ECLI:NL:RBNNE:2015:3716

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
3784672 \ CV EXPL 15-413
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van onredelijke huurvoorwaarden en huurachterstand in een huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurster over een huurovereenkomst. De eiser, een verhuurder, vorderde betaling van achterstallige huur en contractuele boetes van de gedaagden, waaronder de huurster en haar borg. De huurovereenkomst liep van 1 juli 2008 tot en met 31 december 2011, waarbij de huurster een huurachterstand had laten ontstaan van € 34.926,-. De eiser stelde dat de huurster in verzuim was en dat er contractuele boetes en rente verschuldigd waren op basis van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte (AV 74/2003). De gedaagden betwistten de hoogte van de huurachterstand en de geldigheid van de boetebepalingen, en voerden aan dat de borgstelling slechts betrekking had op de eerste huurovereenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de vordering tegen de borg en dat de boetebepalingen en de rente in de huurovereenkomst als oneerlijk moesten worden aangemerkt. De kantonrechter wees de vorderingen tot betaling van de boetes en de rente af, maar oordeelde dat de huurachterstand van € 34.926,- wel toewijsbaar was. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, terwijl de huurster werd veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten van de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 3784672 \ CV EXPL 15-413
vonnis van de kantonrechter van 4 augustus 2015
in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: bmp Hunter Juristen & Adviseurs,
tegen
1.
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
die met toevoeging procedeert,
2. de vennootschap onder firma
[gedaagde 2]
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
en haar vennoten:
3.
[gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
4. de besloten vennootschap
[gedaagde 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4] .
gedaagden,
gemachtigde (afzonderlijk voor gedaagde 1 en de gedaagden 2 t/m 4): mr. J. Dam-de Haan.
Eiser wordt hierna " [eiser] " genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk " [gedaagden] " en afzonderlijk " [gedaagde 1] ", " [gedaagde 2] ", " [gedaagde 3] " en " [gedaagde 4] " genoemd.

De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 januari 2015
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1]
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
- de conclusie van repliek tevens akte vermindering van eis
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

De feiten

2.1.
Tussen [eiser] als verhuurder en [gedaagde 1] als huurster heeft vanaf 1 juli 2008 tot en met 31 december 2011 een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning staande en gelegen aan de [adres huurwoning] te [plaats huurwoning] , tegen een huursom van laatstelijk € 1.320,00 per maand. Partijen zijn in dit verband een aantal afzonderlijke huurovereenkomsten aangegaan, waarvan de eerste liep vanaf 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009.
2.2.
Op de huurovereenkomst(en) van partijen waren van toepassing de 'Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte, gedeponeerd op 31 juli 2003 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage, aldaar ingeschreven onder nummer 74/2003' (hierna:
AV 74/2003).
In artikel 20 van de AV 74/2003 is bepaald:

In verzuim zijn/boetebeding

20.1.
Huurder is in verzuim door het enkele verloop van een bepaalde termijn.
20.2.
Voor elk geval dat huurder in verzuim is met de tijdige en volledige betaling van een geldsom, is hij 1% rente per maand verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening van de hoofdsom. Hierbij wordt een gedeelte van een maand als een volle maand aangemerkt.
20.3.
Indien een van partijen toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van enige verplichting welke ingevolge de wet en/of de huurovereenkomst op haar rust en de andere partij daardoor gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen moet nemen, zijn alle daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de tekortschietende partij.
20.4.
Indien het tekortschieten bestaat uit niet tijdige betaling van een geldsom en in verband met de incassering daarvan buitengerechtelijke kosten moeten worden gemaakt, worden deze hierbij bepaald op tenminste 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van € 125,--. Ingeval de buitengerechtelijke incasso door een gemachtigde c.q. raadsman/raadsvrouw geschiedt, worden deze bedragen vermeerderd met de door verhuurder aan zijn gemachtigde c.q. raadsman/raadsvrouw over de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigde omzetbelasting.
20.5.
De aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ontstaat pas nadat de partij die tekortschiet schriftelijk door de andere partij is aangemaand, waarbij haar een redelijke termijn tot nakoming is gesteld en de nakoming binnen die termijn uitblijft.
20.6.
Huurder is aan verhuurder een direct opeisbare boete van € 25,-- per kalenderdag verschuldigd voor elke verplichting uit de huurovereenkomst met de bijbehorende bepalingen die hij niet nakomt of overtreedt, onverminderd zijn verplichting om alsnog aan die verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding of anderszins. Genoemd bedrag is gebaseerd op het prijspeil 1 januari 2003 en wordt met ingang van 1 januari 2004 jaarlijks geïndexeerd.
2.3.
Op 12 juni 2008 is een door gedaagde [gedaagde 3] ondertekende garantstelling ten behoeve van [gedaagde 1] aan [eiser] afgegeven, welke garantstelling luidt als volgt:

Betreft: garantstelling

Geachte heer,
Hierbij doe ik u de garantstelling voor het aanhuren van [adres huurwoning] te [plaats huurwoning] toekomen. De persoonlijke en de bedrijfsgegevens van de garantsteller en het bedrag zijn hieronder vermeld. Tevens vindt u hieronder de bedrijfsgegevens van de huurder van [adres huurwoning] te [plaats huurwoning] .
Persoonlijke gegevens garantsteller:
Naam en voorletters: [gedaagde 3] .
Straat en nummer: [adres gedaagde 2]
Postcode en plaats: [postcode gedaagde 2] [vestigingsplaats gedaagde 2]
Telefoonnummer: [telefoonnummer gedaagde 2]
Emailadres:

Bedrijfsgegevens garantsteller:

Naam bedrijf: [gedaagde 2]
Adres: [adres gedaagde 2]
Postcode en plaats: [postcode gedaagde 2] [vestigingsplaats gedaagde 2]
Telefoonnummer: [telefoonnummer gedaagde 2]
K.v.K. nr: [kvk-nr gedaagde 2]

Bedrijfsgegevens huurder:

Naam bedrijf: [bedrijf gedaagde 1]
Adres: [adres bedrijf gedaagde 1]
Postcode en plaats: [postcode bedrijf gedaagde 1] [vestigingsplaats bedrijf gedaagde 1]
Telefoonnummer: [telefoonnummer bedrijf gedaagde 1]
K.v.K. nr: [kvk-nr bedrijf gedaagde 1]

Bedrag garantstelling: 1250 euro per maand. Zegge: twaalfhonderdvijftig euro.

Handtekening: [gedaagde 3]

(volgt handtekening)
2.4.
[gedaagde 1] heeft in de periode vanaf april 2009 tot en met december 2011 een huurachterstand laten ontstaan.
2.5.
Bij brief van 24 april 2010 heeft [eiser] jegens [gedaagde 3] een beroep gedaan op voormelde garantstelling. In deze brief stelt [eiser] dat er op dat moment een huurachterstand van € 16.250,- bestaat en verzoekt hij [gedaagde 3] om dit bedrag aan hem te voldoen. [gedaagde 3] is niet tot de verlangde betaling overgegaan.
2.6.
Bij brief aan [gedaagde 3] van 16 september 2013 heeft [eiser] jegens [gedaagde 3] wederom een beroep op de garantstelling gedaan. In deze brief stelt [eiser] dat er op dat moment een huurachterstand van € 57.500,- bestaat en verzoekt hij [gedaagde 3] om dit bedrag aan hem te voldoen. Ook nu is [gedaagde 3] niet tot de verlangde betaling overgegaan.
2.7.
De incassogemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde 1] bij brief van 25 november 2013 in gebreke gesteld in verband met een huurachterstand, in verband daarmee verschuldigde contractuele boetes, vervallen rente en buitengerechtelijke incassokosten, een en ander voor een bedrag van in totaal € 76.371,03.

Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na vermindering van eis - dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
- [gedaagde 1] een bedrag van € 78.373,77, te vermeerderen met 12% rente vanaf 14 januari 2015 over het bedrag van € 31.796,- tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van het geding;
- [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] een bedrag van € 77.197,77, vermeerderd met 12% rente per jaar over het bedrag van € 30.000,- vanaf 14 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagden] concluderen tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser]
in de kosten van het geding.

Het standpunt van [eiser]

4.1.
legt - samengevat - het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
4.2.
[gedaagde 1] heeft in de periode vanaf april 2009 tot en met december 2011 een huurachterstand laten ontstaan van in totaal € 34.926,-. Ondanks sommatie is zij niet tot voldoening van de huurachterstand overgegaan. [gedaagde 1] dient deze huurachterstand thans aan [eiser] te betalen. Voorts is [gedaagde 1] op grond van artikel 20.6 van de AV 74/2003 in verband met te late huurbetalingen een bedrag aan contractuele boetes van € 25.100,- verschuldigd geworden én op grond van artikel 14 van de huurovereenkomst aan contractuele rente een bedrag van € 19.032,77 (gebaseerd op 1% rente per maand, derhalve 12% per jaar). Ten slotte dient [gedaagde 1] de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.815,- aan [eiser] te vergoeden, krachtens artikel 6:96 BW en het rapport Voorwerk II. In totaal bedraagt de vordering op [gedaagde 1] , onder aftrek van de waarborgsom van € 2.500,-, nog € 78.373,77, te vermeerderen met nog te vervallen rente.
4.3.
Tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde 3] en [gedaagde 2] anderzijds is een overeenkomst van borgtocht gesloten. Zij staan maandelijks voor een bedrag van € 1.250,- borg. Op 24 april 2010 en 16 september 2013 heeft [eiser] [gedaagde 3] op de hoogte gesteld van de non-betaling zijdens [gedaagde 1] en een beroep gedaan op de afgegeven borgstelling. Overeenkomstig de borgtocht heeft [eiser] van [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hoofdelijk te vorderen gekregen een bedrag in hoofdsom van
€ 33.750,-, het bedrag aan verbeurde contractuele boetes ten bedrage van € 25.100,-, een bedrag aan contractuele rente van € 19.032,77 en de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.815,-. In totaal bedraagt de vordering op [gedaagde 1] , ook hier onder aftrek van de waarborgsom van € 2.500,-, nog € 77.197,77, te vermeerderen met nog te vervallen rente.

Het standpunt van [gedaagde 1]

5.1.
betwist, bij gebrek aan voldoende onderbouwing door [eiser] , dat er sprake is van de door [eiser] geschetste huurachterstand. Er zijn door [gedaagde 1] ook wel degelijk betalingen gedaan, maar die kan zij thans niet aantonen omdat de bankrekening waarlangs die betalingen liepen niet meer in gebruik is. De betreffende rekeningafschriften van ABN AMRO Bank heeft [gedaagde 1] thans (nog) niet voorhanden. Voorts hadden partijen afgesproken dat door [gedaagde 1] verrichte onderhoudswerkzaamheden aan het pand, de tuin en het op het terrein gelegen schuurtje verrekend konden worden met de huur. Tot een feitelijke verrekening is het niet gekomen, maar het vorengaande leidt wel tot een aanmerkelijk lagere huurachterstand dan die [eiser] stelt.
5.2.
Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] voor het niet tijdig betalen van huurpenningen zowel een boete op grond van de AV 74/2003 als rente op grond van de huurovereenkomst en de AV 74/2003. Dit komt neer op een - niet gerechtvaardigde - dubbele sanctie op het niet betalen van huurpenningen. Daar komt bij dat zowel het boetebedrag als de rente exorbitant hoog zijn. Volgens [gedaagde 1] moeten de onderhavige AV 74/2003 zo worden begrepen, dat de rente ziet op het niet (tijdig) betalen van de huurpenningen en de contractuele boete ziet op overige verplichtingen uit de huurovereenkomst die niet worden nagekomen. [gedaagde 1] verzoekt om voormelde bedingen met inachtneming van artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing te verklaren, onder verwijzing naar richtlijn 93/13 EG ter zake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. In elk geval verzoekt [gedaagde 1] om genoemde "sancties" te matigen op grond van artikel 6:94 BW. Ten slotte stelt [gedaagde 1] dat uit de door [eiser] bij conclusie van repliek overgelegde renteberekening lijkt te volgen dat er rente over rente is berekend.
5.3.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden afgewezen. Er zijn geen incassowerkzaamheden verricht die een vergoeding rechtvaardigen. [gedaagde 1] heeft nimmer een sommatie van de incassogemachtigde van [eiser] ontvangen.

Het standpunt van [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4]

6.1.
Zij betwisten, evenals [gedaagde 1] , de hoogte van de gevorderde huurachterstand, bij gebreke van voldoende onderbouwing daarvan door [eiser] . Voorts zijn blijkens de dagvaarding boetes en rente verschuldigd op basis van de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] , maar deze extra verplichtingen van de huurder vallen niet zonder meer onder de betalingsverplichting van de borg. Er is bovendien een maximaal bedrag aan borg per maand, ad € 1.250,-, overeengekomen waarin alleen de huurpenningen zijn begrepen.
6.2.
De borgtocht is slechts aangegaan door [gedaagde 3] in privé en niet ook door [gedaagde 2] , zodat [gedaagde 2] en haar vennoten ten onrechte in de procedure zijn betrokken. Het feit dat [gedaagde 3] ook zijn bedrijfsgegevens heeft vermeld, is alleen maar geschied om aan te geven dat [gedaagde 3] in privé goed voor zijn geld was. [gedaagde 3] heeft nooit de intentie gehad om ook [gedaagde 2] als borg te verbinden, nu hij (enkel) een privérelatie met [gedaagde 1] had. Dat [eiser] ook wel begrepen heeft dat het hier om een privé borgtocht ging, blijkt al uit de omstandigheid dat hij alleen [gedaagde 3] privé als borg heeft aangeschreven tot betaling en niet [gedaagde 2] .
6.3.
[gedaagde 3] heeft zich niet onbeperkt verbonden als borg. De borgstelling is slechts afgegeven voor de eerste huurovereenkomst voor bepaalde tijd, van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009. Vanaf 1 juli 2009 was er sprake van een nieuwe huurovereenkomst. Indien [eiser] daarvoor wederom een garantstelling wenste, had hij die moeten bedingen. [eiser] mocht er niet van uitgaan dat [gedaagde 3] zich ook voor nieuwe huurovereenkomsten garant zou stellen.
6.4.
Op grond van de wet kan de borg pas worden aangesproken indien de hoofdschuldenaar tekortgeschoten is in zijn verplichtingen. Derhalve zal de hoofdschuldenaar eerst in gebreke moeten worden gesteld, terwijl van deze ingebrekestelling tevens mededeling moet worden gedaan aan de borg. Van dit alles is geen sprake geweest. [gedaagde 1] is zelfs nooit door [eiser] aangemaand. Dat betekent tevens dat de rechtsvordering tot incassering van de huurtermijnen van vóór 9 januari 2010 (vijf jaar voor datum dagvaarding) verjaard is. Nu de borg - zoals onder 6.4. weergegeven - beperkt is tot 1 juli 2009, heeft [eiser] geen enkele vordering uit dien hoofde. Bovendien is niet gebleken dat [eiser] voldoende pogingen heeft ondernomen om de openstaande huur bij [gedaagde 1] geïncasseerd te krijgen.
6.5.
Zij betwisten - op dezelfde gronden als [gedaagde 1] - de door [eiser] gevorderde betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde 3] heeft slechts één brief van [eiser] ontvangen.

De beoordeling van het geschil

7.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] de grondslag(en) van de aansprakelijkheid van [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en de [gedaagde 4] in de gedingstukken slechts summierlijk heeft toegelicht. Niettemin begrijpt de kantonrechter het standpunt in dezen van [eiser] aldus, dat hij stelt dat zowel [gedaagde 3] in privé als [gedaagde 2] zich als borg jegens hem hebben verbonden en dat [gedaagde 3] én [gedaagde 4] , als vennoten van [gedaagde 2] , naast [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag waarvoor [gedaagde 2] (mede) borg staat. [gedaagde 3] in persoon is in de inleidende dagvaarding twee maal genoemd als gedaagde partij (sub 3 en sub 5). Hij zal in dit vonnis slechts één maal als zodanig worden beschouwd, nu het om zijn privé aansprakelijkheid voor een en dezelfde schuld gaat.
7.2.
De kantonrechter is met partijen van oordeel dat de afgegeven garantstelling d.d. 12 juni 2008 als een borgstelling in de zin der wet (artikel 7:850 lid 1 BW) dient te worden beschouwd. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord wie zich als borg jegens [eiser] heeft verbonden voor de nakoming van de huurbetalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst, [gedaagde 3] of - zoals [eiser] stelt - [gedaagde 3] én [gedaagde 2] . Daartoe is van belang hetgeen de handelende partijen over en weer daaromtrent hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (HR 11 maart 1977, NJ 1977, 521). Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter dat de garantstelling aldus moet worden begrepen, dat slechts [gedaagde 3] in privé zich hierin als borg heeft gesteld en niet (ook) [gedaagde 2] . In de garantstelling wordt [gedaagde 3] zelf als garantsteller genoemd en hij heeft deze ook in privé ondertekend. Nergens staat, behoudens de vermelding van de onderneming van [gedaagde 2] , in de garantstelling genoemd dat [gedaagde 3] de borg ook is aangegaan in zijn hoedanigheid van vennoot van [gedaagde 2] . Er is bij de handtekening onderaan de garantstelling ook niet gemeld dat deze mede betrekking heeft op [gedaagde 3] als vennoot die namens [gedaagde 2] tekent. De conclusie moet dan ook zijn dat [eiser] ten onrechte [gedaagde 2] en haar vennoten (in die hoedanigheid) in rechte heeft betrokken. De vorderingen voor zover gericht tegen hen liggen daarmee voor afwijzing gereed.
7.3.
In het onderhavige geval stelt de kantonrechter vast dat [eiser] zowel [gedaagde 1] als hoofdschuldenaar als [gedaagde 3] in diens hoedanigheid van borg ter zake van dezelfde schuld heeft gedagvaard. Met betrekking tot de verhouding tussen de schuldeiser enerzijds en de hoofdschuldenaar/borg anderzijds ter zake een bepaalde verbintenis is het echter van tweeën één. Óf de schuldeiser vordert betaling van de hoofdschuldenaar óf, indien de hoofdschuldenaar ten minste in de nakoming van zijn verbintenis tekortgeschoten is, vordert hij betaling van de borg op grond van artikel 7:855 lid 1 BW. De borg dient dan de betalingsverplichting van de hoofdschuldenaar na te komen. De schuldeiser zal hierin een keuze moeten maken. Hij kan níet voor dezelfde schuld én de hoofdschuldenaar én de borg tegelijkertijd (in rechte) aanspreken. Het voorgaande betekent dat nu [eiser] ook [gedaagde 1] als hoofdschuldenaar in rechte heeft betrokken, hij niet tegelijkertijd betaling van de (subsidiair) aansprakelijke [gedaagde 3] als borg kan vorderen. De vordering tegen [gedaagde 3] moet dan ook reeds daarom worden afgewezen. De overige weren van [gedaagde 3] tegen de vordering van [eiser] behoeven tegen deze achtergrond geen bespreking meer.
7.4.
Hierna komt dan ook nog slechts de vordering van [eiser] tegen [gedaagde 1] aan de orde.
7.5.
De hoogte van de huurachterstand is naar het oordeel van de kantonrechter bij conclusie van repliek (alsnog) voldoende gemotiveerd door [eiser] uiteengezet, aan de hand van een overzicht van verschuldigde en (niet)betaalde huurtermijnen. Tegen het daaruit voortvloeiende totaalbedrag van € 34.926,- is door [gedaagde 1] geen voldoende gemotiveerd verweer gevoerd, zodat de kantonrechter van dat bedrag als huurachterstand in rechte zal uitgaan. Voor zover [gedaagde 1] een beroep doet op verrekening met kosten van door haar met betrekking tot het gehuurde verrichtte onderhoudswerkzaamheden, faalt dat beroep, reeds nu [gedaagde 1] geen enkel concreet bedrag aan een te verrekenen tegenvordering heeft verbonden. Voorts komt de omstandigheid dat [gedaagde 1] thans (nog) niet beschikt over rekeningafschriften aan de hand waarvan zij gedane betalingen zou kunnen reconstrueren voor haar eigen risico. Deze omstandigheid kan zij niet aan [eiser] tegenwerpen.
7.6.
Het van [gedaagde 1] gevorderde bedrag aan huurachterstand ligt daarmee voor toewijzing gereed.
7.7.
[eiser] vordert voorts betaling van contractuele rente en de in artikel 20.6. AV 74/2003 genoemde boete. Dienaangaande overweegt de kantonrechter het volgende.
7.8.
Aangenomen mag worden dat over het onderhavige boetebeding niet tussen [eiser] en [gedaagde 1] zal zijn onderhandeld ter gelegenheid van het sluiten van de huurovereenkomst. Het boetebeding legt eenzijdig een boete op aan de huurder voor het niet-nakomen van welke verplichting uit hoofde van de huurovereenkomst dan ook. De boete is verschuldigd bovenop een contractuele rente van 1% per jaar, die gelet op het niveau van de wettelijke rente als hoog valt aan te merken. De boete, van € 25,- per kalenderdag, geldt voor elke niet-nakoming, ongeacht de ernst, aard en omvang ervan en is onverminderd de aanspraken van [eiser] op nakoming en schadevergoeding verschuldigd. Tevens is de boete niet gemaximeerd. Deze kenmerken van artikel 20.6. AV 74/2003 maken het naar het oordeel van de kantonrechter in de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] jegens [gedaagde 1] een beroep op het boetebeding doet. De kantonrechter zoekt hierbij - in het voetspoor van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2013 (ECLI:GHARL:2013:5238) aansluiting bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 mei 2013, waarin is beslist dat een boetebeding in een consumentenovereenkomst (waarvan in dezen geen sprake is nu de huurovereenkomst tussen twee particulieren is gesloten), waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat als oneerlijk moet worden beschouwd, wordt geschrapt en dat artikel 6 van de richtlijn 93/13/EEG niet met zich brengt dat de nationale rechter de hoogte van de boete mag verlagen. Bij toetsing aan de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, zoals in de thans voorliggende zaak, brengt dat met zich dat in het geval van een onaanvaardbaar beroep op het beding er geen plaats is om (nog) te oordelen of een lagere boete voor de schuldenaar wel aanvaardbaar zou zijn. Het HvJ EU heeft deze regel weliswaar gegeven voor een consumentenovereenkomst, maar dat verschil acht de kantonrechter van onvoldoende gewicht. De slotsom is dat [eiser] jegens [gedaagde 1] geen beroep op het boetebeding kan doen en dat de vordering tot betaling van de contractuele boete dient te worden afgewezen.
7.9.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor sub 7.8. is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat het rentebeding van artikel 14 van de huurovereenkomst / artikel 20.2 AV 74/2003 eveneens dient te worden aangemerkt als een oneerlijk beding waarop [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toekomt. Gelet op de bijlage bij richtlijn 93/13/EEG, artikel 1 aanhef en onder e, wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een oneerlijk beding. De kantonrechter is op grond van de omstandigheid dat het hier gaat om een aanmerkelijk hogere rente dan de in Nederland geldende wettelijke rente en marktrente van oordeel dat het rentebeding oneerlijk is in de zin van de richtlijn (vgl. gerechtshof Amsterdam, 3 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:165). Dat het hier niet om een consumentenovereenkomst gaat waarin het rentebeding voorkomt, acht de kantonrechter ook hier van onvoldoende gewicht om [gedaagde 1] de bescherming van gemelde richtlijn te onthouden. Derhalve kan [eiser] jegens [gedaagde 1] geen beroep op het rentebeding doen en wordt de daarop gebaseerde vordering afgewezen.
7.10.
De door [eiser] van [gedaagde 1] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen. Het betreft hier een verzuim dat is ingetreden vóór 1 juli 2012. In dat geval dient een vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten aan het rapport Voorwerk II te worden getoetst. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] echter onvoldoende onderbouwd dat er méér incassowerkzaamheden zijn verricht dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in art. 237 e.v. Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
7.11.
[gedaagde 1] dient als de jegens [eiser] in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] te worden veroordeeld, waarbij wordt aangeknoopt bij de hoogte van het toe te wijzen bedrag (aan huurachterstand). Deze proceskosten worden vastgesteld als volgt:
- dagvaardingskosten € 101,34
(uitgaande van exploot, info GBA en 1 x leges KvK ad € 2,65, plus 21% BTW)
- vast recht € 466,00
- salaris gemachtigde € 800,00 (2 punten x tarief € 400,00)
-------------
€ 1.367,34.
7.12.
[eiser] dient als de jegens [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding aan de zijde van deze drie gedaagden te worden veroordeeld. Deze proceskosten worden vastgesteld op € 1.200,00 (2 punten x tarief € 600,00) aan salaris gemachtigde.

BESLISSING

De kantonrechter:
1. veroordeelt
[gedaagde 1]tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot € 34.926 aan achterstallige huur;
2. veroordeelt
[gedaagde 1]in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] , tot op heden vastgesteld op € 1.367,34;
3. veroordeelt
[eiser]in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 4] , tot op heden vastgesteld op € 1.200,00;
4. verklaart het vonnis voor wat betreft de veroordelingen sub 1. en 2. uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2015.
typ/conc: 744/MP
coll: