ECLI:NL:RBNNE:2015:3873

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
C/19/110803 / KG ZA 15-125
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag op bankrekening afgewezen; onrechtmatige daad tussen ex-echtgenoten

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, de man, gedaagde, in kort geding gedagvaard met het verzoek om het conservatoire beslag dat door de man op haar bankrekening was gelegd op te heffen. De vrouw en de man zijn ex-echtgenoten en hebben een gezamenlijke beleggingsrekening bij ING Bank. De vrouw heeft zonder instemming van de man een wijzigingsformulier ingediend om de rekening op haar naam te zetten en heeft vervolgens aanzienlijke bedragen van de beleggingsrekening overgeboekt naar haar privé rekening. De man heeft hierop conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van de vrouw. De vrouw stelt dat het beslag onrechtmatig is en dat zij nog steeds bestuursbevoegd is over de gezamenlijke rekening, terwijl de man betwist dat de vrouw rechtmatig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw onbevoegd heeft beschikt over het geld op de beleggingsrekening en dat de man recht heeft op de helft van het tegoed. De vordering van de vrouw tot opheffing van het beslag wordt afgewezen, en de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten van de man.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/110803 / KG ZA 15-125
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
die met toevoeging procedeert,
advocaat: mr. J.B.F. Soppe te Assen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat: mr. P.B. Rietberg te Groningen.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De vrouw heeft de man in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 29 juli 2015.
1.2.
De vrouw heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het krachtens de grosse van de beschikking van deze rechtbank op 16 maart 2015 onder de ING Bank, gevestigd te Amsterdam, gelegde conservatoire derdenbeslag met onmiddellijke ingang opheft, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
1.3.
Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de advocaat van de man gebruik heeft gemaakt van pleitnotities. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
1.4.
Partijen hebben producties overgelegd.
1.5.
Het vonnis is op heden bepaald.
2. De feiten
2.1.
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten. Bij beschikking van de kamer voor familiezaken van deze rechtbank, locatie Groningen, van 8 juli 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 5 november 2014 geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand. In de beschikking is de beslissing ter zake de verdeling van de huwelijksgemeenschap alsook die ter zake de partneralimentatie aangehouden. De rechtbank heeft met betrekking tot deze geschilpunten tot op heden nog geen beslissing gegeven.
2.2.
De man en de vrouw hadden een en/of beleggingsrekening op beider naam bij ING Bank, met nummer [rekeningnummer 1]. Aan deze beleggingsrekening was een tegenrekening - in de vorm van een en/of betaalrekening op beider naam - bij ING Bank gekoppeld, met nummer [rekeningnummer 2].
2.3.
De beleggingsrekening kende per 1 maart 2015 een tegoed van € 53.622,72.
2.4.
De vrouw heeft op 2 maart 2015 - zonder voorafgaand overleg met althans instemming van de man - bij ING Bank een wijzigingsformulier ingediend, strekkende tot het omzetten van de en/of betaalrekening op één naam, die van haarzelf. Op dit formulier is onder meer vermeld:
Aan de gezamenlijke rekening zijn deze spaar- en/of beleggingsrekeningen gekoppeld. Deze zetten wij op naam van Mw [eiseres].
Zelf Vermogensopbouw met nummer [rekeningnummer 1].
Onderaan het wijzigingsformulier staat achter de naam van de rekeninghouder die de rekening voortzet
Mw [eiseres]vermeld. [eiseres] heeft daaronder haar handtekening gezet.
Voorts staat onderaan het wijzigingsformulier achter de naam van de rekeninghouder die wordt afgemeld
Hr [gedaagde]vermeld. Daaronder is een handtekening gezet. De betreffende handtekening is echter niet door de man zelf gezet, maar door de vrouw.
2.5.
De vrouw heeft op 5 maart 2015, zonder voorafgaand overleg met althans instemming van de man, een bedrag van € 24.227,34 van de beleggingsrekening naar de tegenrekening overgeboekt. Vervolgens heeft zij diezelfde dag nog een bedrag van € 24.225,00 van de tegenrekening naar haar privé bankrekening overgeboekt, met als omschrijving "pensioen [...]".
2.6.
De vrouw heeft op 12 maart 2015, wederom zonder voorafgaand overleg met althans instemming van de man, een bedrag van € 20.000,00 van de beleggingsrekening naar de tegenrekening overgeboekt. Vervolgens heeft zij diezelfde dag nog een bedrag van € 20.000,00 van de tegenrekening naar haar privé bankrekening overgeboekt, met als vermelding "pensioen [...]".
2.7.
Nadat de man de overboekingen door de vrouw had ontdekt, heeft hij het resterende bedrag op de beleggingsrekening naar zijn privé bankrekening (via de tegenrekening) overgeboekt. Het betreft hier een bedrag van € 9.876,09.
2.8.
Na voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij beschikking d.d. 13 maart 2015 heeft de man op 16 maar 2015 door de deurwaarder ten laste van de vrouw conservatoir derdenbeslag onder de ING Bank doen leggen, onder meer op het creditsaldo van de aan de vrouw toebehorende privé bankrekening met het nummer [rekeningnummer 3].
2.9.
ING Bank heeft op 13 april 2014 een verklaring derdenbeslag afgelegd, waaruit volgt dat het door het beslag getroffen saldo € 12.136,04 bedraagt.
2.10.
De vrouw heeft de gelden die zij van de beleggingsrekening naar haar privé bankrekening heeft overgeboekt inmiddels geheel dan wel gedeeltelijk besteed.

3.Het standpunt van de vrouw

3.1.
De vrouw legt samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag.
3.2.
De vrouw heeft hangende de procedure tot vaststelling van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gebruik gemaakt van haar bestuursbevoegdheid betreffende de verkoop van de tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende beleggingsportefeuille bij ING Bank. Op grond van de bepalingen in titel 6 van Boek 1 BW was de vrouw bevoegd tot deze bestuurshandeling zowel tijdens het huwelijk als ná de ontbinding van het huwelijk. Ten tijde van het huwelijk is de vrouw verantwoordelijk geweest voor het beheer en bestuur van de beleggingsportefeuille. De vrouw heeft niet de bedoeling gehad om de ontbonden huwelijksgemeenschap te benadelen, dan wel goederen aan deze gemeenschap te onttrekken. Gelet op de ontwikkelingen op de beleggingsmarkt achtte de vrouw de tijd rijp om de beleggingsportefeuille te verkopen. Zij heeft daarmee naar eigen zeggen een verstandige beslissing genomen.
3.3.
De man heeft onrechtmatig jegens de vrouw gehandeld door beslag te leggen op haar privé bankrekening, waardoor een banksaldo van € 12.136,04 is geblokkeerd en de vrouw dientengevolge niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen, waaronder betaling van een belastingschuld van € 8.000,-. Primair dient het beslag om die reden te worden opgeheven. Subsidiair moet het beslag worden opgeheven omdat de man onrechtmatig handelt door het beslag te handhaven bij afwezigheid van een rechtsgeldige grondslag.

4.Het standpunt van de man

4.1.
De man betwist de vordering van de vrouw, waartoe hij - samengevat - het volgende aanvoert.
4.2.
Volgens de man heeft de vrouw geen spoedeisend belang bij de gevorderde opheffing van het beslag, nu zij van de beleggingsrekening een bedrag van
€ 44.227,34 heeft opgenomen, waarmee zij de belastingschuld van € 8.000,- kan voldoen.
4.3.
Ten onrechte stelt de vrouw dat zij nog bestuursbevoegd is terwijl het huwelijk ontbonden is. De door de vrouw aangehaalde Titel 6 van Boek 1 BW gaat alleen over verplichtingen van echtgenoten en ziet niet op de situatie dat het huwelijk van de voormalige echtgenoten ontbonden is.
4.4.
Aan de man komt de helft van het tegoed op de beleggingsrekening toe. De vrouw heeft echter getracht om de gelden op de beleggingsrekening uit de invloedssfeer van de man te halen, door deze over te boeken naar een privé bankrekening waar de man niet bij kan, dit zonder overleg met de man en met gebruikmaking van een vervalste handtekening van de man. Aldus heeft de vrouw op onrechtmatige wijze gelden aan de ontbonden huwelijksgemeenschap onttrokken. Dit kwalificeert als verduistering.
4.5.
De man heeft belang bij handhaving van het gelegde derdenbeslag, omdat aan hem de helft van het tegoed op de beleggingsrekening toekomt. Bovendien rust er een restschuld op de woning. De huidige waarde van de woning is namelijk lager dan de hypothecaire geldlening.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
De vordering tot opheffing van het ten laste van de vrouw gelegde conservatoire derdenbeslag is gebaseerd op artikel 705 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), welk artikel de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, de bevoegdheid geeft dit beslag, des gevorderd, in kort geding op te heffen. Dit artikel vereist geen spoedeisend belang aan de zijde van de partij die opheffing van het beslag vordert. Het betreffende verweer van de man kan derhalve geen doel treffen.
5.2.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
5.3.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert - in dit geval: de vrouw - om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481).
5.4.
Er zal beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
5.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt de vrouw ten onrechte dat zij ná ontbinding van de huwelijksgemeenschap gerechtigd was om (nog) zelfstandig te beschikken over het tegoed op de beleggingsrekening. De vrouw heeft in dat verband - overigens summierlijk - verwezen naar Titel 6 van Boek 1 BW. Deze Titel betreft de rechten en verplichtingen van
echtgenoten. Blijkbaar heeft de vrouw hierbij het oog op de bestuursbevoegdheid van echtgenoten van artikel 1:90 jo. 1:97 BW. Daarop kan zij zich echter niet met succes beroepen. De vrouw heeft immers pas
ná ontbinding van het huwelijkeen beschikkingshandeling met betrekking tot de beleggingsrekening verricht. Overigens was de vrouw, anders dan zij (veronder)stelt ook tijdens het huwelijk niet bevoegd om zelfstandig, zonder instemming van de man, over het tegoed op de beleggingsrekening te beschikken. Het betreft hier immers een op beider naam staande bankrekening, in welk geval de echtgenoten tezamen bestuursbevoegd zijn (MvT, Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. 3).
Ná de ontbinding van het huwelijk waren de man en de vrouw krachtens artikel 3:170 lid 3 BW uitsluitend gezamenlijk bevoegd om te beschikken over de gelden op de beleggingsrekening.
5.6.
Tegen deze achtergrond heeft de vrouw onbevoegdelijk beschikt over het geld op de beleggingsrekening, waarmee zij onrechtmatig jegens de man heeft gehandeld. Dit klemt te meer, nu de vrouw bewust heeft getracht om haar handelen buiten het zicht van de man te houden en er daarbij zelfs niet voor is teruggedeinsd om de handtekening van de man te vervalsen. De handelwijze van de vrouw verdraagt zich overigens ook op geen enkele wijze met de eisen van redelijkheid en billijkheid die zij als deelgenoot in de ontbonden huwelijksgemeenschap jegens de man als mede-deelgenoot in acht dient te nemen (artikel 3:166 lid 3 BW).
5.7.
Naar voorlopig oordeel is niet aannemelijk dat de vordering waarvoor de man beslag heeft gelegd summierlijk ondeugdelijk is. Niet in geschil is immers dat aan de man als mede-deelgenoot de helft van het tegoed op de beleggingsrekening toekomt. Daarmee heeft hij een harde vordering op de vrouw. De vrouw heeft overigens ook niet gemotiveerd gesteld dat de vordering van de man waarvoor het beslag is gelegd ondeugdelijk is. Deze mogelijke opheffingsgrond kan de vrouw dus niet baten.
5.8.
Evenmin is aannemelijk geworden dat het beslag als onnodig moet worden beschouwd. Integendeel, gelet op het hiervoor vastgestelde onrechtmatige handelen van de vrouw heeft de man er een alleszins gerechtvaardigd belang bij dat hij zijn vordering op de vrouw zeker kan stellen voor verhaal, te meer nu ter zitting is gebleken dat de vrouw de gelden die zij zich van de beleggingsrekening heeft toegeëigend inmiddels al geheel of gedeeltelijk besteed heeft, waarmee een eventuele zekerheidstelling overigens ook van de baan was. Gesteld noch gebleken is ten slotte dat er bij het beslag op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen zijn verzuimd. Ook de hiervoor genoemde wettelijke opheffingsgronden kunnen de vrouw mitsdien niet baten.
5.9.
Een afweging van de belangen van partijen over en weer kan evenmin leiden tot de door de vrouw gewenste opheffing van het beslag. Naar voorlopig oordeel weegt het belang van de man bij handhaving van het beslag op dit moment zwaarder dan het belang van de vrouw bij opheffing hiervan. Voor zover de vrouw stelt dat zij als gevolg van het beslag - waardoor haar privé bankrekening is getroffen - haar schulden niet meer kan betalen, komt die omstandigheid voor haar eigen rekening en risico, als consequentie van haar onrechtmatige handelwijze jegens de man. Spreekwoordelijk beschouwd: wie zijn billen brandt, dient op de blaren te zitten.
5.10.
De vordering van de vrouw tot opheffing van het beslag wordt afgewezen.
5.11.
In familierechtelijke procedures wordt terughoudend omgegaan met het uitspreken van een kostenveroordeling ten laste van één der partijen. Doorgaans worden de proceskosten gecompenseerd. Voor een kostenveroordeling ten laste van de vrouw bestaat in het onderhavige geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter voldoende aanleiding, gelet op de onrechtmatige handelwijze van de vrouw jegens de man, gevolgd door het - na beslaglegging door de man - aanhangig maken van een slechts summierlijk onderbouwde vordering tot opheffing van dit beslag. Aldus heeft de vrouw de man nodeloos op kosten gejaagd. De proceskosten aan de zijde van de man worden vastgesteld als volgt:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat € 816,00
--------------
€ 1.101,00.

6.BESLISSING

De voorzieningenrechter:
1. wijst de vordering van de vrouw af;
2. veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding, aan de zijde van de man vastgesteld op € 1.101,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh, bijgestaan door mr. M. Postma als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2015.
343/MP