie bevestigd dat dat incident heeft plaatsgevonden. Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte in de ten laste gelegde periode bij het slachtoffer en haar gezin heeft ingewoond. Er is voldoende wettig bewijs, nu de verklaring van het slachtoffer op een aantal punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank stelt het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat wanneer - zoals in deze zaak - de verklaring van [slachtoffer] en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan, de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor de beweringen van [slachtoffer] voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden - niet alleen uit de verklaring van [slachtoffer] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
Toepassing van bovenstaande op het ten laste gelegde leidt tot het volgende oordeel.
Bij zedenzaken gaat het in de meeste gevallen om een aangifte, waar de (ontkennende) verklaring van de verdachte tegenover staat. Kenmerkend voor dit soort zaken is dat er geen directe getuigen zijn en vaak ook geen ander, bijvoorbeeld forensisch, bewijs. Dat geldt ook voor deze zaak.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding heeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring consistent en gedetailleerd is. Daarbij komt dat er sprake is geweest van een spontaan en onbevangen afgelegde verklaring van [slachtoffer].
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal dat afkomstig is uit een andere bron, gelet op hetgeen hiervoor ter zake is overwogen.
De rechtbank stelt vast dat er geen andere getuigen zijn die uit eigen waarneming kunnen verklaren over het misbruik dat door verdachte zou zijn gepleegd met [slachtoffer].
Sommige getuigen hebben op enig moment van [slachtoffer] zelf gehoord dat zij is misbruikt. Die verklaringen kunnen niet tot steunbewijs dienen, omdat deze informatie niet uit andere, maar uit dezelfde bron afkomstig is.
Het door de officier van justitie genoemde incident waarbij [slachtoffer] de verdachte beschuldigde van seksueel misbruik kan niet als steunbewijs dienen, omdat dit niet ziet op de kern van het ten laste gelegde misbruik. Bovendien blijkt uit de verklaring van verdachte, dat hij dit incident van de beschuldiging weliswaar bevestigt, maar de gebeurtenis zelf (onzedelijk betasten) ontkent.
Tot slot biedt ook de verklaring van verdachte zelf, die bij de politie stellig heeft ontkend dat er sprake is geweest van seksueel misbruik, onvoldoende aanknopingspunten om steun te kunnen bieden aan de verklaring van [slachtoffer]. De verklaring van [slachtoffer] wordt op het punt van het samen zijn op de slaapkamer van verdachte weliswaar ondersteund door de verklaring van verdachte, maar dit ziet evenmin op de kern van het ten laste gelegde misbruik, zodat ook daaruit geen steunbewijs valt af te leiden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat zij niet tot een bewezenverklaring van het primair of subsidiair ten laste gelegde kan komen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, mrs. L.H.A.M. Voncken en A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 mei 2015.