ECLI:NL:RBNNE:2015:4156

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
Awb 15/1215
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang bij bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 mei 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die een uitkering hadden aangevraagd. Het verzoek volgde op een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren, dat op 26 februari 2015 de aanvraag om bijstand had afgewezen. Verzoekers, die sinds 1 oktober 2014 zonder inkomen zaten, stelden dat er sprake was van een financiële noodsituatie en vroegen om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers in januari 2015 voorschotten van in totaal € 725,00 hadden ontvangen en dat er op hun bankafschriften in de periode van 9 december 2014 tot en met 28 februari 2015 meerdere bedragen waren bijgeschreven, in totaal € 5.279,81. Daarnaast was er op 23 april 2015 een voorschot van € 938,88 verstrekt in het kader van een nieuwe aanvraag om bijstand. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers in hun noodzakelijke kosten van levensonderhoud konden voorzien en dat er geen sprake was van een actuele spoedeisendheid.

De voorzieningenrechter concludeerde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheid dat verzoekers een substantiële schuldenlast hadden, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien de schuldeisers op dat moment geen stappen ondernamen om de schulden te verhalen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/1215
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2015 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[namen verzoekers] , te Siddeburen, verzoekers
(gemachtigde: mr. A.R.H. Baas),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren, verweerder
(gemachtigde: I.M. Klok).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers om een uitkering afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2015. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 21 november 2014 is de bijstandsuitkering van verzoekers ingetrokken per 13 oktober 2014. Hiertegen is op 25 november 2014 bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 19 februari 2015 is het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoekers hebben tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat het besluit van 19 februari 2015 in rechte vaststaat.
1.2.
Op 23 december 2014 hebben verzoekers een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend op grond van de wet werk en bijstand (WWB, thans de Participatiewet (PW)). Verweerder heeft verzoekers in dat kader verzocht nadere stukken te overleggen.
1.3.
Op 19 maart 2015 hebben verzoekers opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de PW. Verweerder heeft verzoekers in dat kader verzocht nadere stukken te overleggen. Op deze aanvraag had verweerder ten tijde van de zitting nog niet beslist.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van 23 december 2014 afgewezen op de grond dat verzoekers niet de juiste inlichtingen hebben verstrekt om het recht op bijstand vast te kunnen stellen.
3. Verzoekers hebben verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.2.
Verzoekers voeren ter onderbouwing van het door hen gestelde spoedeisend belang aan dat er sprake is van een financiële noodsituatie, omdat zij sinds 1 oktober 2014 verstoken zijn van enig inkomen.
4.3.
Niet in geschil is dat verweerder in januari 2015, in het kader van hun aanvraag om bijstand van 23 december 2014, aan verzoekers voorschotten heeft verstrekt van respectievelijk € 500,00 en € 225,00. Evenmin is in geschil dat op de door verzoekers overgelegde bankafschriften over de periode 9 december 2014 tot en met 28 februari 2015 meerdere bedragen zijn bijgeschreven van in totaal € 5.279,81. Daarnaast is niet in geschil dat verweerder in het kader van de (nieuwe) aanvraag om bijstand van 19 maart 2015, op
23 april 2015 aan verzoekers een voorschot heeft verstrekt van € 938,88.
4.4.
Verzoekers hebben ter zitting desgevraagd aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening daarin is gelegen dat zij schulden moesten maken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
4.5.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actuele spoedeisendheid. Wat verzoekers in dit verband naar voren hebben gebracht, geeft daarvan geen blijk. De omstandigheid dat het bestreden besluit naar de mening van verzoekers niet in stand zal kunnen blijven - wat daarvan verder ook zij - vormt op zichzelf niet een voldoende grondslag voor het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vordert. Gelet op het aan verzoekers op 23 april 2015 verstrekte voorschot van € 938,88 en de stortingen op hun bankafschriften van € 5.279,81, zoals vermeld onder 4.3, acht de voorzieningenrechter hen in staat in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud over de afgelopen periode en thans te voorzien. Daarbij komt dat door verweerder op grond van het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de PW - behoudens het bepaalde onder a. en b. van dit artikellid - opnieuw een voorschot aan verzoekers moet worden verstrekt totdat een beslissing is genomen op de nieuwe aanvraag van 19 maart 2015. Dat verzoekers een substantiële schuldenlast hebben, leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van de spoedeisendheid. Verzoekers hebben namelijk ter zitting desgevraagd aangegeven dat het niet gaat om bedreigende schulden omdat de schuldeisers op dit moment geen stappen ondernemen om de schulden op verzoekers te verhalen.
4.6.
Tot slot hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een ander spoedeisend belang, als gevolg waarvan de behandeling van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Aan een - voorlopig - inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit komt de voorzieningenrechter niet toe.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: