ECLI:NL:RBNNE:2015:4162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
18.830090-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en mishandeling in supermarkt met TBS-maatregel

Op 20 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en mishandeling in een supermarkt in Groningen. De verdachte, die op 24 maart 2015 meerdere kassamedewerksters van de Jumbo supermarkt bedreigde en mishandelde, werd niet in staat geacht om zijn daden volledig te overzien vanwege een geestelijke stoornis. Tijdens de zitting op 6 juli 2015 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R.P. van der Graaf, was wel aanwezig om de verdediging te voeren. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte met geweld en bedreiging de kassamedewerksters dwong tot de afgifte van geld en sigaretten. Daarnaast heeft hij een klant mishandeld door deze in het gezicht te stompen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing, mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging, omdat de feiten ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers en de veiligheid van anderen in de supermarkt in gevaar werd gebracht.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn geestelijke toestand, zoals vastgesteld in psychiatrische rapportages. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet betekende dat hij niet strafbaar was. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de verdachte de voorwaarden niet had nageleefd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830090-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 juli 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] ,
thans preventief gedetineerd in [verblijfadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2015.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2015, in de gemeente Groningen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld een of meer (kassa)medewerksters van
supermarkt Jumbo gevestigd aan [straat] , te weten [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de
afgifte van een hoeveelheid geld en/of sigaretten, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo Supermarkt, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- die kassamedewerkster(s) dreigend en/of schreeuwend (onder meer) de woorden
heeft toegevoegd: "Geef me je geld en snel" en/of "doe mij een pakje
sigaretten van merk Chesterfield!" en/of "Ik wil geld zien" en/of "Ik trek
mijn wapen, ik heb een wapen bij me. Schiet op het duurt me te lang" en/of "Ik
wil het geld, ik wil het geld. Blijf uit mijn buurt, niemand bellen. Ik heb
een pistool" en/of "Doe je kassa open!" en/of "Ik heb een wapen bij me. Dit
is een overval. Maak de lade open." en/of "Geef me nu al dat geld dat in de
kassa zit" althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking, en/of
- ( daarbij) een beweging heeft gemaakt alsof hij een wapen uit zijn broek(zak)
ging pakken, en/of
- een telefoon heeft vernield;
2.
hij op of omstreeks 24 maart 2015, in de gemeente Groningen,
[slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] te stompen en/of te slaan
en/of
hij op of omstreeks 24 maart 2015, in de gemeente Groningen
[slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd :"Geen stap verder anders pak ik mijn
wapen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de feiten kunnen worden bewezen.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 25 maart 2015, opgenomen op pagina 22 e.v. van dossier nummer PL0100-2015084711 d.d. 3 april 2015 van Politie Eenheid Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [aangever] :
Ik doe aangifte van diefstal met geweld. Er is diefstal gepleegd van goed wat de Jumbo in eigendom toebehoort.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 maart 2015, opgenomen op pagina 44 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 24 maart 2015 was ik aan het werk als kassière in de supermarkt Jumbo aan [straat] te [pleegplaats] . Ik zag een man bij de tabakscounter staan. Ik zag dat er iets gebeurde met de telefoon bij de servicebalie. Ik hoorde constant dat de man zei "anders pak ik mijn pistool". De man ging daarbij met zijn hand richting zijn broek. De man zei vervolgens tegen mij: "Doe je kassa lade open". Ik heb toen mijn kassa opengedaan en heb de man geld gegeven. Er ontstond een gevecht tussen de man en een klant.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 maart 2015, opgenomen op pagina 46 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik ben kassière bij de Jumbo aan [straat] in [pleegplaats] . Vandaag, 24 maart 2015, was ik aan het werk bij de servicebalie. Een blanke man zei tegen mij: "Doe de kassa open!" Hij zei ook dat hij een wapen had of zo. De man zei dat hij een pakje Chesterfield wilde hebben. Ik heb ook het pakje sigaretten overhandigd. Er ontstond een worsteling tussen de man en een klant.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 maart 2015, opgenomen op pagina 48 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4] :
Vandaag, 24 maart 2015, was ik aan het werk in de Jumbo aan [straat] in [pleegplaats] . Ik zag een man aan de andere kant van de balie staan. De man rukte de telefoon van de balie af, waardoor de telefoon stuk ging. Ik hoorde de man tegen mij zeggen: "Ik heb een wapen bij me, dit is een overval". Hierna zei hij heel nadrukkelijk: "Maak de lade open, maak de lade open". Ik weet niet meer precies wanneer de man zei: "Ik wil het geld, ik wil al jullie geld". Dat de man dit zei was in het riedeltje van meerdere keren "maak de lade open" zeggen. Aangezien de man had gezegd dat hij een wapen bij zich had, heb ik hem geld gegeven. Nadat ik het geld aan de man had gegeven, draaide hij zich om naar de kassières en ik hoorde hem zeggen: "Doe je lade open, schiet op, geef me je geld". Tijdens het hele gebeuren had de overvaller kleine woordenwisselingen met een klant van ons. De klant zei tegen de overvaller dat hij normaal moest doen en dat hij ons met rust moest laten. De overvaller zei tegen de klant dat hij zich er niet mee moest bemoeien, dat hij een wapen bij zich had en dat hij de klant en iedereen in de winkel iets aan ging doen.
Ik voelde mij heel erg bedreigd door de overvaller. Ik was bang dat hij mij iets aan zou doen als ik hem het geld niet zou geven en daarom heb ik hem het geld gegeven.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 24 maart 2015, opgenomen op pagina 30 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] :
De man eiste een pakje sigaretten van de kassière achter de counter. Hij zei "doe mij een pakje sigaretten van het merk Chesterfield". Ik zag dat hij het pakje sigaretten kreeg van de kassière. De overvaller liep heen en weer van kassa naar counter. Hij sloeg mij met gebalde vuist met volle kracht in het gezicht op mijn linker jukbeen en mijn rechter bovenlip. Ik denk dat de overvaller mij twee of drie keer vol in mijn gezicht stompte. Hij heeft mij bedreigd door te zeggen "geen stap verder, anders pak ik mijn wapen". Ik dacht ik moet nu snel handelen anders pakt hij misschien wel een wapen. Ik dacht dit door zijn daden. Ik had het idee dat hij zijn bedreiging ten uitvoer zou brengen.
Opmerking verbalisanten: wij zagen bij het slachtoffer het volgende letsel: linker jukbeen is gezwollen en meer schaafwonden, bovenlip is opgezwollen, in de onderlip zit een scheurtje.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 25 maart 2015, opgenomen op pagina 64 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
Ik zag dat de overvaller ruzie kreeg met een klant. De overvaller stond met zijn vuist in te slaan op de klant. De overvaller zei de hele tijd "ik ga mijn wapen trekken". Hij zei dit meerdere keren.
U vraagt mij of wij wisten dat hij een wapen had. Ik kan u zeggen dat hij steeds met één arm naar zijn broek probeerde te grijpen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2015, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een beschrijving van de bewakingsbeelden van de Jumbo aan [straat] te [pleegplaats] .
Met betrekking tot feit 1 overweegt de rechtbank dat is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] geen geld of sigaretten aan verdachte heeft afgegeven. Ten aanzien van deze kassamedewerkster is de afpersing derhalve bij een poging gebleven, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 24 maart 2015, in de gemeente Groningen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld (kassa)medewerksters van supermarkt Jumbo gevestigd aan [straat] , te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en sigaretten, toebehorende aan Jumbo Supermarkt, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- die (kassa)medewerksters dreigend en/of schreeuwend onder meer de woorden heeft toegevoegd: "Doe mij een pakje sigaretten van merk Chesterfield!" en "Ik wil het geld" en "Doe je kassa open!" en "Ik heb een wapen bij me. Dit is een overval. Maak de lade open." en
- ( daarbij) een beweging heeft gemaakt alsof hij een wapen uit zijn broek(zak) ging pakken, en
- een telefoon heeft vernield;
2.
hij op 24 maart 2015 in de gemeente Groningen [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 5] te stompen
en
hij op 24 maart 2015 in de gemeente Groningen [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd: "Geen stap verder, anders pak ik mijn wapen."
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van de strafbaarheid van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat het eerste deel niet als mishandeling is te kwalificeren, nu niet in de tenlastelegging is opgenomen dat het slachtoffer pijn of letsel heeft ondervonden. Dit verweer wordt verworpen, nu de tenlastelegging conform de wettekst is opgesteld.
Het bewezen verklaarde levert op:

1.afpersing, meermalen gepleegd;

2.mishandeling

en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Van eendaadse samenloop bij feit 2, zoals door de raadsman bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, omdat er niet sprake is van één en dezelfde handeling die de delictsomschrijving van verschillende strafbepalingen vervult.
Strafbaarheid van verdachte
Bruikbaarheid van oudere rapportage
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de door twee gedragsdeskundigen in 2013 opgemaakte rapportage niet bruikbaar is, omdat deze ouder is dan de wet toestaat. De rechtbank kan de raadsman hierin niet volgen, nu artikel 37a lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in verband met artikel 37 lid 2 en lid 3 Sr bepalen dat een rapport dat eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend ook zonder instemming van het openbaar ministerie en verdachte kan worden gebruikt, in het geval de betrokkene medewerking aan het onderzoek naar zijn persoon heeft geweigerd.
In dat geval dient ‘voor zover mogelijk’ wel een rapport te worden opgemaakt door de gedragsdeskundigen over de ‘reden van de weigering’. Nu aan deze vereiste is voldaan kan ook de rapportage uit 2013 door de rechtbank bij haar oordeel worden betrokken.
Toerekeningsvatbaarheid
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 26 juni 2015, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 30 juni 2015, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, klinisch psycholoog. Beide deskundigen kunnen, vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek, niets zeggen omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Deskundige Sterk stelt dat het niet mogelijk is om te beoordelen of verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, alhoewel hiervoor wel aanwijzingen zijn gevonden. Deskundige Van Os komt tot de conclusie dat verdachte rond het hem ten laste gelegde psychotisch was en dat er sprake was van "anosognosia", een belangrijk symptoom van schizofrenie.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 4 juni 2013, opgemaakt door dr. Van Os, voornoemd en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 16 juni 2013, opgemaakt door drs. C.M. Bosklopper, GZ-psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie, paranoïde type. Beide deskundigen achtten verdachte destijds verminderd toerekeningsvatbaar.
Gelet op bovenstaande rapportages kan worden geoordeeld dat er nog steeds sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en komt de rechtbank met betrekking tot de
toerekeningsvatbaarheid in het voordeel van verdachte tot de conclusie dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Oplegging maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar en terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) met verpleging van overheidswege (ongemaximeerd). Daarbij heeft zij er rekening mee gehouden dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf, waarbij de raadsman zich ten aanzien van de hoogte van deze straf heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de psychische toestand van verdachte. De raadsman heeft gesteld dat, nu er geen recent advies van twee deskundigen omtrent de afdoening voorhanden is, er niet aan de eisen voor oplegging van een TBS-maatregel is voldaan. Er kan, gelet op het ten laste gelegde delict, in elk geval geen sprake zijn van een ongemaximeerde TBS. Bovendien zijn de feiten niet ernstig genoeg voor de oplegging van een TBS met verpleging van overheidswege.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door bedreiging met geweld drie medewerksters van een supermarkt gedwongen om geld en sigaretten af te geven. Daarnaast heeft verdachte een in de supermarkt aanwezige klant bedreigd en mishandeld door hem in zijn gezicht te stompen. De feiten werden gepleegd op een moment dat er behoorlijk veel personeel en klanten aanwezig waren in de supermarkt, die getuige zijn geweest van het geweld en de bedreigingen. Verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de desbetreffende medewerksters van de supermarkt, het overige personeel en de aanwezige klanten. Door een klant te mishandelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte deze feiten ernstig aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 juni 2015, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging.
Motivering van de maatregel
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportages uit 2013 én 2015. De deskundigen hebben in 2015 weliswaar geen advies over de op te leggen straf of maatregel, maar op grond van hun rapportages in combinatie met de rapportages uit 2013 stelt de rechtbank niettemin vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond.
Eén van de door verdachte begane feiten, te weten afpersing, is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl bedreiging het misdrijf betreft omschreven in artikel 285 Sr. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel, gelet op hetgeen Van Os in zijn meest recente rapportage -zakelijk weergegeven- schrijft over de problematiek van verdachte en het recidivegevaar:
“Gezien zijn ziekelijk toestandsbeeld, zijn gebrek aan ziektebesef en zijn weigering om medicatie in te nemen is het zeer onwaarschijnlijk dat onderzochte zelfstandig zijn problemen zal kunnen oplossen. Het is ook zeer onwaarschijnlijk dat hij zijn problemen zal kunnen oplossen in een ambulante setting. Het is hem ook gelukt om weg te lopen uit een klinische setting met een laag beveiligingsniveau waar hij met een BOPZ-maatregel werd opgenomen. Indien het hem ten laste gelegde bewezen wordt dan kan gesteld worden dat er voldoende risicofactoren aanwezig zijn die het risico op een herhaling, indien bewezen, hoog maken.”
Omtrent de vraag of een ongemaximeerde TBS met bevel tot verpleging van overheidswege mag worden opgelegd overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 38e Sr mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte heeft, om de medewerksters van de Jumbo te dwingen tot afgifte van geld en goed, verschillende verbale bedreigingen geuit en gebaren gemaakt die kennelijk moesten suggereren dat hij een wapen bij zich droeg. Deze combinatie van woord en gebaar levert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen op. In het kader van de bewezen verklaarde afpersing heeft verdachte echter ook een klant die op dat moment in de Jumbo aanwezig was bedreigd en mishandeld zoals onder 2 afzonderlijk ten laste gelegd en bewezen verklaard. Daarbij is deze klant, die op dat moment probeerde verdachte aan te houden, meermalen vol in het gezicht gestompt in het bijzijn en onder het toeziend oog van het afgeperste Jumbo-personeel. Hoewel voor de bewezen verklaarde mishandeling op zich, gelet op de vereisten van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, geen TBS-maatregel kan worden opgelegd, kan de mishandeling -gelet op de aanleiding en het kennelijke doel ervan- naar het oordeel van de rechtbank als relevante omstandigheid wel worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of de bewezen verklaarde afpersing gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat het onder 1 bewezen verklaarde feit een (gewelds)misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk om naast deze maatregel nog een straf op te leggen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 november 2011, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen, is de verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op
11 september 2013.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 9 juni 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van 7 november 2011 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 37a, 37b, 38e, 57, 285, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen d.d. 7 november 2011, te weten:
180 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. P.J. van Steen, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2015.
Mr. Jongsma en mr. Van Steen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.