ECLI:NL:RBNNE:2015:3639

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
4274667 AR VERZ 15-5
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de werkgever, een stichting, op 8 juli 2015 een verzoek ingediend bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden. De werknemer heeft op 10 juli 2015 een verweerschrift ingediend. De werkgever stelt dat er een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan, waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is. De werknemer erkent dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht is en ziet ook geen mogelijkheden voor herplaatsing. De werkgever verzoekt om ontbinding per 1 november 2015, waarbij de opzegtermijn in acht wordt genomen. De kantonrechter overweegt dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding, zoals beschreven in artikel 7:669 lid 3 BW, en dat herplaatsing niet mogelijk is. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2015 en bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2015 door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4274667 \ AR VERZ 15-5
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b lid 1 BW d.d. 22 juli 2015
inzake
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [plaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.M. van der Molen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.J. de Reuver.
Partijen zullen hierna de werkgever en de werknemer worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De werkgever heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 8 juli 2015.
1.2
De werknemer heeft op 10 juli 2015 een verweerschrift ingediend.

2.De beoordeling

2.1.
De werkgever verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden.
Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat, na een aanvankelijk naar behoren functioneren van werknemer, gaandeweg tussen haar directie en de werknemer verschil van inzicht is ontstaan omtrent de wijze waarop de werkzaamheden dienden te worden uitgevoerd in het kader van het door de werkgever gevoerde beleid. Ondanks de begeleiding en alle inspanningen van beide partijen is een verstoorde arbeidsverhouding ontstaan, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn is volgens werkgever niet meer mogelijk is. Van enig opzegverbod is geen sprake.
2.2.
De werkgever verzoekt om ontbinding per 1 november 2015, stellende dat daarmee de termijn voor opzegging als bedoeld in artikel 7:672 BW in acht is genomen. De werkgever voert voorts aan dat er op basis van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding geen transitievergoeding verschuldigd is nu de werknemer op basis van de CAO voor het Primair Onderwijs, meer in het bijzonder de Regeling Werkloosheidsregeling Onderwijspersoneel (WOPO), aanspraak kan maken op een bovenwettelijke WW-uitkering. Desalniettemin is de werkgever bereid om de werknemer behulpzaam te zijn bij het vinden van een nieuwe betrekking en stelt daartoe aan de werknemer een bedrag ter beschikking van € 4.000,00 inclusief btw op declaratiebasis, te besteden aan outplacement en/of scholing.
2.3.
De werknemer heeft erkend dat er sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht omtrent de uitoefening van haar functie en dat dit de mogelijkheid van voortzetting van de arbeidsovereenkomst uitsluit. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing. Tevens heeft de werknemer erkend dat bij een ontbinding per 1 november 2015 de volledige opzegtermijn in acht wordt genomen en dat van enig opzegverbod geen sprake is. De werknemer verzoekt primair om afwijzing van het verzoek en subsidiair om bij toewijzing van het verzoek over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2015. De werknemer is de werkgever erkentelijk voor het feit dat deze aan haar een budget beschikbaar stelt van € 4.000,- inclusief btw voor een outplacement- en/of scholingstraject.
2.4.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Alhoewel de werkgever niet met zoveel woorden heeft gesteld welke van de in artikel 7:669 lid 3 BW vermelde gronden aan het verzoek ten grondslag wordt gelegd, begrijpt de kantonrechter het verzoek van de werkgever aldus dat als redelijke grond voor ontbinding wordt aangevoerd een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als neergelegd in artikel 7:669 lid 3 onder g BW.
2.5.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een redelijke grond in de zin van artikel 7:699 lid 3 onder g BW overweegt de kantonrechter als volgt. Nu de werknemer heeft erkend - zo begrijpt de kantonrechter uit haar verweer - dat de arbeidsverhouding verstoord is en partijen het er over eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is, herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk moet worden geacht en dat geen sprake is van enig opzegverbod, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, is er geen mogelijkheid tot herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn en gelden geen opzegverboden als bedoeld in artikel 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettig voorschrift, zodat aan de voorwaarden van artikel 7:671b lid 2 BW is voldaan.
2.6.
Partijen zijn het er voorts over eens dat bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2015 de opzegtermijn als bedoeld in artikel 7:672 BW in acht wordt genomen, zodat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onder a BW zal worden ontbonden per 1 november 2015.
2.7.
Nu de werkgever weliswaar melding heeft gemaakt van haar bereidheid om een vergoeding voor outplacement en/of scholing te betalen aan de werknemer, maar niet heeft verzocht om dit bedrag van € 4.000,- als vergoeding aan de werknemer toe te kennen, kan dit aspect buiten de beoordeling van het onderhavige verzoek worden gelaten.
2.8.
Gezien de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2015;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015 door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
471