ECLI:NL:RBNNE:2015:377

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
19.614043-09
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (medeplegen van) witwassen van een woning, hypothecaire geldlening en geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (medeplegen van) witwassen van een woning, hypothecaire geldlening en een geldbedrag. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. J. Boelstra, verscheen in persoon voor de rechtbank. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P. de Jong. De tenlastelegging betrof het verwerven en/of voorhanden hebben van een woning en geldbedragen, terwijl de verdachte en haar medeverdachten wisten of redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat deze voorwerpen afkomstig waren uit misdrijf.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eerder een uitspraak van de Rechtbank Assen in 2012 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaarde, maar dit werd vernietigd door het Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem in 2013, dat de zaak terugverwees naar de Rechtbank Noord-Nederland. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord en zijn er verklaringen van de verdachte en haar medeverdachten afgelegd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van enige onregelmatigheid en dat er geen bewijs was voor valsheid in geschrift.

Na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat het Openbaar Ministerie niet had aangetoond dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet konden worden weerlegd en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 19/614043-09
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 januari 2015 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
(onder meer) 30 april 2014, 3 november 2014 en 6 januari 2015.
De verdachte is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Boelstra, advocaat te Middelstum. Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. P. de Jong.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot 26 wei 2010, te [pleegplaats], althans in Nederland, op verschillende tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten de woning gelegen aan [adres] en/of een - hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van 380.000 euro (in verband met de aankoop van die woning), althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Procesverloop

Bij uitspraak van 29 oktober 2012 heeft de Rechtbank Assen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de zaak verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Bij arrest van 12 december 2013 heeft het Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem, locatie Leeuwarden, voornoemde uitspraak vernietigd en de zaak naar de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, terugverwezen, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij aansluiting zoekt bij in de andere Kastanje-zaken gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweren en heeft verzocht deze als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank is van oordeel dat niet sprake is van een in deze zaak gevoerd verweer waarop de rechtbank zou moeten responderen, nu de raadsvrouw slechts verwijst naar in andere zaken gevoerde verweren.
De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.

Vrijspraak

De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
Verdachte wordt verweten dat zij samen met anderen, onder wie haar echtgenoot, [medeverdachte], op grond van valse papieren (werkgeversverklaringen en salarisspecificaties) een hypotheek heeft aangevraagd en verkregen voor de aankoop van de woning aan [adres].
Verdachte heeft verklaard dat haar toenmalige [werkgeefster], haar en haar echtgenoot heeft geholpen bij het afsluiten van de hypotheek en haar heeft verteld hoeveel ze per maand aan rente en aflossing moesten gaan betalen. Met hun beider salarissen en geleend geld van familie uit Canada konden zij deze maandelijkse lasten opbrengen, hetgeen ook mag blijken uit de omstandigheid dat zij er nog steeds wonen.
Verder heeft verdachte verklaard dat [werkgeefster] de gewraakte werkgeversverklaringen voor haar en haar echtgenoot heeft opgemaakt en dat zij deze niet op juistheid heeft gecontroleerd. Verdachte had geen reden om aan de goede bedoelingen van [werkgeefster], die eerder in goed vertrouwen en naar tevredenheid zaken voor haar had geregeld, te twijfelen.
De rechtbank acht niet uitgesloten dat de verklaring van verdachte op waarheid berust.
Uit de stukken blijkt dat er in het geval van verdachte sprake is geweest van een reële arbeidsovereenkomst die qua bruto loonopgaves niet veel afwijkt van de betreffende salarisbetalingen. Verder is er aangifte loonbelasting gedaan, waarvan de hoogte evenmin veel afwijkt van de salarisbetalingen. Voor de kleine verschillen die zijn geconstateerd en voor het feit dat er slechts tien keer per bank salaris is uitbetaald, heeft de raadsvrouw ter terechtzitting als verklaring gegeven dat loonbetalingen contant zijn gedaan. Het politieonderzoek heeft zich beperkt tot de betalingen per bank en de kasboeken van de werkgeefster zijn daarbij buiten beschouwing gelaten.
Verder blijkt uit het dossier dat er op 24 juni 2003 inderdaad een storting heeft plaatsgevonden op de girorekening van verdachte en haar echtgenoot van 20.000 Amerikaanse dollars (17.331,02 euro), door een persoon genaamd [persoon] [1] .
Verdachte heeft verklaard dat de € 70.000,-- die zij en haar echtgenoot op een beleggingsrekening van [verzekeringen] hebben gestort, deels konden betalen uit deze lening, en deels uit de opbrengst van de verkoop van hun woning aan de [straat] te [plaats]. De politie heeft nagelaten hier nader onderzoek naar te doen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft aan valsheid in geschrift bij het verkrijgen van de hypothecaire lening. Dat sprake zou zijn van enig ander misdrijf is niet kunnen blijken. Dit betekent dat niet bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen uit misdrijf afkomstig zijn.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 januari 2015.

Voetnoten

1.Zie rekeningafschrift d.d. 30 juni 2003, op pagina 160 van dossiernummer PL0490/205F-JUS-027-07, d.d. 13 oktober 2010.