ECLI:NL:RBNNE:2015:3383

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
C/18/155866 / PR RK 15-215
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderhandse verkoop door misbruik executiebevoegdheid bank

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen RABOHYPOTHEEKBANK N.V. en de hypotheekgevers [A] en [B]. Het verzoek van de bank om verlof te verlenen voor de onderhandse verkoop van een onroerende zaak werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank in dit geval misbruik maakte van haar executiebevoegdheid. De bank had geen recht van parate executie, aangezien er geen sprake was van verzuim van de hypotheekgevers met betrekking tot hun betalingsverplichtingen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de hypotheekgevers geen achterstand in termijnbetalingen hadden en dat de belangen van de bank niet opwogen tegen de belangen van de hypotheekgevers.

De procedure begon met een verzoekschrift en een mondelinge behandeling op 18 juni 2015, waarbij de bank werd vertegenwoordigd door mr. P.E. Mazel en mr. N. Akgül. De hypotheekgevers [A] en [B] verschenen in persoon. Na een schorsing van de behandeling werd de mondelinge behandeling op 1 juli 2015 voortgezet, waarbij de bank opnieuw werd vertegenwoordigd door mr. J.C.A. Kemps en mr. Akgül. De voorzieningenrechter heeft na de zitting direct mondeling uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de bank, ondanks haar vorderingen, niet in redelijkheid gebruik kon maken van haar executiebevoegdheid. De bank had erkend dat zij geen executiemaatregelen zou hebben getroffen als er geen beslag door de Ontvanger was gelegd. Na betaling van de schuld aan de Ontvanger door de hypotheekgevers, was de voortzetting van de executie door de bank niet gerechtvaardigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het prematuur was om de door de bank geschetste situatie te veronderstellen en dat de bank haar rechten in de toekomst alsnog kan uitoefenen indien nodig. Daarom werd het verzoek tot onderhandse verkoop afgewezen, en werd bepaald dat er geen datum voor een openbare verkoop zou worden vastgesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/155866 / PR RK 15-215
Beschikking van de voorzieningenrechter van 1 juli 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. P.E. Mazel,
tegen

1.[A],

2.
[B],
beiden wonende te [woonplaats],
de hypotheekgevers,
in persoon verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • de mondelinge behandeling d.d. 18 juni 2015 waar namens verzoekster is verschenen
  • de schorsing van de behandeling teneinde mr. Akgül in de gelegenheid te stellen zich te doen bijstaan door een medewerker van verzoekster;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 1 juli 2015 waar namens verzoekster is verschenen J.C.A. Kemps, vergezeld van mr. Akgül; [A] en [B] zijn in persoon verschenen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft na de zitting meteen mondeling uitspraak gedaan.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof als bedoeld in art. 3:268 lid 2 BW, om de hierna te noemen onroerende zaak onderhands te verkopen volgens de bij het verzoek gevoegde koopovereenkomst.
2.2.
Het verzoek vooronderstelt dat de bank bevoegd is thans haar recht van parate executie uit te oefenen.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, voor zover er al sprake van is dat de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt - naar onbetwist staat vast dat geen sprake is van achterstand in termijnbetalingen - de bank in dit geval, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen haar belang bij de uitoefening van het recht en het belang van [A] en [B] dat daardoor wordt geschaad, in redelijkheid niet tot uitoefening van het recht kan komen.
2.3.
De voorzieningenrechter baseert dit oordeel op het volgende.
2.3.1.
De executie door verzoekster is in dit geval ingegeven door een beslag door de Ontvanger, waarna verzoekster de executie uit hoofde van artikel 509 Rv heeft overgenomen. Zijdens de bank is ter zitting erkend dat zij geen executiemaatregelen had getroffen als de Ontvanger geen beslagmaatregelen had genomen. Nadat [A] en [B] de desbetreffende schuld aan de Ontvanger hadden voldaan, heeft de bank de executie evenwel voortgezet. Daartoe is aangevoerd dat naast de lening voor de aankoop van de woning waarvoor de hypotheek in eerste instantie was verstrekt, waarvan de restschuld per 1 april 2015 € 83.766,56 bedroeg, de hypotheek ook ziet op een bedrijfsschuld van ongeveer € 22.000,00, terwijl er verder op is gewezen dat ongeveer € 10.000,00 aan veilingkosten is gemaakt, waarvoor de bank [A] en [B] aansprakelijk houdt. De totale vordering van de bank op [A] en [B] bedraagt derhalve afgerond ongeveer € 120.000,00.
2.3.2.
Uitgaande van de koopsom die de bank is overeengekomen (€ 156.000), bedraagt de overwaarde van het pand ten opzichte van die schuld ongeveer € 36.000,00. [A] en [B] hebben zich bereid verklaard om met de bank afspraken te maken, opdat ook beide laatstbedoelde schulden in de periodieke betalingen ter zake van rente- en aflossingen worden betrokken, hetgeen dan zou moeten leiden tot hogere maandbedragen. De bank heeft niet betwist dat [A] en [B] redelijkerwijs in staat moeten worden geacht aan hen in dat verband redelijkerwijs op te leggen verplichtingen te voldoen, maar daar enkel tegenover gesteld dat [A] en [B] meerdere schuldeisers hebben die beslag op de woning hebben gelegd en “wellicht in de toekomst” het pand zouden kunnen executeren.
2.3.3.
Temeer daar het totale bedrag van de door de bank ingeroepen schulden aan derden slechts - ongeveer - € 2.530,00 bedraagt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het prematuur is om daar nu op vooruit te lopen in de door de bank voorgestane zin. Als de door de bank geschetste situatie zich in de toekomst voor zou gaan doen, kan zij alsnog haar rechten uitoefenen. In redelijkheid valt thans niet in te zien dat de bank dan in een ongunstiger positie zou geraken, dan thans het geval is.
2.4.
Het vorenstaande leidt tot afwijzing van het verzoek. Artikel 548 vierde lid, tweede zin, Rv. schrijft voor dat de rechter bij afwijzing van het verzoek tevens de dag zal bepalen waarop de openbare verkoop zal plaatsvinden. Die bepaling vooronderstelt dat de bank in redelijkheid van haar bevoegdheid tot executie gebruik kan maken. Nu daarvan thans geen sprake is, zal het bepaalde in artikel 548 vierde lid, tweede zin, Rv. buiten toepassing worden gelaten, zodat geen datum voor een veiling zal worden bepaald.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Duinkerken en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.type: js