Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
PROVINCIE FRYSLÂN,
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
€ 131.000,00 +
€ 25.000,00
€ 325.000,00
€ 2.000,00
€ 10.000,00
€ 17.500,00
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, ging het om een onteigening van een woonboerderij in het kader van een provinciaal inpassingsplan. De provincie Fryslân was de eiseres en de gedaagde was [A], die de onteigende woonboerderij bezat. De rechtbank moest beslissen over de hoogte van de schadeloosstelling die aan [A] moest worden betaald na de onteigening. De rechtbank stelde vast dat de werkelijke waarde van het onteigende, zoals vastgesteld door deskundigen, € 325.000,00 bedroeg. Dit bedrag werd gebaseerd op de taxatie van de onteigende zaak, waarbij rekening werd gehouden met de bestemming van het onteigende en de omstandigheden op de peildatum van 17 juli 2014.
De rechtbank oordeelde dat de schadeloosstelling niet alleen de werkelijke waarde van het onteigende omvatte, maar ook bijkomende schade, zoals de kosten van tijdelijke huisvesting en schade van derden, in dit geval de zoon van [A]. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de totale schadeloosstelling voor [A] € 456.000,00 zou bedragen, waarbij de provincie werd veroordeeld tot betaling van het verschil tussen het reeds betaalde voorschot en de definitieve schadeloosstelling, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank benadrukte dat de schadeloosstelling een volledige vergoeding moest zijn voor alle schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt, conform de Onteigeningswet. De uitspraak bevatte ook een gedetailleerde uiteenzetting van de procedure, de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, waarbij de rechtbank de stellingen van de provincie en [A] tegen elkaar afwoog. Uiteindelijk werd de provincie veroordeeld in de kosten van het geding, inclusief de kosten van de deskundigen.