ECLI:NL:RBNNE:2015:4044

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
LEE 15/2996
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een evenementenvergunning voor het Noorderzon Performing Arts Festival in Groningen en de vraag naar het gebruik van pachterslocaties buiten het evenemententerrein

Op 20 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van de Bewonersorganisatie Hortusbuurt/Ebbingekwartier tegen de burgemeester van de gemeente Groningen. Het verzoek richtte zich tegen het besluit van de burgemeester om een evenementenvergunning te verlenen aan Stichting Noorderzon Groningen voor het houden van het Noorderzon Performing Arts Festival van 17 tot en met 30 augustus 2015. De bewonersorganisatie betwistte het gebruik van twee pachterslocaties in het Noorderplantsoen, die buiten het aangewezen evenemententerrein liggen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de pachterslocaties P21 en P23 al eerder voor het festival zijn gebruikt zonder dat dit schade aan het park heeft veroorzaakt. De rechter oordeelde dat er geen van de weigeringsgronden uit de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 van toepassing was op het gebruik van deze locaties. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vergunning niet in strijd was met het nieuwe beleid dat door de gemeente was vastgesteld, wat meer flexibiliteit bood bij het verlenen van evenementenvergunningen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft de gemeente wel opgedragen het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/2996
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
Bewonersorganisatie Hortusbuurt/Ebbingekwartier, te Groningen, verzoekster
(gemachtigde: M. van de Wardt-Olde Riekerink),
en
de burgemeester van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Snel).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Noorderzon Groningen, te Groningen (gemachtigde: F. Eerland).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een evenementenvergunning voor het houden van ‘Noorderzon Performing Arts Festival Groningen’ van 17 augustus 2015 tot en met 30 augustus 2015 in het Noorderplantsoen en diverse andere locaties in de gemeente Groningen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2015. Namens verzoekster is haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn zijn gemachtigde, K. van der Helm en mr. R.O. Bakker verschenen. Namens de derde-partij is haar gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat Noorderzon een fijn festival is, waar de stad Groningen trots op kan zijn. Wel moeten er grenzen gesteld worden om dat gevoel in stand te kunnen houden. Verzoekster wil daarom niet het hele festival tegengaan, maar keert zich tegen de groei en wil graag zien dat slechts die locaties gebruikt worden die in het vergunningenbeleid en tevens in het bestemmingsplan zijn aangewezen als evenemententerrein.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster toegelicht dat het verzoek zich uitsluitend richt tegen het voorgenomen gebruik van de twee pachterslocaties in het Noorderplantsoen die zijn aangeduid als P21 en P23. Deze locaties bevinden zich aan de zuidkant van het gedeelte van het plantsoen dat voor het festival wordt gebruikt, buiten het als evenemententerrein aangewezen gebied.
3. De relevante bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (APVG) luiden als volgt.
3.1.
Artikel 1:10 Weigeringsgronden
Een vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
3.2.
Artikel 2:19 Vergunning evenementen
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
(…)
3. Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1:10 van deze verordening, kan de vergunning ook worden geweigerd indien:
- de aard en het karakter van de locatie waarvoor een vergunning is aangevraagd zich verzetten tegen het houden van een evenement of
- door het toestaan van het aangevraagde evenement of de aangevraagde evenementen geen gevarieerd programma van evenementen ontstaat.
(…).
4.1.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat de twee pachterslocaties in kwestie ook de voorgaande zeven edities van het festival zijn gebruikt. Van de kant van verweerder is gesteld dat dit niet tot schade aan het park heeft geleid. Dit is door verzoekster niet bestreden.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken dat zich wat betreft de twee pachterslocaties één van de bovengenoemde weigeringsgronden van de APVG voordoet. De groei van het festival over de afgelopen jaren heeft ongetwijfeld tot extra druk op het park geleid, maar dit gaat niet zo ver dat de weigeringsgrond openbare orde zich voordoet. Daarnaast worden de paviljoens op zogeheten hefvloeren geplaatst, zodat de bodem vrij blijft, en is ook overigens niet van vergaande milieuschade gebleken.
4.3.
Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat mocht er sprake zijn van met het bestemmingsplan strijdig gebruik, dit gelet op het bepaalde in artikel 1:10 van de APVG, niet tot weigering van de gevraagde evenementenvergunning kan leiden.
Overigens is gebleken dat burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen bij besluit van 2 juni 2015 een omgevingsvergunning hebben verleend voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, voor het plaatsen van fietsenrekken en constructies, waaronder de pachterslocaties P 21 en P23. Ter zitting is verder gebleken dat verzoekster hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Desgevraagd heeft verzoekster verklaard dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet gestoeld is op dit bezwaarschrift, doch alleen op het bezwaarschrift dat is gericht tegen de verleende evenementenvergunning. De voorzieningenrechter laat om die reden bespreking van de verleende omgevingsvergunning achterwege.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen in 2014, naar aanleiding van een bezwaarschrift van verzoekster van 3 september 2014, in wezen dezelfde discussie gevoerd als nu aan de orde is. In de bezwaarprocedure heeft de algemene bezwaarcommissie (commissie) op 24 november 2014 een advies uitgebracht aan verweerder. In dit advies komt de commissie, samengevat en voor zover van belang, tot de volgende beoordeling wat betreft de twee pachterslocaties. De commissie stelde vast de vergunning voor de twee locaties was verleend in strijd met het geldende beleid. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht biedt geen grondslag voor afwijking van de beleidsregels omdat de beleidsregel niet te strikt is in verhouding tot het te dienen doel en omdat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen waarmee geen rekening was gehouden bij het opstellen van het beleid. Om die redenen was de commissie van oordeel dat verweerder op basis van het dan geldende beleid geen toestemming had mogen verlenen voor overschrijding van de in het beleid vastgestelde grenzen.
5.2.
In het besluit op bezwaar van 19 december 2014 heeft verweerder het advies overgenomen en het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard.
5.3.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat inmiddels nieuw beleid is vastgesteld in de vorm van de Nota Strategisch Evenementenbeleid, de Nota beleidsregel Vergunningen Evenementen en het Locatieprofiel voor de evenementenlocatie Noorderplantsoen. In het locatieprofiel voor het Noorderplantsoen is onder meer het volgende opgenomen: “De oppervlakte van de evenementenlocatie Noorderplantsoen is circa 46.000 m2. De werkelijk inzetbare ruimte verschilt per evenement en is onder andere afhankelijk van de gebruikte opstelling op het terrein en het type evenement.”
Ter zitting is door verweerder toegelicht dat, anders dan in 2014, er niet langer een harde begrenzing is van welk deel van het Noorderplantsoen wel en welk deel niet voor evenementen gebruikt mag worden. Er zijn richtlijnen van toepassing waarvan in overleg met de betrokkenen afgeweken kan worden. Verweerder heeft daarmee op beleidsmatige gronden meer flexibiliteit verkregen bij het verlenen van evenementenvergunningen als die ten behoeve van het Noorderzonfestival.
6. De voorzieningenrechter is, gelet op deze toelichting ter zitting van oordeel dat het er voor gehouden moet worden dat de verleende vergunning niet in strijd met het nieuwe beleid is verleend. Dit zal nader aan de orde kunnen komen bij de behandeling van het bezwaarschrift. Verweerder komt in deze grote beleidsvrijheid toe. De vraag of de keuze van verweerder om tijdens het festival ook activiteiten toe te staan buiten het gebied met bestemming ‘evenemententerrein’ juist en wenselijk is, is primair een politieke beoordeling.
7.1.
Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat de evenementenvergunning pas enkele dagen voor de opbouw van het festival, en pas 13 dagen voor aanvang van het festival is verleend. Het aanwenden van rechtsmiddelen door verzoekster was om die reden niet eerder mogelijk. Pas tijdens de behandeling ter zitting is duidelijkheid gegeven over de juridische basis van het vergunnen van de twee pachterslocaties. Het bestreden besluit geeft daarover geen duidelijkheid en dat was, mede gelet op de in 2014 gevoerde procedure en de nadien doorgevoerde beleidswijziging, wel aangewezen. Deze omstandigheden vormen aanleiding om te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.3.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.