ECLI:NL:RBNNE:2015:379

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
19.614010-09
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor medeplegen van witwassen van onroerend goed en hypothecaire lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De verdachte had samen met anderen een hypothecaire lening van € 161.000,- verkregen voor de aankoop van een woning, door gebruik te maken van valse documenten, waaronder een werkgeversverklaring en salarisspecificatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had moeten vergewissen van de juistheid van de hypotheekaanvraag en dat hij verantwoordelijk was voor het gebruik van de valse documenten. De rechtbank overwoog dat de verdachte de hypothecaire lening had verkregen uit misdrijf, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van witwassen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het aanzienlijke tijdsverloop tussen het feit en de berechting. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 2], tot schadevergoeding van € 2.451,35 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 19/614010-09
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 januari 2015 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
(onder meer) 30 april 2014, 17 november 2014 en 6 januari 2015.
Verdachte is niet in persoon verschenen; wel is verschenen mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. de Jong.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2008 tot 24 november 2008, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2], althans in Nederland, althans in Nederland, op verschillende tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten
de woning gelegen aan de [pleegplaats 2] en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van 161.000 euro (in verband met de aankoop van die woning, inclusief een bouwdepot van 22.000 euro), althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Procesverloop

Bij uitspraak van 29 oktober 2012 heeft de Rechtbank Assen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de zaak verklaard. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Bij arrest van 12 december 2013 heeft het Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem, locatie Leeuwarden, voornoemde uitspraak vernietigd en de zaak naar de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, terugverwezen, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het tenlastegelegde geldbedrag, 161.000 euro, niet bewezen kan worden nu het niet tot uitbetaling van het bouwdepot van 22.000 euro is gekomen. Voorts heeft verdachte geen gedragingen verricht gericht op het verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen zoals genoemd in de tenlastelegging, hetgeen bij witwassen een vereiste is indien de voorwerpen uit eigen misdrijf afkomstig zijn. Verder wist verdachte niet dat hij niet in aanmerking kon komen voor een hypotheek.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 12 mei 2010, opgenomen op pagina 88 e.v. van dossiernummer PL0490/205F-JUS-025-08, d.d. 18 augustus 2010, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik heb in 2008 een akte getekend bij een notaris, samen met mijn schoonzoon, [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]). Na deze ondertekening bleek ik eigenaar te zijn van een woning in [pleegplaats 2]. Ik weet nog dat het [huisnummer] was.
Ik heb niet bij het [bedrijf 1] te Hilversum gewerkt. Ik ben absoluut geen stukadoor. Ik had geen recht op salaris. [medeverdachte 1] heeft een tijdje het beheer over mijn bankpasjes gehad. Ook had hij mijn id-kaart. Dat was vanaf september 2007 tot een datum die ik mij niet meer kan herinneren. [medeverdachte 1] moest zaken regelen om de woning in eigendom te krijgen.
Ik heb bij de notaris getekend voor het feit dat er een hypotheek werd verstrekt met daarin een bouwdepot. Ik zou jaarlijks € 6.000,- aflossen. Dit moest mogelijk zijn. Volgens de mensen die mij hielpen moest het kunnen.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2008, opgenomen op pagina 102 e.v. van dossiernummer PL0490/205F-JUS-025-08, d.d. 18 augustus 2010, inhoudende de verklaring van [persoon 1] namens [bedrijf 2].:
Namens [bedrijf 2]. te Heerlen doe ik aangifte van valsheid in geschrifte en oplichting.
In december 2007 koopt de heer [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) de woning gelegen aan [pleegplaats 2] voor € 127.000,-. Opvallend is, dat [verdachte] hier het [emailadres 1].com gebruikt. Want [emailadres 1] is de naam van de opdrachtgever van de taxatie van de woning, die door [verdachte] is gekocht. In december 2008 wordt door [verdachte] via [Hypotheken] een financiering aangevraagd bij [bedrijf 2]. ter hoogte van € 161.000,-, om bovenomschreven koop te kunnen bekostigen. Bij deze aanvraag overlegt [verdachte] een model-werkgeversverklaring, afkomstig van [bedrijf 1]. Volgens deze verklaring is [verdachte] met ingang van 24 oktober 2007 in dienst gekomen en vervult hij de functie van stukadoor. De verklaring is getekend op 14 januari 2008 te Hilversum door [medeverdachte 2] en voorzien van een bedrijfsstempel.
Bij deze aanvraag overlegt [verdachte] een salarisspecificatie met als datum afdruk 4 december 2007. Hieruit blijkt, dat het netto-inkomen € 1.439,39 bedraagt. Op 10 december 2007 is door [medeverdachte 1] opdracht gegeven om het woonhuis gelegen aan de [pleegplaats 2] te taxeren. Volgens het taxatierapport heeft de opdrachtgever kenbaar gemaakt de volgende verbeteringen en aanpassingen aan de woning te willen uitvoeren: dak isoleren en aftimmeren, keuken vernieuwen, badkamer vernieuwen, muren stucen, deuren vernieuwen, vloeren op gelijke hoogte leggen en denkt de opdrachtgever daar € 28.000,- aan te besteden. Op 15 januari 2008 wordt door [bedrijf 2] een offerte uitgebracht aan [verdachte] voor financiering van de aankoop van bovengenoemd woonhuis, ter hoogte van € 161.000,-. Deze offerte is gezien en voor akkoord ondertekend door [verdachte] op 15 januari 2008. Op 30 januari 2008 is de betreffende hypotheekakte bij de notaris gepasseerd. Op 15 februari 2008 ondertekent [verdachte] een "declaratielijst verbouwdepot". Op deze lijst geeft hij aan, dat door [bedrijf 1] werkzaamheden zijn uitgevoerd voor een bedrag van € 16.517,20. Bij de declaratielijst is gevoegd een factuur van [bedrijf 1], voor een bedrag van € 16.517,20 en verzocht wordt dit bedrag binnen acht dagen na de factuurdatum over te maken op [rekeningnummer] van [bedrijf 1] bij de [bank]. Factuur van [bedrijf 1] was getekend door [medeverdachte 2].
Wij hebben geconstateerd, dat de ondertekenaar van de aangeleverde werkgeversverklaring en de ondertekenaar van de factuur van de bouwonderneming gelijk zijn. Wij hebben gevonden, dat de handtekeningen onder deze beide documenten niet met elkaar overeenkomen en hebben daarom het tegoed in het bouwdepot bevroren.
Op 25 maart 2008 ontving [bedrijf 2]. via e-mail een bericht van "[naam]" met het [emailadres 2] . Als onderwerp stond vermeld: "verzoek spoed betaling". Het bericht doet voorkomen alsof [verdachte] hier de afzender van het bericht is.
Door het overleggen van bovengenoemde werkgeversverklaring en bovengenoemde
salarisspecificatie heeft [verdachte] het doen voorkomen alsof hij in dienst was bij genoemd bedrijf [bedrijf 1] en is het gelukt om een hypothecaire lening van € 161.000,- te verkrijgen.
Een schriftelijk stuk, opgenomen op pagina 132 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Een taxatierapport financiering woonruimte d.d. 10 december 2007, met betrekking tot het perceel [pleegplaats 2], met opdrachtgever: de heer [medeverdachte 1].
Een schriftelijk stuk, opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Een koopakte bestaande eengezinswoning aan de [pleegplaats 2], ondertekend op 11 december 2007 door de verkoper en op 17 december 2007 door de koper, [verdachte]
Een schriftelijk stuk, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Een hypotheekofferte van [bedrijf 2] aan [verdachte]. Bedrag lening: 161.000 euro, met als eerste zekerheid te vestigen op het perceel grond met woonhuis en toebehoren gelegen aan de [pleegplaats 2].
AKKOORDVERKLARING
Datum : 15 januari 2008
Handtekening : handtekening
Een schriftelijk stuk, opgenomen op pagina 163 van voornoemd dossier, inhoudende:
Een factuur d.d. 14 februari 2008, gericht aan [verdachte], van [bedrijf 1], ondertekend door [medeverdachte 2], ten bedrage van € 16.517,20, voor verrichte werkzaamheden aan de woning [pleegplaats 2]
Schriftelijke stukken, opgenomen op pagina 333 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Bankafschriften van [bedrijf 1] d.d. 31 december 2007 en 31 januari 2008 betreffende onder meer drie maal een overschrijving loon aan [verdachte], ten bedrage van
€ 1.439,39.
Een schriftelijk stuk, opgenomen op pagina 171 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
de volgende hypotheekakte:
Heden, de dertigste januari tweeduizend acht, verschenen voor mij, [notaris] met plaats van vestiging Terneuzen:
1. [persoon 2], handelend als mondeling gevolmachtigde van de naamloze vennootschap [bedrijf 2], hierna te noemen: geldgever, en
2. de heer [verdachte], hierna te noemen: "geldnemer" of "hypotheekgever".
De comparanten verklaren dat de hypotheekgever en geldgever zijn overeengekomen
dat door hypotheekgever ten behoeve van geldgever tot zekerheid als in deze akte
omschreven het recht van hypotheek en pandrecht zal worden gevestigd op de in deze akte en na te melden Algemene Voorwaarden omschreven goederen.
LENING
Geldnemer verklaart ter leen te hebben ontvangen van geldgever en mitsdien aan geldgever schuldig te zijn een bedrag van
EENHONDERDEENENZESTIGDUIZEND EURO (€ 161.000,00), hierna te
noemen: "hoofdsom".
HYPOTHEEKSTELLING EN VERPANDING
(..) verleent hypotheekgever tot een bedrag van EENHONDERDEENENZESTIGDUIZEND EURO (€ 161.000,00), (..) recht van eerste hypotheek op het navolgende registergoed:
het woonbuis met verder aanbehoren, staande en gelegen te [pleegplaats 2] (..)
Waarvan akte (..)Volgt ondertekening.
De rechtbank overweegt op grond van de weergegeven standpunten en de bewijsmiddelen als volgt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij slechts de onderhavige hypotheekakte bij de notaris heeft ondertekend, niet wetende dat de hypotheekaanvraag op basis van valse bescheiden had plaatsgevonden. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte zich op het moment van ondertekening van de hypotheekakte ervan had moeten vergewissen dat de aanvraag van de hypotheek op juiste wijze had plaatsgevonden. Dat verdachte mogelijk in de veronderstelling verkeerde dat de aankoop van de woning financieel mogelijk voor hem was, zoals de raadsvrouw ter terechtzitting heeft gesteld, ontslaat verdachte niet van deze onderzoeksplicht. De rechtbank is verder niet gebleken dat verdachte dusdanig onder invloed van derden heeft gestaan dat hij niet zelf verantwoordelijk voor genoemd handelen kan worden gehouden.
Verdachte heeft aldus voor het verkrijgen van de hypothecaire lening documenten gebruikt die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Zo heeft hij bij de aanvraag daarvoor een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] overgelegd, terwijl hij nimmer bij deze werkgever in dienst is geweest. Ook is een salarisspecificatie d.d. 4 december 2007 van [bedrijf 1] met de aanvraag meegezonden, terwijl hij geen recht had op salaris.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft [bedrijf 2] een hypotheekofferte uitgebracht, welke door de verdachte is geaccepteerd. De bank heeft daarop een hypothecaire lening verstrekt voor de aankoop van de woning aan de [pleegplaats 2].
Na aankoop van genoemde woning door de verdachte is op 30 januari 2008 ten overstaan van de notaris zowel de hypotheekakte als de transportakte gepasseerd en is de verdachte eigenaar geworden van het onroerend goed. Het bouwdepot van €.22.000 euro is niet door de bank uitbetaald.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van al dan niet opzettelijk witwassen overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft op basis van valse documenten geld geleend van [bedrijf 2]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte bij het verkrijgen van deze hypothecaire lening een misdrijf gepleegd, in casu valsheid in geschrift. De aldus verworven hypothecaire lening heeft de verdachte onmiddellijk, dat wil zeggen rechtstreeks, uit het misdrijf verkregen. Op grond van genoemde hypothecaire overeenkomst heeft de verdachte de beschikking gekregen over een geldbedrag van 161.000 euro, inclusief een bouwdepot van 22.000 euro. Hoewel hij dit niet in handen heeft gehad, kan gezegd worden dat hij dit geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van het niet uitbetaalde bouwdepot, waarvan de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit, kan gesteld worden dat verdachte het recht op uitbetaling ervan voorhanden heeft gehad. Dat verdachte niet de vrije beschikking had over het geld en het geld niet naar eigen inzicht kon besteden, maakt dit niet anders. Als zodanig is ook dit geldbedrag onmiddellijk uit misdrijf verkregen. Met dit geldbedrag is vervolgens de woning op het perceel aan de [pleegplaats 2] betaald door overdracht van het geld door tussenkomst van de notaris aan de verkoper van deze woning. Genoemde woning is daarmee eigendom geworden van de verdachte en aldus heeft hij deze woning verworven en voorhanden gekregen. Als zodanig is deze woning middellijk, dat wil zeggen niet rechtstreeks, afkomstig uit misdrijf.
Wat aanvankelijk werd verkregen uit misdrijf (de hypothecaire lening en daarmee de aanspraak op een geldbedrag) heeft uiteindelijk geleid tot een volwaardig en legaal eigendomsrecht op de woning, waarmee naar het oordeel van de rechtbank sprake is van witwassen.
De Hoge Raad vereist dat bij witwassen van uit eigen misdrijf verkregen crimineel vermogen gemotiveerd wordt aangegeven waaruit de verbergende of verhullende handeling bestaat waarmee het zicht op de criminele herkomst van het geld wordt ontnomen [1] . Door de verdediging is betoogd dat in casu geen sprake is geweest van verhullende handelingen.
De rechtbank volgt die redenering niet. De aanschaf van een woning met behulp van een hypothecaire lening is een complex van opeenvolgende handelingen en elke handeling is daarbij van belang en heeft als zodanig zelfstandige betekenis. In het onderhavige geval wordt door misdrijf verkregen geld omgezet in een legaal eigendomsrecht. Aan het eigendomsrecht op zich valt niet af te leiden dat de oorsprong daarvan van misdrijf afkomstig is. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek sprake van het verhullen van de criminele herkomst. Nu zowel de hypothecaire lening als het geldbedrag de verkrijging van dit eigendomsrecht mogelijk hebben gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van witwassen. De rechtbank ziet zich hierin gesteund door het ongepubliceerde arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2014 [2] , waarbij de door de raadsman aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
4 februari 2013 is vernietigd en waarbij het gerechtshof, anders dan de rechtbank, wel tot een bewezenverklaring van witwassen concludeerde.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van witwassen tot de datum van aangifte door [bedrijf 2]. Op dat moment werd de criminele herkomst van de voorwerpen onthuld.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 30 januari 2008 tot 27 oktober 2008 in Nederland, op verschillende tijdstippen, tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten de woning gelegen aan de [pleegplaats 2] en een hypothecaire geldlening en een geldbedrag, te weten ter hoogte van 161.000 euro (in verband met de aankoop van die woning, inclusief een bouwdepot van 22.000 euro), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn medeverdachten wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde te veroordelen tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer rekening gehouden met de gezondheidstoestand van verdachte en het zeer lange tijdsverloop tussen het feit en de berechting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor het geval de rechtbank tot een veroordeling zal overgaan gepleit voor de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft samen met anderen, met gebruikmaking van een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie, een hypotheek aangevraagd en verkregen voor de aankoop van een woning. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin dan wel door de wens van het verkrijgen van een eigen woning en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat dit feit, gelet op de omvang van het witwassen en uitgaande van de oriëntatiepunten voor fraude/witwassen van het LOVS, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet echter op het aanzienlijke tijdsverloop tussen het feit en de berechting en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, acht de rechtbank de oplegging van een werkstraf meer aangewezen.
Bij de bepaling van de hoogte van deze straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de hoogte van het witgewassen geldbedrag. De rechtbank acht bij een fraudebedrag van tussen de 150.000 en 250.000 euro voor het witwassen van één woning, zoals in casu aan de orde, een werkstraf van 160 uren in beginsel gerechtvaardigd, te matigen met een vierde deel indien sprake is van financiële problemen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit.
In de persoon van verdachte, zoals naar voren komt uit het rapport van de Reclassering Nederland van 4 november 2014, ziet de rechtbank echter aanleiding om in dit geval de werkstraf om te zetten in een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Het opleggen van een verplicht reclasseringstoezicht acht de rechtbank niet opportuun, nu uit genoemd rapport naar voren komt dat verdachte een zorg mijdende opstelling heeft. Een strafafdoening als gevorderd door de officier van justitie en een afdoening als bepleit door de raadsvrouw doen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

Benadeelde partij

[bedrijf 2]. heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 2.451,35.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering geconcludeerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niet-ontvankelijkverklaring van de vordering bepleit. Primair omdat naar haar mening niet is vast te stellen of de indiener van de vordering daartoe namens de benadeelde partij bevoegd is. Subsidiair omdat de vordering onvoldoende zou zijn onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat verdachte niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door verdachtes medeverdachte is voldaan.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]. toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.451,35 (zegge: tweeduizend en vierhonderd en eenenvijftig euro en vijfendertig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 januari 2015.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 19/614010-09

Voetnoten

1.Zie HR 25 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:714.
2.waarvan ter terechtzitting van 11 november 2014 een extract is overgelegd door de officier van justitie.