Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 augustus 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 15 december 2014
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak vorderde de eiser, de broer van de gedaagde, schadevergoeding van zijn zus, die als bewindvoerster over zijn vermogen had gefunctioneerd. De eiser stelde dat de gedaagde, gedurende de periode van 2007 tot en met 2013, verantwoordelijk was voor een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst door ten onrechte ontvangen huurtoeslagen en onverklaarbare uitgaven. De gedaagde was op verzoek van de eiser als bewindvoerster ontslagen op 25 april 2013, waarna de eiser zijn eigen vermogen weer zelf beheerde. De rechtbank onderzocht de feiten en het verloop van de procedure, waarbij het tussenvonnis van 20 augustus 2014 en het proces-verbaal van comparitie van 15 december 2014 werden betrokken.
De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De eiser had geen deugdelijke onderbouwing van zijn vordering gepresenteerd, en de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schuld aan de Belastingdienst, aangezien de ontvangen huurtoeslagen op de rekening van de eiser waren gestort. De rechtbank merkte op dat de eiser zijn vordering had gewijzigd en het bedrag had verlaagd, maar dat hij nog steeds niet in staat was geweest om zijn stellingen voldoende te onderbouwen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.
Het vonnis werd uitgesproken door mr. A. van der Meer op 15 juli 2015, waarbij de rechtbank de vorderingen van de eiser als onvoldoende gegrond afwees.