ECLI:NL:RBNNE:2015:4046

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
18.730136-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van inbraak met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 18 augustus 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een inbraak. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. J.M. van Dam, werd beschuldigd van het stelen van een grote kluis uit een garagebedrijf annex woning in de gemeente Heerenveen op 20 april 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich toegang tot de plaats delict hebben verschaft door middel van braak en dat zij de kluis, die onder andere autopapieren, een muntenverzameling en sieraden bevatte, hebben weggenomen. Tijdens de zitting is de vordering van de officier van justitie besproken, die een gevangenisstraf van 12 maanden had geëist, evenals een schadevergoeding aan de benadeelde partij.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere schoensporen en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak, ondanks het verweer van de raadsman dat er geen sporen op de plaats delict waren gevonden die de verdachte konden linken aan de inbraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.180,00 aan schadevergoeding.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter mr. M. Brinksma en de rechters mr. J.Y.B. Jansen en mr. J.N.M. Blom betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730136-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 augustus 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 augustus 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Schuth.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 april 2015 te [pleegplaats 1] , (althans) in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijf/pand, gelegen aan of bij de [straat 1] , aldaar, heeft weggenomen een grote kluis (inhoudende (onder meer) autopapieren en/of een muntenverzameling en/of sieraden) en/of een geldkistje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 april 2015 te [pleegplaats 2] , (althans) in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (met inhoud) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die kluis wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- toewijzing van vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 5480,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.

Beoordeling van het bewijs

Door de raadsman is betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd, dat de op de plaats delict geen sporen zijn gevonden die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij de inbraak. Verder zou verdachte een alibi hebben verstrekt waarnaar door de politie geen onderzoek is gedaan.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de hierna vermelde bewijsmiddelen blijkt dat er in de nacht van 19 op 20 april 2015 is ingebroken bij een garagebedrijf annex woning in [pleegplaats 1] . Hierbij is onder meer een grote kluis ontvreemd. Op de middag volgend op de nacht van de inbraak is de gestolen kluis in een schuurtje in [pleegplaats 2] aangetroffen.
De kluis werd op dat moment door een drietal personen, onder wie verdachte en de [medeverdachte 1] , bewerkt met een haakse slijper. Een getuige heeft waargenomen dat de kluis 's morgens vroeg met een auto is afgeleverd en werd uitgeladen door drie personen. De rechtbank stelt vast dat verdachte de gestolen kluis zeer kort na de diefstal voorhanden heeft gehad. Een aannemelijke verklaring hiervoor is door verdachte niet gegeven.
De rechtbank baseert zich bij de beoordeling van het tenlastegelegde verder op het onderzoek naar de bij het garagebedrijf aangetroffen schoensporen. Uit het vergelijkend schoensporenonderzoek blijkt dat verdachte schoenen droeg die, qua profiel en qua afmetingen, praktisch overeenkomen met één van de veiliggestelde schoenafdrukken. Het schoenspoor is dan ook veroorzaakt door schoenen soortgelijk aan die van verdachte. Daarnaast zijn er, binnen in het pand, schoensporen veiliggesteld die overeenkomen met de schoenen die [medeverdachte 1] droeg. De aanwezigheid van deze combinatie van schoensporen is voor de rechtbank een redengevende omstandigheid.
De rechtbank constateert, samenvattend, dat verdachte en [medeverdachte 1] op de dag van de inbraak over de gestolen kluis beschikten en dat met hun schoenen overeenkomende schoenafdrukken op de plek van de inbraak zijn aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden, zoals die blijken uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewijs opleveren voor de primair ten laste gelegde, in vereniging gepleegde, inbraak. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat zij bespreking van het door verdachte gegeven alibi, wat daar verder ook van zij, niet relevant acht, nu dat alibi geen betrekking heeft op de nacht van de inbraak.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL0100-2015112630, gesloten op
5 juni 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112091-1, d.d. 21 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik en [slachtoffer 2] hebben een garagebedrijf, [slachtoffer 1] , op de [straat 1] te [pleegplaats 1] , gemeente Heerenveen. De woning zit vast aan het garagebedrijf. Ik zag op
20 april 2015 in het kantoortje dat de grote kluis was weggenomen. Hierin zaten onder meer onze autopapieren, een muntenverzameling en sieraden. Ik zag dat de deur aan de achterkant van de garage was verbroken. Ik zag dat men uit één van de slaapkamers een klein geldkistje had weggenomen.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112630-32, d.d. 21 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Op 20 april reed ik omstreeks 06.45 over de [straat 2] richting [pleegplaats 2] . Ik zag dat een donkergekleurde Audi mij inhaalde. Ik zag dat er een voorwerp gelijkend op een brandkast in de kofferbak lag en dat de ruit van de achterklep kapot was.
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112630-9, d.d. 21 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Wij hoorden op 20 april 2015 geluiden die klonken alsof er een metalen voorwerp werd geflext. Ook roken wij de geur van flexen. Ik heb de deur van het schuurtje geopend.
Wij zagen een grote kluis staan. Wij zagen dat er drie mannen in het schuurtje stonden en dat zij er direct vandoor sprintten. Zij werden alle drie aangehouden, [medeverdachte 1] , [verdachte] en
[medeverdachte 2] .
1.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112630-33, d.d. 21 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Naar aanleiding van een telefonische melding werden op 20 april 2015 drie verdachten aangehouden. Door mij is genoemde melder telefonisch benaderd. Ik hoorde hem zeggen dat hij omstreeks 06.00 uur had gezien dat er een Audi kwam aanrijden. Tevens had hij gezien dat de achterruit kapot was en dat er een kluis uit werd getild. Dit zou worden gedaan door een drietal Marokkaanse jongens.
1.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112630-29, d.d. 4 mei 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
De politie trof in de omgeving van het schuurtje een Audi A4 aan. De ruit van de achterklep was kapot.
1.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112091-3, d.d. 21 april 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Door mij werd forensisch onderzoek verricht in en bij bedrijfspand [slachtoffer 1] te [pleegplaats 1] . Ik heb schoensporen veiliggesteld welke volgens aangever niet afkomstig waren van de bewoners.
SIN: AAHT3523NL: schoenspoor op traptrede
SIN: AAHT3526NL: schoenspoor in modder naast schutting achter pand.
2. een aanvullend, ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015112091-10, d.d.
9 juli 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Ik, onderzoeker schoen- en bandsporen, ontving:
1. SIN: AAHT3526NL: schoenspoor 1
2. SIN: AAHT3523NL: schoenspoor 2
A. SIN: AAHT4070NL: een paar schoenen afkomstig van [verdachte]
B. SIN: AAHT3572NL: een paar schoenen afkomstig van [medeverdachte 1]
Schoenspoor 1 is veroorzaakt met schoenen soortgelijk aan de schoenen [A].
Schoenspoor 2 is mogelijk veroorzaakt met rechterschoen [B].

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen hierna bewezen wordt verklaard. Op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 april 2015 te [pleegplaats 1] , in de gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand, gelegen aan de [straat 1] , heeft weggenomen een grote kluis, inhoudende autopapieren, een muntenverzameling en sieraden, en een geldkistje, toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in vereniging schuldig gemaakt aan een diefstal met braak, waarbij goederen zijn weggenomen uit zowel een bedrijfspand als de belendende woning. Inbraken in woningen en bedrijfspanden leiden tot schade en overlast. Ook veroorzaken ze gevoelens van onveiligheid bij bewoners en in de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij veelvuldig voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte voldoet aan het criterium voor frequente recidive zoals dat is gedefinieerd in de LOVS-afspraken. De oriëntatiepunten voor een woninginbraak bij recidive c.q. frequente recidive bedragen, respectievelijk, vijf en zeven maanden gevangenisstraf. Dat het feit in vereniging is gepleegd, acht de rechtbank strafverzwarend. Ook de relatief hoge waarde van de goederen, het professionele karakter van de inbraak en de veroorzaakte schade weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee. Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn en handelen en wil ook geen bemoeienis van de reclassering. Dit alles in aanmerking nemend acht de rechtbank het passend verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat dit aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, voor zover het betreft:
- het eigen risico van de opstalverzekering á € 1.000,00
- het eigen risico van de inboedelverzekering á € 250,00
- het niet vergoede deel van de schade aan de kluis á € 750,00
- de administratie- en reiskosten á € 100,00
- de kosten van het consult bij de psychotherapeut á € 80,00
De rechtbank zal de vordering, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 april 2015, toewijzen tot een bedrag van € 2.180,00.
Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu de rechtbank de andere posten niet voldoende onderbouwd acht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.180,00 (zegge: eenentwintighonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2015 in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in
dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 2.180,00 (zegge: eenentwintighonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2015, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en
mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. J.C. Huizenga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2015.
Mr. Blom en mr. Jansen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Huizenga
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,