RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 28 mei 2015 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Bij besluit van 23 februari 2013 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-weg #] te [B] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2012, vastgesteld voor het kalenderjaar 2013 op € 2.129.000.
In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen rioolheffing 2013 in totaal tot een bedrag van € 1.338,46, bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2013, verzonden op 9 augustus 2013, heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WOZ-waarde verlaagd naar € 1.803.000. Verweerder heeft de aanslag rioolheffing dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 1.071,84
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiser heeft op 1 januari 2013 het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-weg #] te [B] .
De onroerende zaak bestaat uit:
- een boerderij met daarin een woning, deel, veldschuur, kantoor, opslagruimte, schuur en garage;
- zes losstaande pluimveestallen;
- werktuigenberging;
- grond.
1.2. Het boerderijgedeelte is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het spoelwater uit de pluimveestallen mag niet op de gemeentelijke riolering geloosd worden. Eiser heeft bij de bouw van de stallen een spoelwaterbassin aangeschaft voor € 35.000 voor de opvang van het spoelwater.
1.3. De onroerende zaak is gewaardeerd als niet-woning. De waarde van het gehele object bedraagt (na vermindering in bezwaar) € 1.803.000. De waarde van het woninggedeelte bedraagt € 184.000.
1.4. Verweerder heeft aan eiser aanslagen rioolheffing opgelegd. De aanslagen bestaan uit twee gedeelten, namelijk een eigenarendeel ten bedrage van € 113,50 en een gebruikersdeel ten bedrage van € 1.224,96. Als gevolg van de bij de uitspraak op bezwaar verminderde WOZ-waarde, is het gebruikersdeel verminderd tot € 1.071,84.
1.5. De aanslagen zijn opgelegd op grond van de Verordening rioolheffing 2013 (de Verordening 2013). Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Artikel 1 Begripsomschrijving
Deze verordening verstaat onder:
a. Perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
f. Niet-woning: een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven:
a. Van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en
b. Van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.
2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:
a. Degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt of persoonlijk recht gebruikt;
b. Ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 6 Maatstaf van heffing
1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.
2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal woningeenheden (w.e.’s).
3. Voor een woning wordt het aantal woningeenheden gesteld op één.
4. Voor niet-woning wordt het aantal woningeenheden vastgesteld overeenkomstig onderstaande tabel:
WOZ-waarde vanaf
WOZ-waarde tot
Aantal wooneenheden
<
€ 250.000
1
€ 250.000
€ 500.000
2
€ 500.000
€ 750.000
4
€ 750.000
€ 1.000.000
6
€ 1.000.000
€ 1.250.000
8
€ 1.250.000
€ 1.500.000
10
€ 1.500.000
€ 1.750.000
12
€ 1.750.000
€ 2.000.000
14
€ 2.000.000
€ 3.000.000
16
(…)
(…)
(…)
Artikel 7 Belastingtarieven
1. Het eigenarendeel bedraagt € 113,50 per jaar.
2. Het gebruikersdeel bedraagt € 76,56 per jaar per woningeenheid.”
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslagen rioolheffing terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. De WOZ-waarde van de onroerende zaak als geheel, dan wel van de diverse onderdelen, is niet in geschil.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte is aangeslagen voor rioolheffing, omdat het bedrijfsgedeelte niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het spoelwater dat afkomstig is van de zes losstaande pluimveestallen mag niet op de gemeentelijke riolering worden geloosd, terwijl eiser wel rioolheffing moet betalen.
4. Verweerder stelt dat de onderhavige aanslagen rioolheffing terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
5. De rechtbank overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat de zes losstaande pluimveestallen (als geheel) en de boerderij met daarin een woning, deel, veldschuur, kantoor, opslagruimte, schuur en garage (als geheel en hierna: de boerderij met toebehoren) als zodanig zijn ingericht en blijkens hun bestemming bedoeld zijn om afzonderlijk te worden gebruikt. Tevens is ter zitting komen vast te staan dat de zes losstaande pluimveestallen (hierna: de pluimveestallen) niet op enigerlei wijze direct of indirect zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering.
6. Op grond van artikel 1 van de Verordening wordt onder een perceel verstaan: “een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan.”. Ingevolge artikel 3 van de Verordening wordt de belasting geheven van de eigenaar (eigenarendeel) en de gebruiker (gebruikersdeel) van een perceel. Van belang is dus de vraag wat onder het begrip “onroerende zaak” verstaan dient te worden.
7. De rechtbank stelt voorop dat voor de uitleg van het begrip onroerende zaak niet
de regels voor de objectafbakening van de Wet WOZ maatgevend zijn, maar moet worden uitgegaan van de civielrechtelijke betekenis van het begrip (vergelijk Hoge Raad 30 september 2005, nr. 40 315, ECLI:NL:HR:2005:AU3550 en Hoge Raad 17 november 2006, nr. 41 485, ECLI:NL:HR:2006:AZ2380). Deze betekenis komt naar voren in het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 1985, nr. 22 739, ECLI:NL:HR:1985:AC8917. In dat arrest oordeelt de Hoge Raad dat er twee afzonderlijke onroerende zaken bestaan, indien er sprake is van twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels, die weliswaar aan één eigenaar toebehoren maar zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing door overdracht van de eigendom als afzonderlijke gebouwen. 8. Vaststaat dat eiser krachtens eigendom meerdere kadastrale percelen bezit, waarvan onder andere de twee percelen 01236 en 01044 deel uitmaken. Op deze percelen bevinden zich de diverse onroerende zaken, bestaande uit de boerderij met toebehoren, alsmede de pluimveestallen.
9. Uit de onder 1.1. genoemde feiten leidt de rechtbank af dat de pluimveestallen en de boerderij met toebehoren onafhankelijk van elkaar te gebruiken zijn en dat de pluimveestallen onafhankelijk en afzonderlijk van de boerderij met toebehoren in eigendom kunnen worden overgedragen. Verder overweegt de rechtbank dat – zoals verweerder stelt – de pluimveestallen en de boerderij met toebehoren als één geheel worden gebruikt, namelijk als pluimveehouderij, door dezelfde eigenaar en gebruiker, het voormelde zelfstandige en afzonderlijke karakter van de zaken niet wegneemt.
10. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank voor de Verordening sprake van ten minste twee percelen in de zin van artikel 1 van de Verordening, te weten: de boerderij met toebehoren en de pluimveestallen. Aan artikel 4 van de Verordening komt de rechtbank dus niet toe. Voor beide percelen dient vervolgens afzonderlijk te worden beoordeeld of eiser op grond van de Verordening rioolheffing verschuldigd is.
Beoordeling verschuldigdheid rioolheffing per perceel/zaak
11.Perceel 1: de boerderij met toebehoren
De rechtbank overweegt dat de boerderij met toebehoren in de zin van artikel 1, sub e van de Verordening moet worden geduid als woning. Op grond van artikel 6 en artikel 7 van de Verordening bedraagt de maatstaf van heffing voor het eigenarendeel € 113,50 (artikel 6, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, van de Verordening) en het gebruikersdeel € 76.56 (artikel 6, derde lid, en artikel 7, tweede lid, van de Verordening).
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aanslagrioolheffing (eigenarendeel en gebruikersdeel) moet worden vastgesteld op € 190,06.
13.Perceel 2: de pluimveestallen
Nu ter zitting is komen vast te staan dat dit perceel niet op enigerlei wijze direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering (zie 1.2 en onder 5.) is de rechtbank van oordeel dat eiser met betrekking tot dit perceel ingevolge artikel 3 van de Verordening geen rioolheffing verschuldigd is.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. De rechtbank vermindert de door verweerder vastgestelde aanslag rioolheffing (eigenarendeel en gebruikersdeel) van € 1.185,34 tot op een bedrag van € 190,06.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gesteld noch gebleken.
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te gelasten het door eiser betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag rioolheffing tot op een bedrag van € 190,06;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.