In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 26 augustus 2015, stond de vraag centraal of een testament van mevrouw [G] nietig was vanwege een geestelijke stoornis ten tijde van ondertekening. De eisers, [A] en [B], stelden dat mevrouw [G] niet in staat was om haar wil te bepalen bij het opstellen van het testament in maart 2009. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 14 januari 2015 aan [A] opgedragen bewijs te leveren van de geestelijke gesteldheid van mevrouw [G] op dat moment. Tijdens de zitting op 7 april 2015 zijn drie getuigen gehoord, waaronder de huisarts en een specialist ouderengeneeskunde, die beiden twijfels uitspraken over de geestelijke toestand van mevrouw [G]. De getuigenverklaringen waren echter niet eenduidig en gaven een gemengd beeld van haar geestelijke gesteldheid. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was geleverd om aan te tonen dat mevrouw [G] niet in staat was om haar wil te bepalen. De rechtbank hechtte bovendien veel waarde aan de verklaring van de notaris, die op de dag van het passeren van de akte had vastgesteld dat mevrouw [G] in staat was om haar wil te bepalen. De vorderingen van [A] en [B] werden afgewezen, en de rechtbank veroordeelde hen in de proceskosten. In reconventie werd beslist dat de conservatoire beslagen opgeheven moesten worden, en ook hier werd [E] in de proceskosten veroordeeld.